Week 15 Flashcards

1
Q

Parasitaire wormen

  • Wat?
  • Soorten?
A

Wat? –> helminthen
Soorten? –> rondwormen (nematoda) en platwormen (platyhelminthen), die twee soorten hebben: lintwormen (cestoda) en zuigwormen (trematoda).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Verspreiding heminth infecties

A

Sterk afhankelijk van de ontwikkelingscyclus en wijze van transmissie. Twee opties:

  • Directe ontwikkelingscyclus: 1 gastheer.
  • Indirecte ontwikkelingscyclus: 2 of meer gastheren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Enterobius vermicuralis (aarsmade)

  • Ontwikkelingscyclus
  • Symptomen
  • Diagnostiek
  • Therapie
A
  • Ontwikkelingscyclus: orale opname ei, komt in darm en legt eitjes in anus, wat jeukt. Eieren komen op handen, wat weer op voedsel kan komen, wat het weer door kan verspreiden.
  • Symptomen: jeuk rond de anus, kleine witte wormpjes op de ontlasting (ca. 1cm). Geen complicaties, geen migratie door weefsels.
  • Diagnostiek: determinatie adulte worm in ontlasting of plakband preparaat. Ei is eenzijdig afgeplat met een dubbele eischaal.
  • Therapie: volwassenen en kinderen mebendazol p.o. 1dd 100 mg, na 14 dagen herhalen. Geen resistentie bekend, dus een recidief betekend herinfectie. Mebendazol niet tijdens zwangerschap.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Ascaris lumbricoïdes (spoelworm)

  • Ontwikkelingscyclus
  • Symptomen
  • Diagnostiek
  • Therapie
A
  • Ontwikkelingscyclus: ei in feces –> ontwikkeling ei –> orale opname ei –> in darm larve uit ei –> larve penetreert mucosa en migreert naar bloedvat –> versleping naar alveoli –> penetreert long –> larven opgehoest –> larve doorgeslikt (dag 14) –> volwassen in darm –> man en vrouw, seksuele voorplanting –> ei. Dit duurt 60 dagen. Transmissie is dus feco-oraal.
  • Symptomen:
    Migratie fase: Löffler syndroom –> koorts, hoesten, eosinofilie, pulmonair infiltraat.
    Volwassen worm fase: lengte adult is 15-20 cm. Bij weinig wormen geen symptomen, maar bij veel buikpijn, obstructie, ondervoeding, zwerflust (afsluiting galgang), verhoogd IgE en eosinofilie.
  • Diagnostiek: wormeieren onderzoek in feces en dan determinatie worm in feces.
  • Therapie: albendazol p.o. eenmalig 400 mg.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Strongyloïdes stercoralis

  • Ontwikkelingscyclus
  • Symptomen
  • Diagnostiek
  • Therapie
  • Indicatie sceenen
A
  • Ontwikkelingscyclus: in principe hetzelfde als de ascaris, maar deze parasiet kan zich ook in dezelfde gastheer vermenigvuldigen en hoeft daarvoor niet uitgescheiden te worden.
  • Symptomen: infectie kan jaren-decenia duren en geeft volgende symptomen:
    Darm: diarree & buikpijn
    Long: vocht (Löffler syndroom, pneumonie)
    Weefsel migratie: ontstekingsreactie –> koorts
    Huid: jeuk (larva currens (streepvormig onder de huid), met name perianaal)
    Asymptomatisch bij immuuncompetenten mogelijk. Bij immuungecompromitteerd kans op disseminatie: alle organen inclusief CNS, abces vorming en kan ernstig beloop hebben (hyperinfectie, dood).
  • Diagnostiek: indicaties zijn eosinofilie, wat afwezig/lager kan zijn bij een hyperinfectie, immuun-gecompromitteerd of immuunsuppressie. Diagnostiek bestaat uit larven in feces (PCR) + specifieke antilichamen (serologie). Bij disseminatie zijn er larven in ieder lichaamsvocht te vinden (BAL, liquor).
  • Therapie: ivermectine p.o. 1dd 0,2 mg/kg voor 2 dagen. Duur afhankelijk van de immuunstatus.
  • Indicatie screenen: bij een risico op hyper-strongyloidiasis, wat is bij een hoge dosis immuunsuppressiva (transplantatiepatiënten) en hematologische patiënten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Afweer tegen invasieve wormen

A

Het zijn multi-cellulaire grote pathogenen, waarvan de afweer voornamelijk bestaat uit eosinofielen, mestcellen en macrofagen. Hierin zie je een Th2 reactie, die leidt tot het vrijkomen van cytokines IL-4, IL-5 en IL-13. Dit zorgt voor activatie van eosinofielen en mestcellen, wat dezelfde spelers zijn als bij een allergie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Schistosomiasis

