Week 12 Flashcards
CAP definitie
Community-aquired pneumonia is een veel voorkomende en ernstige aandoening en is hierdoor de belangrijkste doodsoorzaak a.g.v. een infectieuze aandoening. Mortaliteitspercentage is 14%; 30% bij ICU.
Pneumonie
- Wat?
- Pathogenese?
Wat? –> ontsteking van het alveolair interstitium.
Pathogenese?
1. Ademt pathogeen in.
2. Ongecontroleerde vermenigvuldiging.
3. Als reactie hierop een lokale productie van cytokines door alveolaire macrofagen.
4. Recruitment van neutrofielen in de alveolaire ruimte en introductie van cytokines in de systemische circulatie.
5. Productie alveolair exudaat, wat infiltraat veroorzaakt.
Afweer long componenten
Innate defenses:
- Hoestreflex
- Mucociliaire klaring
- Antimicrobiele eigenschappen van het mucosale oppervlak (sIgA)
Humorale immuunsysteem: antistoffen (IgG)
Cellulaire immuunsysteem
Symptomen pneumonie
- Koorts
- Hoesten, met of zonder slijmopgave
- Kortademigheid (dyspnoe)
- Pijn
- Vermoeidheid, malaise
Anamnese pneumonie
- Tijdsduur
- Ernst klachten
- Verwekker pneumonie
Verwekkers pneumonie
Typisch (beta-lactam gevoelig, gramkleuring/kweek)
- S. pneumoniae (pneumococcen)
- H. influenzae
- Moraxella catarrhalis
- S. aureus
- Klebsiella
- E. coli
- Anaeroben
Atypisch (beta-lactam resistent, geen klassieke diagnostiek)
- Legionella species
- Mycoplasma pneumoniae
- Chlamydia pneumoniae / chlamydia psitacci
- Coxiella burnettii
Viraal: influenza A/B, Sars-CoV-2, parainfluenza, adenovirus, etc…
Symptomen pneumococ
40%: acuut, thoracalepijn, bloederig sputum, koude rillingen
S. aureus
5%: idem aan pneumococ, vaak gaat griep (influenzavirus) aan vooraf
H. influenzae/Moraxella catarrhalis
10%: mild beloop, groenig sputum, minder hoge koorts, COPD of andere pulmonale co-morbiditeit
Legionella
5%: idem aan pneumococ, oude hotels in warme landen, sauna, zwembaden, sproeiinstallaties
Mycoplasma
8%: griepachtig beeld, hoofdpijn, spierpijn, niet zo ziek, jonge mensen (<45jr) zonder co-morbiditeit
Chlamydia
1%: idem aan mycoplasma. Risicofactor: papegaaien
Anaeroben
bij risicofactoren, bijv. alcoholisme, aspiratie, tandbederf
LO pneumonie
Letten op:
- Helder/verward
- Kortademig/O2 sat
- RR/pols/Temp
Passend bij pneumonie:
- Crepitaties
- Verscherpt ademgeruis (bij ernstige pneumonie)
- Gedempte percussie
AO pneumonie
- Lab: leuko’s + diff, CRP, nierfunctie, leverenzymen
- X-thorax
- Astrup
- Sputum: gram-preparaat, kweek (2x)
- Legionella/pneumococcen ag-sneltest (ernstige CAP)
- Bloedkweken (2x)
- ECG
Optioneel:
- Serologie: mycoplasma, chlamydia, legionella, viraal
- Pleurapunctie bij pleuravocht: gram en kweek
- Bronchoscopie
- CT-scan
Ernst pneumonie inschatten
D.m.v. de CURB-65 score (AMBU-75):
- Confusion
- Ureum >7
- Respiratory rate >28
- Blood prressure: syst. <90 of diast. RR <60
65: 65 of ouder
0-1 punt = thuis behandelen
2 punten = opname verpleegafdeling
3 of meer = opname/ICU
Behandeling pneumonie
Gebruik verschillende AB:
- Penicilline: pneumococcen
- Amoxicilline: pneumococ & H. influenzae (cave toenemende resistentie)
- Flucloxacilline / amoxicilline + clavulaanzuur / levofloxacine = S. aureus
- Ciprofloxacine = Legionella; H. influenzae
- Azithromycine = Legionella, mycoplasma, chlamydia, pneumococ
Antibioticakeuze:
- CURB 0-2
- Severe CAP (CURB 3-5)
CURB 0-2 = amoxicilline (pneumococ, H. influenzae
CURB 3-5 =
- Niet-ICU: cefalosporine
- ICU: cefalosporine - ciprofloxacine
- Monotherapie: moxifloxacin/levofloxacin (pneumococ, legionella, S. aureus)
Hoe snel en hoe lang AB?
