Week 15 Flashcards

1
Q

Wat is de definitie van cardiomyopathie

A

Een afwijking van de hartspier in structuur en functie in afwezigheid van oorzakelijke ziekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de voordelen van genetisch onderzoek bij cardiomyopathie?

A
  • Definitieve diagnose
  • Identificatie familieleden at risk
  • Specifieke therapie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de nadelen van genetisch onderzoek bij cardiomyopathie?

A
  • Afwezigheid pathogene DNA variant sluit genetische oorzaak niet uit
  • Genotype- fenotype relatie teleurstellend
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe vaak kom hypertrofe cardiomyopathie voor?

A

1/500

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe vaak kom gedilateerde cardiomyopathie voor?

A

1/2500

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe vaak kom arythmogenic right ventricular cardiomyopathy voor?

A

1/5000

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat voor soorten cardiomyopathie heb je?

A
  • Hypertrofe cardiomyopathie
  • Gedilateerde cardiomyopathie
  • Arythmogenic right ventricular cardiomyopathy
  • Non-compaction cardiomyopathie
  • Restrictieve cardiomyopathie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Vanaf welke wanddikte heb je hypertrofe cardiomyopathie?

A

≥ 15 mm (normaal ≤ 13 mm)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn 4 kenmerken van een obstructie hypertrofe cardiomyopathie?

A
  • Verdikt septum
  • Voorwaartse beweging mitralisklep
  • Smallere LVOT
  • Dynamische obstructie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn 4 klachten die patiënten met hypertrofe cardiomyopathie kunnen hebben?

A

Dyspnoe d’éffort, pijn op de borst, palpitaties, syncope

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is er aan de hand bij gedilateerde cardiomyopathie?

A

Dilatatie en verminderde knijpfunctie van de linkerventrikel (soms ook rechterventrikel betrokken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn 6 factoren die de etiologie van gedilateerde cardiomyopathie kunnen veroorzaken?

A
  1. Genetisch (tenminste 25%)
  2. Viraal
  3. Toxisch (medicatie, alcohol)
  4. Vitamine deficiëntie (B1 en B6)
  5. Peripartum
  6. Idiopatisch
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn 3 problemen die bij gedilateerde cardiomyopathie kunnen ontstaan?

A
  • Hartfalen
  • Ritmestoornissen
  • Geleidingsstoornissen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wanneer kan hartfalen ontstaan bij gedilateerde cardiomyopathie?

A

Tijdens uitlokkingsmomenten, zoals koorts

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat voor ritmestoornissen kunnen ontstaan bij gedilateerde cardiomyopathie?

A
  • Atriumfibrilleren
  • Ventriculaire tachycardie/plotse dood
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat houdt arythmogenic right ventricular cardiomyopathy in?

A

Progressieve vervanging van ventriculair myocard door vet- en fibreus weefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Waarop is de diagnose van arythmogenic ventricular cardiomyopathy op gebaseerd? (5)

A
  • Structurele afwijkingen rechter ventrikel
  • ECG afwijkingen
  • Ventriculaire ritmestoornissen
  • Familieanamnese
  • DNA onderzoek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat houdt de primaire vorm van restrictieve cardiomyopathie in?

A

Fibrose van myocard en endocardiale verlittekening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat houdt de secundaire vorm van restrictieve cardiomyopathie in?

A

Door hypertrofie of infiltratie van myocard door bijv. amyloid of ijzer of glycogeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is er aan de hand bij restrictieve cardiomyopathie?

A

Een gestoorde vulling van de ventrikels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is het klinische beeld bij restrictieve cardiomyopathie?

A

Vooral vochtretentie, later “low output” beeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat houdt non-compaction cardiomyopathie in?

A

De ventrikelwand is in de 20 week van de zwangerschap niet goed gegroeid, waardoor het nog erg sponzig is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Hoe groeit non-compaction cardiomyopathie?

A
  • Van basis naar punt
  • Van septum naar lateraal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is de incidentie van pericarditis?

A

28/100.000

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Hoeveel mensen met pijn op de borst in de SEH hebben pericarditis?

A

5%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat zijn de criteria waarvan iemand ≥ 2 moet hebben om pericarditis te hebben?