  • Wat?
  • Verwekker?
  • Ontwikkelingscylcus?
  • Lokatie nesteling?
  • Pathogenese?
A
  • Wat? –> schistosomiasis = Bilharziasis, een importziekte uit tropische gebieden.
  • Verwekker? –> door de parasitaire platworm, schistosomen. Soorten zijn:
    Humane: S. mansoni, japonicum, mekongi, intercalatum, haematobium.
    Andere soorten: S. bovis, matthei.
  • Ontwikkelingscylcus? –> de mansoni heeft een specifieke tussengastheer, de zoete waterslak, die bepalend is voor de verspreiding. Via de slak gaat de cercaria in het water en penetreert dan de huid, waarna deze zijn eitjes in de darm legt, die dan weer uitgescheiden worden en in het water terecht komen.
  • Lokatie nesteling? Ligt aan de soort. Schistosoma mansoni en de andere humane soorten zitten in de venen rondom de darm en de eieren door de vaatwand en darmwand. De schistosoma haematobium zit in de venen rondom de blaas en de eieren door de vaatwand en blaaswand heen.
  • Pathogenese? –> de uitgescheiden eieren zijn de voornaamste oorzaak van pathologie en kunnen een leverontsteking en leverfalen veroorzaken. De volwassen wormen veroorzaken in principe geen schade, maar voorkomen wel een afdoende afweerrespons en kunnen jaren/decennia blijven leven.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

4 klinische stadia van schistosomiasis, vragen per stadium:

  1. Symptomen, preventie en therapie?
  2. Symptomen?
  3. Lokalisatie + symptomen?
  4. Symptomen s. mansoni en s. haematobium?
A
  1. Invasiestadium: dit is de penetratie van de cercariën, die een cercariën dermatits (zwemmerjeuk) veroorzaken. Dit geeft jeuk, papillaire uitslag en duur 2-3 dagen. Klachten zijn vooral heftig bij niet-humane schistosoma soorten. Preventie bestaat uit afdrogen en evt. water chloreren/joderen/verhitten. Therapie bestaat uit antihistaminica/anti-pruritis middelen.
  2. Katayama-syndroom (acute schistosomiasis): 2 wk na infectie, 6-8 weken. Geeft koorts (re-intermitterend), oedeem, urticaria met eosinofilie. Andere klachten kunnen zijn lethargie, spierpijnen, gewrichtspijn, hoesten en diarree (m.n. bij niet-immune personen zware eerste infectie).
  3. Gevestigde infectie.
    - S. mansoni (mesenteriale vaten) –> eieren op weg naar buiten door colon en rectum. Achterblijvende eieren (ca. 50%) geven ulceratie, buikpijn en dysenterie (diarree, bloed bij ontlasting, buikpijn, vermoeidheid) geven.
    - S. haematobium (plexus blaas) –> eieren door blaaswand. Kleine laesies geven hematurie en bij een zware infectie zie je pijnlijk urineren (dysurie).
  4. Chronische schistosomiasis
    - S. mansoni: portale hypertensie, hepatosplenomegalie, leverfibrose, ascites, decompensatie, pseudo-polyposis.
    - S. haematobium: pseudopapillomas, tuberkels, obstructie ureter, hydronefrose, nierfunctiestoornissen, uremie, slechte blaasfunctie, blaascarcinoom.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Schistosomiasis diagnostiek

A

Feces/urine onderzoek + (serologisch onderzoek) + (urine-Ag)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Therapie schistosomiasis

A

Praziquantel 40-60 mg/kg in 1-2 dosis, 1 dag. Therapie ook effectief tegen volwassen wormen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe kunnen de wormen bij schistosomiasis de afweerrespons van de gastheer beïnvloeden?

A

De initiële respons bestaat uit Th1 cellen, maar later verschuift deze naar de Th2 cellen. Later opkomende T-reg cellen zorgen voor afremming van deze reacties, maar de worm is dan nog steeds aanwezig in het lichaam. Th2 wordt dan geremd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe kunnen de wormen bij schistosomiasis de afweerrespons van de gastheer beïnvloeden?

A

De initiële respons bestaat uit Th1 cellen, maar later verschuift deze naar de Th2 cellen. Later opkomende T-reg cellen zorgen voor afremming van deze reacties, maar de worm is dan nog steeds aanwezig in het lichaam. Th2 wordt dan geremd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hygiëne hypothese

A

We hebben nu een verhoogde gevoeligheid voor het ontwikkelen van allergische ziekten. Dit komt door remming van activatie/ontwikkeling van het immuunsysteem, met name door gebrek aan expositie aan infectieuze agentia, wat de inductie van immuno-tolerantie verstoort.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Allergie definitie

A

Een overdreven reactie van het afweersysteem, die bij een deel van de mensen optreedt op natuurlijke stoffen, die van buiten het lichaam afkomstig zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Type I allergische reactie

  • Immuunreactant
  • Antigen
  • Effector mechanisme
  • Voorbeeld hypersensitivitieit
A

IgE gemedieerd

  • Immuunreactant: IgE.
  • Antigen: wateroplosbaar.
  • Effector mechanisme: mestcelactivatie.
  • Voorbeeld hypersensitivitieit: allergische rhinitis, astma, systemische anafylaxie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Type II overgevoeligheidsreactie: 2 soorten

  • Immuunreactant
  • Antigen
  • Effector mechanisme
  • Voorbeeld hypersensitivitieit
A

Antilichamen binden aan antigenen gebonden aan de extra-cellulaire matrix of een celoppervlak, resulterend in destructie.