Bij severe CAP (CURB 3-5) binnen 4 uur behandelen. Behandelduur:
- S. pneumoniae: 5d
- S. aureus: min. 14d
- M. pneumoniae: 14d
- Legionella: 10d
Behandeling pneumonie niet succes?
Opnieuw kweken, AB uitbreiden/switch, bronchoscopie en CT-thorax.
Pleuravocht kenmerken
9% pleurale effusie en 1-2% pleuraempyeem (=geïnfecteerd pleuravocht). Risicofactor voor mortaliteit in PSI score. Dus pleurapunctie voor Gram + chemie (pH); als pH sensitief in voorspellen gecompliceerde pleurale effusie.
Klachten typische verwekker
- Acuut koortsend ziektebeeld
- Vaak met productieve hoest
- Opgeven purulent sputum
- Lobair infiltraat op X-thorax
Klachten atypische verwekker
- Acuut/semi-acuut/chronisch
- Niet productieve hoest
- Zelden opgeven purulent sputum
- Diffuse infiltratieve afwijking op X-thorax
PJP kenmerken
- Meest voorkomende opportunistische infectie bij AIDS patiënten
- X-thorax vlindervormig beeld
- 50% van de mensen heeft hiertegen antistoffen
- Wordt opgeruimd door CD4 geestuurde macrofagen
- PJP plakt aan de alveoluswand m.b.v. fibronectine en vitronectine, waarna een inflammatoir proces ontstaat met destructie van de alveoluswand en verstoring van de gastwisseling
Beruchte complicatie PJP
Cysten in alveoli
Behandeling PJP
Hoge dosering cotrimoxazol
- Bij pO2 <70 mm Hg of 8-9 kPa toevoegen prednison
Opportunistische infecties AIDS
O.b.v. CD4 aantallen:
a. 400: herpes zoster.
b. 350: TB.
c. 300: orale candidiasis.
d. 200: pneumocytis carnii pneumonia, esophageale candidiasis, mucocunate herpes.
e. 100: toxoplamose, cryptococcosis, coccidioidomycosis, mycobacterium avium complex, CMV.
f. 50: cryptosporidiosis, PML.
Preventie opportunische infecties HIV
Voornamelijk afweer herstellen middels cART: zorgen dat je CD4 aantal hoog blijft. Ook nog vaccineren en evt. cotrimoxazol profylaxe bij een laag CD4+ getal.
Patiëntenpopulatie PJP
- HIV/AIDS
- Transplantatie patiënten
- Immunosuppressieve medicatie
Epidemiologie sarcoidose
Komt meer voor bij mariniers, brandweermannen en zorgpersoneel
Pathogenese sarcoidose
Granulomateuze inflammatoire ziekte met een onbekende oorzaak. Clusters zijn gezien in familie, zwarte mensen en witte mensen
Kenmerken granuloom: wat produceert deze?
Deze produceert onder anderen ACE, IL-2R, groeifactoren, IFN-y, TNF-a. Diagnose wordt niet gesteld aan de hand van deze stoffen, maar met IL-2R wordt gemonitord.
Nut IL-2R
Om de ziekte te monitoren (sarcoidose)
Complicatie sarcoidose
Fibrose
Pathogenese fibrose
Infectieuze agentia, organische partikels of inorganische agentia kunnen zorgen voor HLA-presentatie aan de T-cel, wat zorgt voor productie van Ag. Deze zorgen voor activatie van de CD4+ cel en zo de Th1 en Th2 cel. Deze produceren IL2, 4, 5, 6, 10 en IFN-y, die zorgen voor fibrose.