A
  1. Pijn op de borst
  2. Pericardwrijven
  3. ECG afwijkingen (elevaties in alle afleidingen)
  4. Pericardeffusie (echo!)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat voor soort pijn is er bij pericarditis?

A

Een scherpe pijn, die minder erg wordt bij rechtop zitten en voorover leunen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is er te zien bij een endomyocardiale biopsie bij endocarditis? (4)

A
  • Lymfocyt infiltraat
  • Degeneratie cardiomyocyten
  • Verlies cardiomyocyten
  • Viraal RNA
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat is vaak de oorzaak van hartfalen, en hoe vaak?

A

Ischemie, 60%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat zijn 4 objectieve parameters voor het vaststellen van hartfalen?

A
  • Ejectiefractie
  • Diastolische dysfunctie
  • Vullingsdrukken
  • Cardiac output
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Noem 5 symptomen van hartfalen

A
  • Vermoeidheid
  • Dyspnoe
  • Hartkloppingen
  • Hoesten
  • Verminderde inspanningstolerantie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat is de meeste gebruikte parameter voor linker ventrikelfunctie?

A

De ejectiefractie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Hoe bereken je de ejectiefractie?

A

ejectiefractie = (EDV-ESV)/EDV x 100%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat is de ejectiefractie normaal?

A

> 50%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat zijn 3 oorzaken van dysfunctie van het hart?

A
  1. Primair hartspierprobleem
  2. Overbelasting van het hart
  3. Instroombelemmering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Uit welke 3 onderdelen bestaat het slagvolume?

A
  1. Preload
  2. Afterload
  3. Contractiliteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat houdt de preload in?

A

Het einddiastolisch volume

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat beschrijft de wet van Frank-Sterling?

A

Dat er een optimale lengte is van sarcomeren om vervolgens optimaal samen te kunnen trekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Waardoor wordt de afterload bepaald?

A
  • Systeem (LV) en longweerstand (RV)
  • Karakteristieken van de vaatwand
  • Bloedvolume dat wordt uitgeperst
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat zijn de sympatische compensatiemechanismen bij acuut hartfalen?

A
  • Hartfrequentie omhoog
  • Contratciliteit omhoog
  • Vasoconstrictie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat zijn de RAAS compensatiemechanismen bij acuut hartfalen?

A
  • Preload omhoog
  • Vasoconstrictie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Wat zijn de 4 compensatiemechanismen bij chronisch hartfalen?

A
  • Preload omhoog (wandstress omhoog)
  • Neurohumorale activatie (RAAS & sympathicus)
  • Ontstekingsreacties
  • Remodeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Waar zorgt water/zoutretentie voor op de korte termijn en waarvoor op de lange termijn?

A
  • Korte termijn: preload stijgt
  • Lange termijn: long/leverstuwing
44
Q

Waar zorgt perifere vasoconstrictie voor op de korte termijn en waarvoor op de lange termijn?

A
  • Korte termijn: perfusie stijgt
  • Lange termijn: afterload stijgt
45
Q

Waar zorgt sympathicusactivatie voor op de korte termijn en waarvoor op de lange termijn?

A
  • Korte termijn: hartfrequentie en contractiliteit stijgen
  • Lange termijn: energiebehoefte stijgt
46
Q

Waar zorgt myocardhypertrofie voor op de korte termijn en waarvoor op de lange termijn?

A
  • Korte termijn: ontlasten myocyten
  • Lange termijn: beschadiging
47
Q

Waar zorgt myocardfibrose voor op de korte termijn en waarvoor op de lange termijn?

A
  • Korte termijn: voorkomen dilatatie
  • Lange termijn: diastolische dysfunctie
48
Q

Wat zijn 3 kenmerken van myocardiale remodeling?

A
  1. Hypertrofie
  2. Verlies van myocyten
  3. Toename interstitiële fibrose
49
Q

Wat zijn 8 uitlokkende factoren van hartfalen bij dysfunctie?

A
  1. Ritmestoornis
  2. Koorts
  3. Overmatige zout of vocht inname
  4. Anemie
  5. Zwangerschap (groot bloedvolume)
  6. Overmatige alcohol inname
  7. Hyperthyreoïdie
  8. Perifere arterioveneuze shunts
50
Q

Wat is zijn “backward” gevolgen van hartfalen aan de linkerzijde?

A

snel oplopende eind diastolische druk in linker ventrikel → daardoor hoge linker atrium druk → daardoor hoge druk in longvenen → daardoor longstuwing, longoedeem

51
Q

Wat is zijn “backward” gevolgen van hartfalen aan de rechterzijde?

A

snel oplopende eind diastolische druk in rechter ventrikel → daardoor hoge rechter atrium druk → daardoor hoge druk in vena cava’s → daardoor grotere veneuze druk

52
Q

Wat zijn “forward” gevolgen van hartfalen?

A

forward failure (te lage cardiac output) → daardoor hypotensie (te lage bloeddruk) → daardoor onvoldoende weefselperfusie (SHOCK) → daardoor multi orgaan falen en overlijden

53
Q

Wat is een klinisch teken van longoedeem?

A

Crepitaties

54
Q

Wat zijn de DUKES major criteria?

A
  1. Positieve bloedkweken
  2. Bewijs voor endocardiale betrokkenheid
55
Q

Wat zijn de DUKES minor criteria?

A
  1. Predispositie
  2. Koorts
  3. Vasculaire fenomenen
  4. Immunohistologische fenomenen
  5. microbiologisch bewijs
56
Q

Wat zijn 6 indicaties voor harttransplant?

A
  • Eindstadium hartfalen
  • Optimale conventionele behandeling
  • Goede compliance / leefregels / dieet
  • Geen andere interventies mogelijk
  • Aanzienlijke winst te verwachten in duur en kwaliteit van leven
  • Behouden nierfunctie, goede longfunctie, geen andere belangrijke pathologie
57
Q

Wat zijn de 4 gradaties van eindstadium hartfalen?

A
  1. Thuis in NYHA klasse III
  2. In ziekenhuis afhankelijk van intraveneuze inotropica (NYHA IV)
  3. In ziekenhuis afhankelijk van tijdelijke mechanische ondersteuning
  4. Thuis met steunhart (LVAD)
58
Q

Wat zijn 7 contraindicaties voor een harttransplant?

A
  • Niet beïnvloedbare pulmonale hypertensie
  • Infectie/ focus voor infectie
  • Nierinsufficiëntie / leverinsufficiëntie
  • Ernstig vaatlijden buiten het hart
  • Diabetes + orgaanschade
  • Ziekten met beperkte prognose
  • Problemen t.a.v. behandeling
59
Q

Wat zijn de 4 vereisten van een donorhart?

A
  1. Goed donorhart
  2. Goede preservatie
  3. Korte ischemie < 4 uur
  4. Longvaatweerstand niet te hoog
60
Q

Wat zijn 3 problemen die in de korte termijn kunnen optreden bij een harttransplantatie?

A
  1. Primaire functie donorhart verstoord
  2. Geleidingsproblemen
  3. Acute rejectie
61
Q

Wat zijn 3 problemen die op de lange termijn kunnen optreden bij een harttransplantatie?

A
  • Afstoting
  • Coronairlijden
  • Gevolgen medicatie
62
Q

Noem 5 mogelijke specifieke gevolgen van immunosuppresiva

A
  1. Nierinsufficiëntie
  2. Hypertensie
  3. Diabetes mellitus
  4. Tremoren
  5. Spierkrampen
63
Q

Wat zijn 3 mogelijkheden tot tijdelijke mechanische ondersteuning van het hart?

A
  • Intra-aortale ballonpomp (IABP)
  • ECMO
  • Left ventricular assist device
64
Q

Wat is een indicatie voor tijdelijke mechanische ondersteuning van het hart?

A

Cardiac output zo laag dat de functie van alle organen wordt bedreigd

65
Q

Wat voor soort belasting vormt een stenose en waar?

A

Drukbelasting voor en na

66
Q

Wat voor soort belasting geeft een insufficiëntie en waar?

A
  • Volumebelasting voor en na
  • Drukbelasting na
67
Q

Wat zijn de symptomen bij aortaklepinsufficiëntie?

A

hartfalen, angina pectoris, duizeling, collaps

68
Q

Wat zijn de symptomen bij mitralisinsufficiëntie?

A

Hartfalen, palpitaties, trombo-embolie

69
Q

Wat zijn de symptomen bij mitralisinsufficiëntie?