  • Immuunreactant: IgG
  • Antigen 1: cel- of matrix geassocieerd antigen.
  • Effector mechanisme 1: complement en FcR-cellen (fagocyten, NK-cellen) activatie.
  • Voorbeeld hypersensitivitieit 1: geneesmiddelenallergie (bijv. penicilline)
  • Antigen 2: cel-oppervlak receptor.
  • Effector mechanisme 2: antilichaam verstoort signalering.
  • Voorbeeld hypersensitivitieit 2: chronische urticaria (antilichaam tegen FCeRIa).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Type III overgevoeligheidsreactie

  • Immuunreactant
  • Antigen
  • Effector mechanisme
  • Voorbeeld hypersensitivitieit
A

Antilichamen binden aan circulerende antigenen en vormen complexen die neerslaan mn in de kleine bloedvaten.

  • Immuunreactant: IgG
  • Antigen: wateroplosbaar antigen
  • Effector mechanisme: complement, fagocyten. Deze zorgen voor vorming van immuuncomplexen + complement, wat aan het bloedvat gaat zitten.
  • Voorbeeld hypersensitivitieit: serumziekte, arthus reactie (lokale vasculitis)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Type IV overgevoeligheidsreactie: 3 soorten

  • Immuunreactant
  • Antigen
  • Effector mechanisme
  • Voorbeeld hypersensitivitieit
A

T-cel gemedieerde celdestructie

  • Immuunreactant: Th1 cel.
  • Antigen: wateroplosbaar antigen
  • Effector mechanisme: macrofaag activatie (IFNy die macrofaag zelf ook weer activeert) –> chemokinen, cytokinen en cytotoxinen.
  • Voorbeeld hypersensitivitieit: contact dermatitis, tuberculine reactie.
  • Immuunreactant Th2 cel
  • Antigen: wateroplosbaar antigen
  • Effector mechanisme: IgE productie, eosinofiele activatie, mastocytose.
  • Voorbeeld hypersensitivitieit: chronische astma, chronische allergische rhinitis.
  • Immuunreactant: CTL
  • Antigen: cel-geassocieerd antigen
  • Effector mechanisme: cytotoxiciteit
  • Voorbeeld hypersensitivitieit: transplantaat afstoting
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Ezelsbruggetje verschillende overgevoeligheidsreacties

A
I = Allergic Anaphylaxis and Atopy
II = antiBody
III = immune Complex
IV = Delayed
(ABCD)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Type I definitie

  • Oorzaak
  • Allegenen
  • Klachten
A
  • Definitie: allergenen (eiwitten, antigeen) veroorzaken een IgE gemedieerde allergische reactie.
  • Oorzaak: specifiek IgE veroorzaakt een directe reactie (<2 uur), na contact met een allergeen.
  • Allegenen: pollen, huisstofmijt, insectengiffen, voedselallergenen, geneesmiddelen, beroepsallergenen.
  • Klachten: allergische rhinitis, allergische astma, atopische dermatitis, constitutioneel eczeem, angio-oedeem, urticaria, dyspnoe, braken, anafylaxie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Type II definitie

  • Oorzaak
  • Allegenen
  • Klachten
A
  • Definitie: binding van IgG of IgM antilichamen aan extracellulaire matrix en complement activatie.
  • Oorzaak: IgG of IgM antilichamen die optreden tegen cel- of matrix gebonden antigenen, 4-8 uur na blootstelling en activeren complement (C5a, C3a en C4a). Deze zorgen voor lokale celschade.
  • Allegenen: geneesmiddelen veranderen oppervlakte eiwitten van eigen cellen en worden dan als lichaamsvreemd beschouwd.
  • Klachten: chronische urticaria.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Type III definitie

  • Oorzaak
  • Allegenen
  • Klachten
A
  • Definitie: binding van IgG antilichamen aan circulerende antigenen, die immuuncomplexen vormen.
  • Oorzaak: circulerende immuuncomplexen slaan neer in hoofdzakelijk de kleinere vaten in de synovia en glomeruli, 4-8 uur na contact allergeen. Leidt tot complement activatie en rekrutering van leuko’s naar plek van depositie. Leukocyten, m.n. neturofielen, scheiden pro-inflammatoire cytokines uit met weefselschade tot gevolg.
  • Allegenen: serumziekte.
  • Klachten: vasculitis.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Type IV definitie

  • Oorzaak
  • Allegenen
  • Klachten
A
  • Definitie: Th1 gemedieede overgevoeligheidsreactie
  • Oorzaak: vertraagd type overgevoeligheid (DTH), >12h na contact allergeen, waardoor infiltratie van lymfocyten en monocyten in de epidermis.
  • Allegenen: stofjes op de huid.
  • Klachten: oedeem in de huid en eczeem: roodheid, schilfering, droge huid en jeuk. Voorbeeld is contactallergeen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Mengvormen allergische reacties

