Week 2 Flashcards

1
Q

Agonist

A

Receptorstimulatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Antagonist

A

Receptorblokkade

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

G-eiwitgekoppelde receptoren gaan …x door membraan

A

7

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Effect Gs

A

Stimulerend, cAMP omhoog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Effect Gi

A

Inhiberend, cAMP omlaag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Partiële agonist

A

Zit tussen agonist en antagonist in

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Full agonist

A

Geeft volledig effect zonder dat alle receptoren bezet zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wanneer heeft een stof een hoge potentie

A

Als het bij de laagste concentratie het meeste effect heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

5 typen antagonisme

A
Chemisch
Farmacokinetisch
Receptorblokkade
Competatief
Fysiologisch
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat geeft een schildplot weer

A

Hoe sterk een competitief reversibele antagonist werkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

pA2

A

Bij welke concentratie antagonist 2x zoveel agonist nodig is om hetzelfde te bereiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is fysiologisch antagonisme

A

Combinatie invers en agonist zorgt voor geen effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waar komt viscero-sensibele informatie binnen

A

Nucl. tractus solitarii

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is mydriase en waar wordt het door geïnnerveerd

A

Pupildilatatie, door sympaticus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is miose en waar wordt het door geïnnerveerd

A

Pupilconstrictie, door parasympaticus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waar wordt speekselsecretie door geïnnerveerd

A

Parasympaticus en sympaticus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Waar zitten baroreceptoren

A

Sinus carotis en aortaboog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Waar zitten volumereceptoren

A

Atria’s en vena cava’s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Waar leidt activatie van B-vezels bij volumereceptoren voor

A

Verhoogde HF en vasodilatatie nierarteriën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

(Para)sympathicometica

A

Receptoren geïnnerveerd door (para)sympaticus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

(Para)sympaticolytica

A

Receptoren geremd door (para)sympaticus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

4 soorten receptoren

A

Cholinerge
Adrenerge
Dopaminerge
Purinerge

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Reserpine

A

Remt NA transport

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Guanethidine

A

Remt NA afgifte

25
Waar werken alfa-adrenerge receptoren op?
Bloedvaten
26
Wat is de affiniteit voor NA, A en isoprenaline van alfa-adrenerge receptoren?
NA: hoog A: middel Isoprenaline: laag
27
Waar werken beta1-adrenerge receptoren op?
Hart
28
Wat is de affiniteit van NA, A en isoprenaline van beta1-adrenerge receptoren?
NA: laag A: middel Isoprenaline: hoog
29
Waar werken beta2-adrenerge receptoren op?
Bloedvaten en bronchiën
30
Wat is de affiniteit voor NA, A en isoprenaline van beta2-adrenerge receptoren?
NA: geen A: middel Isoprenaline: hoog
31
Voorbeeld alfa1-agonist
Fenylephrine
32
Voorbeeld alfa2-agonist
Chlonidine
33
Voorbeeld alfa 1 en alfa2 agonist
A, NA en amfetamine
34
Voorbeeld beta1 agonist
Dobutamine, NA
35
Voorbeeld beta2 agonist
Salbutamol
36
Voorbeeld beta1 en beta2 agonist
Isoprenaline
37
Effect alfa1 receptor
Vasoconstrictie
38
Effecten alfa2 receptor
Verlaagde neurotransmitterafgifte | Vasoconstrictie
39
Effecten beta1 agonist
Verhoging HF Verhoging contractiliteit Verhoogde geleiding Verhoogde Renine afgifte
40
Effect beta2 agonist
Vasodilatatie
41
Voorbeelden alfa1 antagonist
Prazosine | Doxazosine
42
Voorbeeld alfa2 antagonist
Yohimbine
43
Voorbeelden alfa1 en alfa 2 antagonist
Fentolamine | Phenoxybenzamine
44
Voorbeelden beta1 en beta 2 antagonist
Propanolol | Pindolol
45
Voorbeelden beta1 antagonist
Atenolol | Metopropol
46
Voorbeelden alfa1, beta1 en beta2 antagonist
Labetalol | Carvedilol
47
Effecten alfa1 antagonist
Vasodilatatie
48
Effecten alfa2 antagonist
Verhoogde transmitterafgifte (geen effect vaatvernauwing)
49
Effect beta1 antagonist (bètablokker)
Verlaagde HF Verlaagde contractiliteit Verlaagde hartgeleiding Verlaagde renineafgifte
50
Slagvolume wordt bepaald door?
Preload Afterload Contractiliteit
51
3 delen Jewson-these
Bedside medicine Hospital medicine Laboratory medicine
52
Aanvullingen Jewson-these
Surveillance medicine | Informational (e-scaped) medicine
53
P4 medicine
Predictive, preventive, personalised, participatory
54
Zieke mens bij bedside medicine
Persoon
55
Zieke mens bij hospital medicine
Geval
56
Zieke mens bij laboratory medicine
Cellencomplex
57
Zieke mens bij surveillance medicine
Risicoprofiel
58
Zieke mens bij informational medicine
Expert