A

Hartfalen, palpitaties

70
Q

Wat zijn de symptomen bij Aortaklepinsufficiëntie?

A

Hartfalen

71
Q

Wat zijn de symptomen van tricuspidaalisinsufficiëntie?

A

Hartfalen, vooral moet oedeem

72
Q

Wat zijn de oorzalen van Aortaklepstenose?k

A
  • Reumatisch (jong)
  • Congenitaal (middelbare leeftijd)
  • Degeneratief (oud)
73
Q

Wat zijn de oorzaken van Mitralisstenose?

A
  • Reumatisch (jong)
  • Degeneratief (oud)
74
Q

Wat zijn de oorzaken van mitralisinsufficiëntie?

A
  • Primair: prolaps
  • Secundair: dilatatie annulus, of LV dysfunctie/cardiomyopathie
75
Q

Wat zijn de oorzaken van een aortainsufficiëntie?

A

Aortadilatatie

76
Q

Wat zijn de oorzaken voor tricuspidaalinsufficiëntie?

A
  • Primair: prolaps (ook pacelead, ebstein, carcinoïd)
  • Secundair: dilatatie annulus, of LV dysfunctie/cardiomyopathie
77
Q

Wat zijn de interventieopties bij kleplijden? Wat zijn de kenmerken?

A
  • Kunstklep (antistolling nodig maar gaat langer mee; bij jongere mensen)
  • Bioprothese (geen antistolling maar wel slijtage; bij ouderen)
    -Percutaan (als inoperabel)
78
Q

Wat zijn enkele problemen die na klepinterventie kunnen optreden?

A
  • Trombose
  • Bloeding (CVA)
  • Pannus (weefselgroei)
  • Klikgeluiden
  • Hemolyse
  • Infectie
79
Q

Wat zijn risicofactoren voor hartfalen?

A
  • Angina pectoris
  • CVA
  • Claudicatio intermittens
  • Diabetes mellitus
  • Schildkliedysfunctie
  • Toxische medicatie
  • Alcohol
  • Cardiomyopathie
  • Arythmie
80
Q

Wat zijn typische klachten bij hartfalen?

A
  • Dyspneu
  • Orthopneu
  • Enkeloedeem
  • Vermoeidheid
  • Verminderde inspanningstolerantie
81
Q

Wat zijn specifieke bevindingen bij lichamelijke anamnese bij hartfalen?

A
  • Gestegen centraal veneuze druk
  • Positieve hepatojugulaire reflux
  • Derde harttoon
  • Apex naar lateraal
  • Hartgeruis
82
Q

Wat is er aan de hand bij HF-REF?

A
  • Reduced ejectile fraction
  • Afgenomen contractiekracht
83
Q

Wat is er aan de hand bij HF-PEF?

A
  • Preserved ejectile fraction
  • Vullingsprobleem
84
Q

Wat zijn de 3 belangrijkste oorzaken van hartfalen?

A
  • Coronairlijden 35-40%
  • Gedilateerde cardiomyopathie 30-34%
  • Hypertensie 15-20%
85
Q

Wat zijn de NYHA klasses?

A
  1. Klasse I: geen beperkingen
  2. Klasse II: milde klachten bij normale inspanning
  3. Klasse III: klachten bij geringe inspanning
  4. Klasse IV: klachten in rust
86
Q

Wat meet je met de NT-poBNP?

A

Natriuretisch peptide, afgegeven door de atria bij hoge druk/rek

87
Q

Wanneer doe je bij hartfalen een hartbiopsie?

A
  • Bij vermoeden van myocarditis
  • Bij vermoeden van infiltratieve afwijkingen zoals bv amyloidosis/sarcoidose
88
Q

Wat zijn mogelijke uitlokkende factoren bij hartfalen?

A
  • Ritmestoornis
  • Koorts/infectie
  • Anemie
  • Te veel zout- vochtinname
89
Q

Wat zijn twee manieren voor het meten van drukken in het hart?

A
  • Echocardiografie
  • Swan-Ganz meting
90
Q

Wat meet je bij een Swan-Ganz meting?

A

De druk in de rechterzijde van het hart

91
Q

Wat zijn 6 indicaties voor harttransplant?

A
  • Eindstadium hartfalen
  • Optimale conventionele behandeling
  • Goede compliance / leefregels / dieet
  • Geen andere interventies mogelijk
  • Aanzienlijke winst te verwachten in duur en kwaliteit van leven
  • Behouden nierfunctie, goede longfunctie, geen andere belangrijke pathologie
92
Q

Wat zijn de 4 gradaties van eindstadium hartfalen?

A
  1. Thuis in NYHA klasse III
  2. In ziekenhuis afhankelijk van intraveneuze inotropica (NYHA IV)
  3. In ziekenhuis afhankelijk van tijdelijke mechanische ondersteuning
  4. Thuis met steunhart (LVAD)
93
Q

Wat zijn 7 contraindicaties voor een harttransplant?

A
  • Niet beïnvloedbare pulmonale hypertensie
  • Infectie/ focus voor infectie
  • Nierinsufficiëntie / leverinsufficiëntie
  • Ernstig vaatlijden buiten het hart
  • Diabetes + orgaanschade
  • Ziekten met beperkte prognose
  • Problemen t.a.v. behandeling
94
Q

Wat zijn de 4 vereisten van een donorhart?

A
  1. Goed donorhart
  2. Goede preservatie
  3. Korte ischemie < 4 uur
  4. Longvaatweerstand niet te hoog
95
Q

Wat zijn 3 problemen die in de korte termijn kunnen optreden bij een harttransplantatie?

A
  1. Primaire functie donorhart verstoord
  2. Geleidingsproblemen
  3. Acute rejectie
96
Q

Wat zijn 3 problemen die op de lange termijn kunnen optreden bij een harttransplantatie?

A
  • Afstoting
  • Coronairlijden
  • Gevolgen medicatie
97
Q

Noem 5 mogelijke specifieke gevolgen van immunosuppresiva

A
  1. Nierinsufficiëntie
  2. Hypertensie
  3. Diabetes mellitus
  4. Tremoren
  5. Spierkrampen
98
Q

Wat zijn 3 mogelijkheden tot tijdelijke mechanische ondersteuning van het hart?

A
  • Intra-aortale ballonpomp (IABP)
  • ECMO
  • Left ventricular assist device
99
Q

Wat is een indicatie voor tijdelijke mechanische ondersteuning van het hart?

A

Cardiac output zo laag dat de functie van alle organen wordt bedreigd

100
Q

Wat gebeurt en met de B-receptor dichtheid bij hartfalen? Welke receptor is het meeste aangedaan?

A

Die gaat omlaag, vooral de B1 receptor

101
Q

Welke 3 onderdelen spelen een rol in de neurohumerale activatie bij hartfalen?

A
  • De sympathicus
  • Het RAAS
  • ADH/vasopressine
102
Q

Wat zijn mogelijke medicaties bij acuut hartfalen? (5)

A
  • Calcium sensitiser
  • Diuretica
  • Dopamine
  • Dobutamine
  • Fosfodiësterase remmer
103
Q

Wat zijn mogelijke medicaties bij chronisch hartfalen? (5)

A
  • Diuretica
  • RAS blokkers
  • Mineralcorticoïd receptor antagonisten
  • B-receptor antagonisten
  • Na+-K+-ATPase remmer
104
Q

Waarom worden fofsodiësteraseremmers en Ca2+ sensitiserd gegeven in combinatie met B-receptor agonisten?

A

PDE remmers remmen de afbraak van cAMP en Ca2+ sensitisers zorgen voor betere werking van Ca2+

105
Q

Waar zorgen RAS blokkers voor?

A

Verlagen mortaliteit en remmen remodeling

106
Q

Op welke 4 manieren kunnen MR blokkers zorgen voor een risico op hyperkaliëmie?

A
  • Te hoge dosis MR blokkers
  • Oudere patiënten hebben vaak als een laag aldosteron, als je dit dan nog blokkeert gaat het mis
  • Nierfunctiestoornissen
  • Co-medicatie (RAS blokkers en B blokkers)
107
Q

Wat zijn 3 redenen waarom B-receptor antagonisten effectief zijn?

A
  1. Anti-arythmisch
  2. Langere diastole (meer O2 voorziening)
  3. Blokkade ‘slechte’ B-receptor effecten (necrose, hypertrofie, apoptose)