A

Type I en IV worden nog weleens samen gezien bij allergisch astma en bij chronisch constitutioneel eczeem, waarbij Langerhans cellen die door de intacte huid binnendringen antigenen kunnen presenteren aan CD4+ effector cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

IgE gemedieerde reactie fases

A
  1. Eerste contact allergeen: allergeen presentatie (APC) B-cel stimulatie –> specifieke IgE synthese tegen het allergeen, de sensibilisatie fase. IgE op wand van de mestcel.
  2. Tweede contact allergeen –> allergische reactie, de effector fase.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Hoe ziet sensibilisatie eruit?

A

Allergeen wordt door APC gepresenteerd aan de T-cel, die Th1 en Th2 gaat maken. Th1 maakt IFNy, die IL4 en IL13 maakt, wat de B-cel en IgE synthese stimuleert. Th2 maakt IL5, IL4, IL13 en remt Th1.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Hoe ziet de effector fase eruit?

A

IgE gaat op de buitenkant van de FceRi receptor zitten (altijd 2 IgE moleculen). Het allergeen gaat dan bij het tweede contact dan op het IgE zitten, wat zorgt voor degranulatie van de mestcel en een late reactie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat komt er vrij tijdens de directe reactie en wat zijn hiervan de gevolgen?

A

Release van mediatoren:

  • Histamine
  • Leukotriënen C, D en E
  • Prostaglandine D2
  • PAF, tryptase, chymase
  • Kininen

Gevolgen:

  • Bronchusconstrictie
  • Vasodilatatie
  • Oedeem
  • Mucussecretie
  • Zenuwstimulatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat komt er vrij tijdens de late reactie en wat zijn hiervan de gevolgen?

A

Vrijkomen:

  • IL4, 5 en 13
  • TGF-a
  • Leukotriëne B4
  • PAF

Activatie van:

  • Basofielen
  • T-cellen
  • Eosinofielen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is de functie van de eosinofiele granulocyten tijdens de late reactie?

A

Zorgen enerzijds voor survival met IL3, IL5 en GM-CSF en voor anderszijds chemoattractie met IL5, eotaxine en RANTES. De eosinofielen zorgen zo voor het doden van parasieten en hostcellen en voor weefselschade.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Waarvoor is de mestcel belangrijk en wat kan ook het nadeel zijn van de activatie hiervan?

A

Bevat dus korrels met o.a. histamine en heparine, die helpen met verweer tegen bacteriën en virussen en voorkomen verspreiding van giffen door het lichaam. Activatie kan ook leiden tot mastocytose, een mestcelvermeerdering door afwijking in de KIT receptor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Waar heeft de eosinofiel een associatie mee?

A

Associatie met late reactie en aspecifieke hyperreactiviteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat doet Omalizumab?

A

Werkt anti-IgE, wat zorgt voor:

  • < serum IgE
  • Vroege en late astmatische reactie omlaag
  • Reductie astma symptomen
  • Reductie rhinitis symptomen
  • Adjuvant effect in combinatie met immunotherapie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Waar bestaat het atopisch syndroom uit?

A

Kan als gevolg van inhalatie en/of voedsel, wat zorgt voor rhinitis, astma, oral allergy syndrome en atopisch eczeem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat voor klachten kan het atopisch syndroom geven?

A
Huidklachten: urticaria
Neus/oogklachten: rhino-conjunctivitis
Luchtwegklachten: piepen, heesheid
GI-klachten: buikpijn, misselijkheid
CV: hypotensie
Anafylaxie: combinatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat zijn veelvoorkomende allergenen?

  • Inhalatie
  • Voedsel
  • Insecten
  • Geneesmiddelen
A
  • Inhalatie: huisstofmijt, graspollen, boompollen, kat, hond
  • Voedsel: ei, melk, pinda, noten
  • Insecten: bij, wesp, hommel
  • Geneesmiddelen: penicilline, insuline
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat is de dermatophagoides pteronyssinus en farinae?

A

Dit is de huisstofmijt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Waar bestaat de diagnostiek van allergische aandoeningen uit?

A
  1. Huidtest (IgE aantonen)
  2. IgE aantonen in serum: immuno CAP
  3. Gouden standaard: provocatie –> 2 dag opnames, 6 oplopende doseringen, dubbel blind.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Waar bestaat de therapie van allergieën uit?

A
  • Vermijden / eliminatie van het allergeen
  • Dieet
  • Farmacotherapie
  • Immunotherapie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Indicaties immunotherapie en kenmerken

A
  • Gras/boompollen
  • Huisstofmijt
  • Kat
  • Bij en wesp
    Geen effect op atopisch eczeem.

3-5 jaar durende behandeling met max. 3 allergenen. Bestaat uit een opdoseerfase - rush - dagopname, met een onderhoudsfase maandelijks bij de huisarts. Cave anafylactische reacties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat zijn de effecten van immunotherapie?

