Week 2 Flashcards

1
Q

Wat is een betaling?

A

Het leveren van een overeengekomen prijs voor geleverde goederen of diensten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Soorten betaalmiddelen?

A
  1. Chartaal geld -> bankbiljetten en/ of muntgeld
  2. Giraal geld -> bankpas
  3. Waardepapieren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wanneer heeft de bank een lastgeving?

A

Als de bank tussen de schuldenaar en de schuldeiser zit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is een lastgeving?

A

Dat de bank het geld moet betalen aan de andere partij.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Debiteuren

A

Moet jou nog betalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Crediteur

A

Krijgen geld van jou

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het moment van betaling bij giraal geld?

A

Moment van betaling is moment waarop rekening van crediteur is gecrediteerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het moment van betaling bij giraal geld?

A

Moment van betaling is moment waarop rekening van crediteur is gecrediteerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Kenmerken rechtsverhouding bank – klant (debiteur en crediteur)

A
  • Beheerst door de Algemene Voorwaarden
  • Verrekening van rechtswege (aan wettelijke eisen van art. 6:127 e.v. B.W. hoeft niet worden voldaan.
  • Een verrekening buiten de rekening courant verhouding: niet in rekening-courant worden verrekenen.
  • Banksaldo is op ieder tijdstip verschuldigd, niet de aparte posten.
  • Verrekening geschiedt in de volgorde waarin vordering voor verrekening vatbaar zijn.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

FACTA

A

Amerikaanse staatsburgers dit in het buitenland investeringen hebben. Zij moeten dit opgeven aan de belastingdienst van Amerika.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly