Week 1 Flashcards

1
Q

Waar is de a. meningea media een aftakking van?

A

Oorspronkelijk van de carotis externa, die later aftakt tot de a. maxillaris, die de slaap binnenkomt via het foramen spinosum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Uit welke twee bladen bestaat de dura mater?

A

Het endostale blad (ligt tegen de schedel aan) en het meningeale blad. Op een aantal plekken lopen er tussen deze twee durabladen grote venen, die het veneuze sinussysteem vormen. Deze veneuze sinussen liggen dus intraduraal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Beschrijf hoe liquor vanuit de subarachnoïdale ruimte in een veneuze sinus draineert

A

De arachnoïdea vormt kleine uitstulpingen in het meningeale blad van de dura (granulaties), die uitmonden in de veneuze sinus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Beschrijf de route die liquor aflegt vanuit de laterale ventrikels.

A

Laterale ventrikels - foramina van Monro (foramen interventriculare) - derde ventrikel - aqueductus cerebri - vierde ventrikel - lateraal 2x foramen van Luschka, mediaal 1 foramen van Magendie - subarachnoïdale ruimte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat ligt er in de epidurale ruimte?

A

Losmazig bindweefsel en een veneuze plexus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Tot waar loopt het ruggenmerg? Waar wordt een liquorpunctie afgenomen?

A

Het ruggenmerg loopt tot L2, een liquorpunctie wordt bij volwassenen bij tussen L3/L4 genomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn ligamenta denticulata?

A

Verbinden van de pia mater met de dura mater in het ruggenmerg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke twee vormen van hydrocephalus bestaan er?

A

Een non-communicerende hydrocephalus: ontstaat door een obstructie in het ventrikelsysteem.
Een communicerende hydrocephalus: ontstaat door een verstoorde opname van liquor in de bloedbaan (veneuze sinus) door bijvoorbeeld meningitis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Beschrijf de route van het diepe venensysteem naar de vena jugularis vanaf de vena cerebri magna.

A

Vena cerebri magna - sinus rectus - sinus confluens - sinus transversum - sinus sigmoïdeum - vena jugularis interna

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Via welke foramina treden de a. carotis en de aa. vertebralis de schedel binnen?

A

canalis caroticus en foramen magnum. De a. carotis interna maakt een bocht in de sinus cavernosus (ter hoogte van de sella turcica): de carotis syphon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Sulcus lateralis cerebri, gyrus temporalis transversi van Heschl,

A

Gyrus cinguli, gyrus parahippocampalis, sulcus calcarinus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat wordt bedoeld met een waterscheidingsinfarct?

A

Bij een waterscheidingsinfarct weet zuurstofrijk bloed onvoldoende door te dringen tot de hersengebieden die aan het verste uiteinde van het bloedvat liggen, dit is vaak in het overgangsgebied tussen twee stroomgebeiden van arteriën. Een waterscheidingsinfarct ontstaat door een plotselinge lage bloeddruk of ernstige vernauwing van een slagader

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe vindt communicatie tussen linker en rechter hersenhelft plaats?

A

Door commissurale systemen, die de twee hersenhelften verbinden. Onderdelen hiervan zijn: het corpus callosum, de commissura fornicis (verbinding hippocampus) en de commissura anterior

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Op welk ruggenmergniveau vindt de bicepspeesreflex plaats?

A

C5-C6

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Op welk ruggenmergniveau vindt de tricepspeesreflex plaats?

A

C7

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Op welk niveau vindt de kniepeesreflex plaats?

A

L2-L4

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Op welk ruggenmergniveau vindt de achillespeesreflex plaats?

A

S1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Waar schakelt de tractus corticospinalis ventralis?

A

Deze schakelt niet ter hoogte van de caudale medulla (in tegenstelling tot de tractus corticospinalis lateralis), maar eindigt afhankelijk van zijn final motorneuron bilateraal of contralateraal: bilateraal op spieren van de romp, contralateraal op proximale spieren (bovenarm, schouder). Hierbij kruist de baan dus pas op ruggenmergsniveau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke twee kenmerken in stand/houding zie je vaak bij een centrale parese?

A

Vleugelstand en extensie van onderste extremiteit (ipsilateraal)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Is er bij een perifere parese sprake van vroegtijdige atrofie of ontstaat dit pas later?

A

er is sprake van vroegtijdige atrofie, doordat de spiertonus laag zal zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Corticobulbaire banen hebben een bilaterale eindiging, op twee zenuwen na, welke?