A
  1. Immuundeviatie: verschuiving van Th2 naar Th1 respons.

2. Tolerantie: de Th2 respons, waaronder IgE synthese en late reactie, wordt onderdrukt.

42
Q

Contra-indicaties immunotherapie

A
  • Ernstige immuundeficiënties
  • Maligniteiten
  • Ernstige psychische stoornissen
  • Behandeling met b-blokkers
  • Slechte compliance
  • Ernstige astma of ongecontroleerd door farmacotherapie (FEV1 < 70%)
  • Significante CV aandoeningen
  • Kinderen jonger dan 5 jaar (relatieve CI)
43
Q

Welke alternatieve toedieningsvormen heb je voor immunotherapie?

A
  • Sublinguaal
  • Oraal
  • Epicutaan
44
Q

Acute urticaria

  • Oorzaak
  • Symptomen
A

Oorzaak: ontstaat snel na bijv. inname van een geneesmiddel of blootstelling aan voedsel waarvoor iemand allergisch is. Dit zorgt voor een activatie van mestcellen en basofiele granuloctyen.

Symptomen: veel jeuk, angio-oedeem (gelaat, extremiteiten), systemische klachten (GI, benauwdheid, etc).

45
Q

Wat zijn kenmerken van geneesmiddelen overgevoeligheidsreacties?

A

Meest voorkomende overgevoeligheidsreacties in de dermatologische praktijk, met een zeer variabele presentatie. Tijdslijn is essentieel.

46
Q

Hoe ziet het type II overgevoeligheidsreactie bij een geneesmiddel eruit?

  • Pathogenese
  • Tijdsduur
  • Kliniek
A

Bij een GNM bindt het GNM aan het oppervlak van de cel en fungeert dan als antigeen, waarna IgG of IgM antilichamen hiertegen optreden. Reactie treedt op 5-8 dagen na expositie aan het GNM.
Klinische beelden die kunnen optreden zijn:
- Hemolytische anemie (GNM bindt aan ery’s)
- Trombocytopenie –> waardoor petechiën huid en slijmvliezen
- Neutropenie

47
Q

Hoe ziet type III overgevoeligheidsreactie bij GNM eruit?

A

Binding van IgG antilichamen aan circulerende antigenen, bijv. de GNM. De circulerende immuuncomplexen kunnen neerslaan in hoofdzakelijk de kleinere bloedvaten, gewrichten (synovia) en glomeruli, wat leidt tot complementactivatie en rekrutering van leuko’s naar de plek van depositie. Leuko’s (m.n. neutrofielen) scheiden pro-inflammatoire cytokines uit, met weefselschade tot gevolg.

Kliniek: serumziekte, vasculitis.

48
Q

Klinische presentatie type IV reactie bij GNM

A
  • Maculopapuleus exantheem
  • SJS/TEN
  • DRESS
  • SDIFE
  • AGEP
  • -> veel T-cellen in huid aanwezig, waardoor huid vaak betrokken bij GNM reacties.
49
Q

Hoe ziet het basismechanisme van het vertraagd type allergie eruit?

A

Allergeen wordt opgenomen door Ag-producerende cel (dendritische cel, macrofaag) en vervolgens aan aan Ag-specifieke T-cel aangeboden. Deze wordt vervolgens geactiveerd en gaat pro-inflammatoire cytokines uitscheiden.

50
Q

Wat is PPD?

A

Para-fenyleendiamine. Zit in haarverf en je kan er allergisch voor zijn. Kappers 4x meer kans op allergie hiervoor.

51
Q

Hoe kan je testen op een contactallergie?

A

Met onder andere plakkers.

52
Q

SPT

A

Skin prick test, in principe voor alle allergenen

53
Q

ICT

A

Intracutane huidtest. Alleen voor insectengif en geneesmiddelen

54
Q

PTP

A

prick to prick test. Testen van voedingsmiddelen, waarvan allergenen gevoelig zijn voor denaturatie, zoals fruit.

55
Q

Constitutioneel criteria

A

Hoofdcriterium: jeuk
Nevencriterium >/= 3:
- Anamnese eczeem in plooien (ellebogen, knieën, nek en/of wreven)
- Persoonlijke anamnese van astma of hooikoorts (<4jr: 1ste graads familielid)
- VG droge huid
- Zichtbaar eczeem flezuraal (of <4jr wangen, voorhoofd en/of strekzijde ledematen)
- Begin aandoening <2jr (vervalt als patiënt <4jr)

56
Q

Eczeem gevolg leeftijdsafhankelijkheid

A

Jonge kinderen vaak op gelaat en op latere leeftijd meer naar extremiteiten.

57
Q

Behandeling constitutioneel eczeem

A

Goede voorlichting en instructie: 20-30 minuten 2x per dag.

