Week 16: Preventie van infecties en antibioticabeleid Flashcards

1
Q

Welk antibioticum is van nature niet werkzaam tegen gram negatieve bacterieën?

A

Vancomycine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is MPC?

A

Mutant prevention concentration

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is intrinsieke resistentie?

A

Waar wild-type bacterie resistent tegen is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar is MRSA resistent tegen?

A

Beta lactam antibiotica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke mutatie heeft MRSA?

A

PBP2 -> PBP2a

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waar staat BRMO voor?

A

Bijzonder resistent micro organisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Noem 3 onderdelen van de definitie van een BRMO?

A

Resistent tegen veel en/of belangrijke antibiotica
Kan zich snel of gemakkelijk verspreiden
Definities door WIP geformuleerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke antibiotica zijn niet meer werkzaam tegen ESBL?

A

Penicillines en cefalosporines

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke antibiotica zijn niet meer werkzaam tegen carbapenemasen?

A

Penicillines, cefalosporines en carbapenems

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke categorieën ziektes hebben een meldingsplicht en wat zijn de maatregelen?

A

A: heftigste ziektes: gedwongen isolatie, gedwongen onderzoek, verplichte quarantaine, beroepsverbod
B1: zonder verplichte quarantaine (dus als je niet ziek bent)
B2: verbod beroepsuitoefening
C: geen dwingende maatregelen, wel meldingsplicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke ziektes moet je melden bij vermoeden en welke na vaststellen? Wanneer moet dit?

A

A bij vermoeden, gelijk
B1, B2 en C na vaststellen, binnen 1 werkdag
Naast de categorieën ook melden van ongewoon veel ziektes, die wel een gevaar vormen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke ziektes moet je melden bij vermoeden en welke na vaststellen? Wanneer moet dit?

A

A bij vermoeden, gelijk
B1, B2 en C na vaststellen, binnen 1 werkdag
Naast de categorieën ook melden van ongewoon veel ziektes, die wel een gevaar vormen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Noem de 6 meest voorkomende nosocomiale infecties

A

Postoperatieve wondinfectie
Onderste luchtweginfectie
Sepsis/bacteriëmie
UWI
GI
Huid/weke delen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Noem 4 porte d’entrees

A

Direct huidcontact
Niet-intacte uitd
Muceuze membranen
Luchtwegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Noem 4 vormen van bronisolatie en welke voorzorgsmaatregelen je moet doen

A

Contact (schort/handschoenen)
Druppel (masker)
Aerogeen (FFP2)
Combinatie bovenstaanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke soorten isolatie heb je naast bronisolatie nog meer?

A

Beschermende
Universele

17
Q

Wat is R0 en wat is Rt?

A

R0 is aantal secundaire besmettingen per primair geval in een volledig vatbare populatie
Rt is het aantal secundaire besmettingen per primair geval in een niet meer volledig vatbare populatie

18
Q

Waar staat SIR voor?

A

Susceptible, Infected, Recovered

19
Q

Noem 6 simplificaties van het SIR model

A

Geen geboorte en sterfte
Levenslange immuniteit
Geen oversterfte geïnfecteerden
Geen leeftijdsstructuur
Geen seizoenseffecten
Alle individuen zijn homogeen

20
Q

Hoe wordt de rate tussen S en I genoemd? en tussen I en R?

A

Tussen S en I: beta (transmissierate)
Tussen I en R: gamma (herstelrate)

21
Q

Hoe kan je de gemiddelde duur berekenen?

A

1/gamma

22
Q

Hoe kan je de kritische vaccinatiegraad bepalen?

A

f=(1-1/R0)/P, waar P de vaccinatieeffectiviteit is