A

Nervus facialis (bovenste deel gelaat bilateraal, onderste deel contralateraal) en nucleus hypoglossus (contralaterale aansturing, heel klein beetje bilateraal).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welke verschijnselen verwacht je bij een centrale laesie van de hypoglossus aan de linkerzijde?

A

Bij een centrale laesie van de nucleus hypoglossus links zal alleen de rechterkern nog werken en zal de tong naar rechts uitgestoken worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welke verschijnselen verwacht je bij een perifere laesie van de nervus hypoglossus aan de linkerzijde?

A

Bij een perifere laesie zal de tong worden uitgestoken naar de linkerkant, en zal er enige atrofie te zien zijn aan de linkerkant.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Welke verschijnselen verwacht je bij een centrale facialisparese?

A

Bij een rechter centrale facialisparese is er uitval van de linker mondhoek (contralateraal dus)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Welke uitvalsverschijnselen verwacht je bij een laesie in de rechter nervus facialis?

A

Bij een perifere laesie in de zenuw zal er uitval zijn van een volledige helft van het gezicht, aan dezelfde zijde als de laesie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Waar liggen de subcorticale motorische centra?

A

In de hersenstam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Welke banen behoren bij de mediale baansystemen en wat zijn hun functies?

A

Vestibulospinaal (reflexmatige evenwicht), reticulospinaal (behoud van evenwicht tegen de zwaartekract), colliculospinaal (reflexmatig kijken in de richting van visuele of auditieve informatie, voorbereiding op pijn)

28
Q

Op welke neuronen werken de mediale baansystemen?

A

Ventromediale motorneuronen die eindigen op axiale spieren en een bilaterale eindiging hebben

29
Q

Welke kern ligt in het laterale baansysteem en wat is zijn functie?

A

De nucleus ruber (in het mesencephalon) zorgt voor een vloeiende beweging samen met het cerebellum en neemt geautomatiseerde bewegingen over van de cortex.

30
Q

Gnostische sensibiliteit

A

Vibratiezin, fijne tast. Schakelt pas in medulla. verloopt dorsaal in funiculus dorsalis, schakelt bij achterstrengkernen (in medulla) over naar lemniscus medialis.

31
Q

Vitale sensibiliteit

A

Anterolateraal, spinothalamisch. Schakelt in dorsale hoorn direct over op tweede order neuron. Stijgt op in tractus spinothalamicus (anterolateraal).

32
Q

Welk dermatoom innerveert de clavicula

A

C4

33
Q

Welk dermatoom innerveert de duim

A

C6

34
Q

Welk dermatoom innerveert de pink

A

C8

35
Q

Werk dermatoom innerveert de tepel

A

Th4

36
Q

Welk dermatoom innerveert de navel

A

Th10

37
Q

Werk dermatoom innerveert de grote teen

A

L5

38
Q

Welk dermatoom innerveert de laterale voetrand?

A

S1

39
Q

Wat is stereoagnosie?

A

Het niet op tast kunnen herkennen van een voorwerp

40
Q

Welke twee vormen van apraxia heb je?

A

Ideatoire apraxie: vergeten in welke volgorde/hoe een handeling moet
Constructoire apraxie: ruimtelijke stoornis, dingen niet meer in elkaar kunnen zetten

41
Q

Welke gebieden liggen in de pariëtale cortex?

A

primaire Sensibele schors, associatieve cortex (stereoagnosie en apraxia), visusverwerking (waar is het?).

42
Q

Als er sprake is van het neglect syndroom, waar zit dan de laesie?

A

In de rechter pariëtaalkwab

43
Q

Welke gebieden liggen in de lobus temporalis?

A

gebied voor visuele verwerking (wat is het), gezichten herkennen, primaire auditieve cortex, gebied van Wernicke,

44
Q

Als er sprake is van een eenzijdige laesie van de primaire auditieve cortex, is de patiënt aan die zijde doof, klopt dit?

A

Nee, het betekent alleen dat de patiént niet goed meer kan herkennen wara geluid vandaan komt. Auditieve informatie van beide oren komt altijd zowel rechts als links binnen.

45
Q

Waar ligt het limibisch systeem?

A

Een groot gedeeltevan het limbisch systeem heeft een kwab-overstijgende locatie, maar het grootste gedeelte ligt in de lobus temporialis, als een ring rondom het diencephalon

46
Q

Noem drie belangrijke structuren van het limbisch systeem en hun ligging

A

Amygdala en olfactoire cortex (ventraal, emotioneel) en hippocampus (dorsaal, cognitief)

47
Q

Hoe noem je het als iemand een laesie in het optisch chiasma heeft en daardoor zicht uit de ooghoeken wegvalt?