  1. Lokale immunosuppressiva.
  2. Zonodig anti-bacterieel.
  3. Indifferente therapie.
  4. Evaluatie atopie syndroom.
  5. Algemene leefadviezen.
58
Q

Normaalwaarde specifiek IgE

A

<0,35 kU/l

59
Q

Wat is belangrijk in de anamnese naar een allergie?

A

A. Typische Allergische klachten?
B. Klachten in relatie tot Blootstelling?
C. Consistent klachten na blootstelling?
D. Klachten Direct (<2 uur) na blootstelling (acute allergie)?

60
Q

Symptomen allergie

  • Maagdarmkanaal
  • Huid
  • Bovenste- en onderste luchtwegen
  • Ogen
  • Cardiovasculair
  • Ernstige reactie
A
  • Maagdarmkanaal: oral allergy (jeuk en/of zwelling van lippen, mond, gehemelte, glottis), misselijkheid, buikpijn, braken, diarree.
  • Huid: urticaria (netelroos) en/of angioedeem.
  • Bovenste- en onderste luchtwegen: loopneus, verstopte neus, jeuk neus, niezen, benauwd, piepen, hoesten, stridor, heesheid.
  • Ogen: jeuk, roodheid, tranen, zwelling.
  • Cardiovasculair: collaps, tachycardie, hypotensie.
  • Ernstige reactie: anafylaxie –> acute, in principe levensbedreigende reactie. Meestal meerdere orgaansystemen betrokken.
61
Q

Wat zijn veel voorkomende voedselallergenen voor kinderen en volwassenen?

A

Kinderen: koemelk, kippenei, pinda, noten, tarwe, vis en schaal- en schelpdieren.

Volwassenen: noten, pinda, pitvruchten, vis en schaal- en schelpdieren.

62
Q

Wat kan je voor sensibilisatieonderzoek doen naar een allergie?

A
  • Huidtest
  • Enzym immuno assay (immunocap): serum patiënt met sIgE –> +substraat –> +IgG-anti-IgE gelabeld met enzym –> bij reactie wordt substraat omgezet in fluorescerende kleur.
63
Q

Wat zijn de voor- en nadelen van ImmunoCap?

A

Voordelen:

  • 1 bloedafname
  • Verdere diagnostiek naar specifieke allergenen
  • Geen kans op allergische reactie
  • Medicatie geen effect

Nadelen:

  • Uitslag duurt een week
  • Soms moeilijke interpretatie bij hoog totaal IgE of CCD’s
64
Q

Skin Prick Test voor- en nadelen

A

Voordelen:

  • Resultaat direct zichtbaar
  • Mogelijkheid om grote diversiteit aan allergenen te testen

Nadelen:

  • Per allergeen 1 prik
  • Kleine kans op allergische reactie
  • Geen antihistaminica gebruiken
  • Niet geschikt voor alle huidtypen
  • Kwaliteit afhankelijk van onderzoeker en allergeen-extract
65
Q

Wat zijn de voor- en nadelen van provocatie?

A

Voordelen:

  • Geeft informatie over drempelwaarde
  • Geeft informatie over aard klachten

Nadelen:

  • Arbeidsintensief
  • Tijdrovend voor patiënt en ouders
  • Duur
  • Risico anafylaxis
66
Q

Indicaties provocatie

A
  • Verificatie van anamnestische verdenking
  • Klinische relevantie van een bij toeval gevonden sensibilisatie
  • Objectiveren van de drempelwaarde
  • Overgroeien van voedselallergie
  • Angst of rigide eetgewoontes
67
Q

Wat is het atopisch syndroom?

A

Bestaat uit eczeem, voedselallergie, astma en rhinoconjunctivitis.

68
Q

Atopie

A

Aanleg om allergisch te reageren op stoffen / prikkels vanuit de omgeving.

69
Q

Allergie

A

Overdreven reactie van het immuunsysteem op een niet-schadelijke prikkel / stof (=allergeen)

70
Q

Sensibilisatie

A

Aanwezig zijn van specifieke IgE antistoffen tegen een bepaald allergeen

71
Q

Waarom neemt allergie toe?

A

Vanwege erfelijke factoren en omgevingsfactoren zoals hygiëne, allergenen en micro-organismen.

72
Q

Hoe ziet het familiair voorkomen van astma/atopie eruit?

A

Is grotendeels het gevolg van genetische overerving. Hangt af van meerdere genen, op meerdere chromosomen, invloed op de omgeving en verschillen tussen populaties.

73
Q

Wat is filaggrine?

A

Het is een epidermaal barrière eiwit, waarvan mutaties sterk geassocieerd zijn met atopisch eczeem, sensibilisatie voor inhalatieallergenen, rhinoconjunctivitis en astma. Mechanisme: huid meer doorgankelijk voor allergenen waardoor immunologische sensibilisatie kan optreden.

74
Q

Hoe ontwikkelt een allergie zich?

A

In een normale situatie is Th1 vaak dominant, omdat endotoxines en infecties Th2 onderdrukken. Bij weinig infecties kan Th2 ongeremd zijn gang gaan en kunnen er allergieën ontstaan.

75
Q

Wat stelt de hygiënehypothese?

A

Mensen zijn steeds schoner gaan leven, maken minder infecties door en worden minder blootgesteld aan prikkels voor het immuunsysteem. Dit door:

  • Betere woonomstandigheden
  • Verbeterde persoonlijke hygiëne
  • Vaccinatie en AB
76
Q

Biodiversity hypothese

A

Bij te weinig microbiële blootstelling of kolonisatie van het maagdarmkanaal en luchtwegen ontstaat er een disbalans van het immuunsysteem, waardoor er meer/minder kans is op atopie.

77
Q

Verschil eczeem en urticaria

A

Eczeem is chronisch en urticaria geeft een acuut beeld. Ook ziet ezeem er meer schilferig uit en urticaria geeft wat meer zwelling.

78
Q

Op wat voor allergieën hebben kinderen meer kans?

A

Voedselallergieën

79
Q

Pathofysiologie eczeem

A
  1. Barrière dysfunctie
  2. Doordringen antigenen/allergenen
  3. Immuunsysteem activatie
80
Q

Hoe ziet het advies van vroegintroductie eruit?

A

Adviseer vroege inductie van voeding bij alle kinderen, bij voorkeur op leeftijd 4-8 mnd. Hierbij moet er actieve begeleiding worden gegeven aan ouders met kinderen met matig tot ernstig eczeem. Focussen op introductie van hoog-allergene voeding, incl. pinda en ei. Bij hoog risico op allergische reactie kan er een huidpriktest en/of klinische introductie worden gedaan.

81
Q

Nadelen eliminatie dieet bij eczeem

  • Medisch
  • Psychosociaal
  • Problemen
A

Medisch:

  • Geen effectief bewijs bij eczeem in ongeselecteerde patiënten met eczeem
  • Onderbehandeling van het eczeem
  • Vermijden van het allergeen: risico op acute allergische reacties
  • Deficiënties

Psychosociaal:

  • Eetstoornissen
  • Belemmerde psycho-sociale ontwikkeling

Problemen:

  • Compliance
  • Accidentele ingestie
82
Q

Aanbevelingen eczeem

A

Focus op optimale behandeling huid:

  1. Huid behandelen met lokale dermatocorticosteroiden.
  2. Verbetering van de huidbarrière met emolliens
83
Q

Aanbevelingen voeding kind met eczeem

A
  • Vroege introductie voor tolerantie inductie
  • Bij eliminatie dieet: provocaties geregeld herhalen
  • Kinderen met voedselallergie kunnen tolerant worden voor koemelk en ei
84
Q

Anafylaxie klachten

A

Hart en vaten: snelle of lage hartslag, lage RR
Huid: hives, jeuk, flushing
CNS: licht in hoofd, verlies bewustzijn, verwardheid, hoofdpijn, angst
Respiratoir: kortademig, wheezing of stridor, heesheid, pijn met slikken, hoesten
GI: krampen, diarree, braken
Overig: zwelling conjunctivae, loopneus, zwelling lippen, tong en/of keel, pijn pelvis, verlies controle blaas

85
Q

Definitie anafylaxie

A

Het is een acute reactie (minuten tot uren) met betrokkenheid van de huid en/of slijmvliezen (bijv. gegeneraliseerde urticaria, pruritus, en/of oedeem van lippen, tong, uvula) en ten minste 1 van de volgende verschijnselen:

a. Respiratoire klachten of insufficiëntie (bijv. dyspnoe, bronchospasma, stridor, afname piekstroom, hypoxie).
b. Verlaagde bloeddruk of hiermee gepaard gaande symptomen (bijv. hypotonie, syncope, incontinentie, collaps).

Kan ook zijn: >/= 2 van de onderstaande symptomen, die acuut (minuten tot uren) optreden na blootstelling aan een voor die patiënt waarschijnlijk allergeen:

c. Betrokkenheid van huid of slijmvliezen (bijv. gegeneraliseerde urticaria, pruritus, en/of oedeem van lippen, tong, uvula).
d. Respiratoire klachten of insufficiëntie (bijv. dyspnoe, bronchospasme, stridor, afname piekstroom, hypoxie).
e. Verlaagde BD of hiermee gepaard gaande symptomen (bijv. hypotonie, syncope, incontinentie, collaps).
f. Persisterende GI-klachten (bijv. buikkrampen, braken).

Kan ook zijn: verlaagde BD na blootstelling aan een voor die patiënt bekend allergeen (minuten tot uren):

g. Kinderen 1 mnd – 1 jr: syst. RR <70 mmHg.
h. Kinderen 1-11 jr: syst RR tussen 70-90 mmHg.
i. Kinderen > 11jr: syst RR <90 mmHg.
j. Volwassenen: syst RR <90 mmHg OF >30% afname in systolische RR t.o.v. uitgangswaarde.