A

Bitemporale hemianopsie

48
Q

Hoe noem je het als in beide ogen één helft van het gezichtsveld uitvalt aan dezelfde kant, en waardoor ontstaat dit?

A

Homonieme hemianopsie links of rechts, wordt veroorzaakt door een corticaal infarct. De aangedane zijde is de zijde waar het temporale beeld is weggevallen

49
Q

Vanaf waar is de splitsing in gezichtsveld tussen onder en bovenste visuele informatie?

A

Vanaf de laterale geniculate nucleus (radiatio optica en verder) splitst de visuele informatie zich in onderste en bovenste banen.

50
Q

Wat betekent een MRC van 4?

A

De beweging kan tegen de zwaartekracht in worden gemaakt en tegen enige weerstand. Subgroepen van 4+ (sterke weerstand overwinnen) 4 (matig weerstand leveren) 4- (zwaartekracht wordt overwonnen maar patiënt kan slecht weerstand leveren tegen de kracht van de onderzoeker)

51
Q

Wat betekent een MRC van 2?

A

Als de beweging alleen mogelijk is als deze loodrecht op de zwaartekracht plaatsvindt, zoals je armen zijwaarts over het bed bewegen

52
Q

Wat betekent een MRC van 1 en 0?

A

1 = er is spiercontractie te zien, alleen geen bewegingsuitslag.
0 = er is helemaal geen contractie meer te zien en ook geen poging tot, paralyse

53
Q

Wat is een MRC van 3?

A

Patiënt kan een beweging tegen de zwaartekracht in maken, maar geen weerstand leveren tegen extra kracht van onderzoeker

54
Q

Bij welk type parese zijn fasiculaties afwezig?

A

Bij een centrale parese zijn fasiculaties afwezig. Bij een perifere parese kunnen omliggende zenuwen toch nog spontaan zorgen voor een kleine samentrekking

55
Q

Wat wordt bedoeld met een TIA?

A

Plotselinge focale uitval, die binnen 24 uur weer hersteld is, door een plotseling maar kortdurend verminderde doorbloeding van de hersenen of het oog

56
Q

Wat is een paraparese?

A

Een verlamming aan beide benen

57
Q

Wat wordt bedoeld met tweepuntsdiscriminatie?

A

De kleinste afstand waarop een patiënt in staat is om twee naalden van elkaar afzonderlijk te onderscheiden als twee prikkels

58
Q

Wat is het verschil tussen dysartrie en afasie?

A

Bij dysartrie is er sprake van problemen bij de motorische uitvoering van spreken (articulatie, tempo, uitspraak). Bij afasie is er sprake van problemen bij het bedenken van de taal die je wil zeggen (niet op worden kunnen komen, niet-bestaande woorden gebruiken, een kast een stoel noemen, veel uh- zeggen)

59
Q

Bij een centrale parese is de buikhuidreflex afwezig, klopt dit?

A

Ja, dit klopt

60
Q

Bij ALS is de motorische voorhoorn aangedaan. Hierdoor treedt hyperreflexie en atrofie op, maar is geen sprake van een gevoelsstoornis. Klopt dit?

A

Dit klopt. Bij ALS is zowel het centrale als perifere zenuwstelsel aangedaan. Hierdoor krijg je hyperreflexie, spierzwakte, en atrofie.

61
Q

Waar zit het probleem bij myesthenia gravis?

A

bij de neuromusculaire overgang, specifieker de receptoren die acetylcholine moeten binden.

62
Q

In welke musculaire systemen uit myasthenia gravis zich het meest?

A

Oculair en bulbair

63
Q

Wat is de oorzaak van myasthenia gravis?

A

Auto-immuun

64
Q

Waar wijst een battle sign op?

A

Middelste schedelbasisfractuur, bloeding in het os mastoïdeum

65
Q

Benoem symptomen en oorzaken van een subarachnoïdale bloeding

A

Oorzaken van een subarachnoïdale bloeding zijn hypertensie, symptomen zijn: knapje in het hoofd/nek voelen, directe zeer hevige hoofdpijn, misselijkheid/braken, soms bewustzijnsverlies,

66
Q

Wat zijn complicaties bij een subarachnoïdale bloeding?

A

Er is kans op een recidief van de bloeding (vaak binnen 34 uur), secundaire ischemie (herseninfarct, vaak tussen dag 4 en 14), hydrocephalus (obstructie)