86
Q

Oorzaken anafylaxie

A

Allergisch:

  • IgE gemedieerd: pinda, FDEIA, wespengif, beta-lactam, latex.
  • Niet-IgE gemedieerd: na transfusie met IgA bevattend product bij IgA deficiënte patiënten

Niet-allergisch: mastocytose, C1-esterase deficiëntie, NSAID, directe MC activatie (contrast, dextranen, koude (urticaria) of inspanning)

87
Q

Hoe kan je een mestcelgemedieerde reactie bewijzen?

A

Door het aantonen van tryptase. Dit is verhoogd wanneer er een mestcel release plaats heeft gevonden.

88
Q

Hoe ziet de schaal van Müller eruit?

A

Fors lokale reactie (LLR): oedeem, erytheem, jeuk, diameter >10 cm, piek 24-48 uur.

Schaal van Müller:
I: gegeneraliseerde jeuk, urticaria en/of erytheem.
II: klachten van graad I met gegeneraliseerd oedeem, misselijkheid, braken, licht gevoel in het hoofd, niet uitstralende drukkend gevoel op de borst, buikpijn en diarree.
III: klachten van graad I of II met stridor, dysfagie, heesheid, onduidelijke spraak en dyspnoe.
IV: cyanose, hypotensie, collaps, incontinentie, bewusteloosheid, ernstige hartritmestoornissen, al of niet met klachten van graad I, II of III.

89
Q

Beleid anafylaxie

A
  • Adrenaline auto-injector plus instructies
  • Subcutane immunotherapie
  • Niet komen bij allergeen zolang instelfase is afgerond
  • Psychologische ondersteuning
90
Q

Effecten adrenaline

A
  1. Beta-1 adrenerg: verhogden contractiekracht en hartritme (verhogen CO)
  2. Beta-2 adrenerg: verlagen cAMP intracellulair –> afname vrijkomen histamine e.a. mediatoren, bronchodilatatie.
  3. Afla-1 adrenerg: perifere vasoconstrictie, verhogen BD en afname larynxoedeem.

–> niet of te laat geven van adrenaline verhoogt de kans op fataal of bijna fataal beloop van anafylaxie

91
Q

Hoe lang moet iemand met hypotensie of anafylaxie geobserveerd worden?

A

Langer dan 12 uur, omdat bifasische reacties vaak >6 uur (mean 11 uur) ontstaan.

92
Q

Beroepsallergie klachten

A

Huid: eczeem, angio-oedeem, urticaria
Rhinitis: loopneus, verstopte neus, niezen
Conjunctivitis: rode ogen, waterige ogen, jeukende ogen
Astma: piepen, hoesten, kortademigheid

93
Q

Kenmerken werkgerelateerd astma

A
  • Hogere leeftijd geassocieerd met een ongunstige prognose
  • Langere duur van blootstelling is gerelateerd aan een ongunstig beloop
  • HMW allergenen zijn gerelateerd aan persisterende bronchiale hyperreactiviteit t.o.v. LMW-allergenen
94
Q

Wat valt onder beroepsgebonden klachten?

A
  • Klachten tijdens werk
  • Klachten verminderen in weekend
  • Klachten verminderen / verdwijnen tijdens vakantie
95
Q

Risicofactoren beroepsgebonden klachten

A
  • Sensibilisatie voor allergeen
  • Roken
  • Atopische constitutie
96
Q

Wat is het priming effect?

A

Neusslijmvlies wordt gevoeliger voor hetzelfde allergeen, waardoor je toenemende klachten tijdens de werkweek met max aan het einde van de week krijgt.

97
Q

Oorzaken beroepsgebonden klachten

A
  1. Allergische reactie voor beroepsallergenen
  2. Hyperreactiviteit van de luchtwegen
  3. Direct toxische effecten van irritantia
98
Q

Soorten beroepsallergenen

A

Biologisch: eiwitten en enzymen, Hoogmoleculair.

Niet-biologisch: chemisch. Laagmoleculair.

99
Q

Oorzaak hyperreactiviteit van luchtwegen en verschil met allergie

A

Komt door een toegenomen gevoeligheid voor aspecifieke stimuli, zoals rook en parfums. Ook meer last van beroepsmatige stimuli zoals sprays, schoonmaakmiddelen en chloor. Verschil met allergie is dat deze stimuli geen inflammatie en geen sensibilisatie induceren.

100
Q

Hoe ontstaan direct toxische effecten van irritantia en wat voor klachten geeft dit?

A

Ontstaat door langdurige expositie aan oplosmiddelen, formaldehyde en styrenen. Geeft klachten zoals cilia verlies, hyperplasie, metaplasie en atrofische rhinitis.

101
Q

RADS

A

Reactive airway dysfunction syndrome: persisterend astma en hyperreactiviteit door eenmalig forse expositie aan een irritants (chloordamp, brandrook).

102
Q

Wat is kruisreactiviteit?

A

IgE antistoffen gericht primair tegen inhalatie, die ten gevolge van botanische verwantschap secundair reageren met voedselallergenen. Kan ook plaatsvinden tussen voedselallergenen onderling.