Week 12 Flashcards

1
Q

hoe ontwikkelen geslachtsorganen zich?

A

in gonaden zitten XX of XY cellen die bepalen of er uitrijping is naar ovaria of testes

testis –> AMH en DHT

AMH –> regressie mullerse structuren

DHT –> mannelijke geslachtsdifferentiatie (fallus en scrotum ontwikkeling)

testosteron –> stabilisatie en stimulatie buizen van Wolff, indaling testes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat zijn de effecten van oestrogeen op de geslachtsontwikkeling?

A
  • borstontwikkeling
  • ontwikkeling ovaria
  • ontwikkeling uterus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat zijn de effecten van androgenen op de geslachtsontwikkeling?

A
  • penis
  • schaamhaar
  • testes
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is een DSD?

A

congenitale aandoeningen waarbij de ontwikkeling van het chromosomale, gonadale of anatomische geslacht afwijkend is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

op welke momenten kan een DSD zich presenteren?

A
  • antenataal –> krayogram en uitwendig genitaal komen niet overeen
  • neonataal –> atypisch genitaal volgens prader stadia
  • kinderleeftijd –> liesbreuk met testis erin bij meisje
  • puberteit –> uitblijven puberteit/menarche, virilisatie bij meisje
  • volwassen leeftijd –> infertiliteit, kiemceltumor
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

in welke groepen worden DSD’s geclassificeerd?

A

XY met ondervirilisatie:
- stoornis in gonadale ontwikkeling
- stoornissen in androgeen synthese of werking
- overig

XX met overvirilisatie:
- stoornis in gonadale ontwikkeling
- androgeen excess
- overig

overig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

welke dingen worden gedaan voor diagnostiek van DSD?

A
  • genetisch onderzoek –> karyogram
  • endocrien lab –> testosteron, AMH, inhibine B
  • beeldvorming –> aanwezigheid uterus en gonaden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

welke dingen worden goed bekeken bij controle van een DSD?

A
  • ontwikkeling
  • informeren
  • puberteit
  • seksualiteit/fertiliteit
  • transitie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat zijn kenmerken van AGS?

A
  • adrenogenitaal syndroom
  • stoornis in steroidsynthese
  • bij jongens en meisjes
  • geen aldosteron en cortisol aanmaak –> meer testosteron aanmaak
  • jongens: opgemerkt in kinderfase door premature puberteit
  • meisjes: virilisatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

hoe behandelen we AGS?

A

suppletie therapie
- hydrocortison
- fludrocortison

sinus urogenitalis correctie
- lage (korte)SUG –> perineale benadering
- hoge SUG –> pull-through ingreep

clitoris plastiek
- belangrijk dat hij vitaal en gevoelig blijft

labia correctie
vagina dilatatie

prenataal: dexamethason (bij positieve familieanamnese)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat zijn kenmerken van leber opticus atrofie?

A
  • mitochondriale overerving
  • neuritis optica (eerst eenzijdig, kort erna andere zijde)
  • tussen 15 en 30 jaar
  • dramatische visusdaling
  • microangiopathie van papil
  • 3 mutaties in mitochondriale DNA: LHON 3460, 14484, 11778
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat zijn kenmerken van mitochondriale overerving?

A
  • via de moeder
  • heteroplasmie –> hangt af van hoeveel van de mitochondrien de mutatie hebben
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

hoe onderscheiden we mitochondriele ziekten?

A

mitochondriaal gecodeerd overervend:
- elke leeftijd optredend

kerngecodeerd overervend:
- DNA met mutatie ligt in kern
- optreden op kinderleeftijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

hoe groot is de kans dat een uniparentale disomie zich opnieuw herhaalt in eenzelfde gezin?

A

enorm klein, want er moeten 2 events optreden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wanneer kan er een herhaling optreden van een deletie in een imprinting gen in eenzelfde familie?

A

alleen als iemand van de generatie erboven ook een afwijking heeft naar een of beide kanten (paternaal of maternaal)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

welke vormen van mozaiek onderscheiden we?

A

constitutioneel:
- weten niet in welke cel wel of niet
- probleem kinderen: bij aangedane eicel gelijk autosomaal dominant aangedaan

somatisch:
- bijvoorbeeld tumor
- kiemcelmozaiek: tumor in gonaden –> mutatie lijkt de novo, maar bij genoeg kinderen meer in dezelfde familie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat zijn de percentages van overerving die horen bij duchenne?

A
  • 67% –> moeder met dragerschap
  • 33% –> de novo
  • 14% –> kiemcelmozaicisme
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat zijn de belangrijkste centra voor de innervatie van de blaas en wat gebeurt er als deze centra uitvallen?

A
  • cortex
  • pons –> spastische blaas
  • ruggenmerg –> detrusor-sphincter discoördinatie
  • SMC –> slappe, grote blaas
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wat zijn de gevolgen van een infranucleaire laesie?

A

urineretentie –> overloopincontinentie, uwi en nierstuwing

nierstuwing –> daling nierfunctie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wat zijn de gevolgen van een supranucleaire laesie?

A

stugge blaas

overactieve blaas –> verhoogde druk in blaas –> daling nierfunctie

overactieve blaas –> spierhypertrofie –> intramurale druk –> stuwing nieren –> daling nierfunctie

overactieve sluitspier –> verhoogde blaasdruk –> reflux

uwi –> reflux nefropathie –> daling nierfunctie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

wat zijn oorzaken van een neurogene blaas bij kinderen?

A
  • sluitingsdefecten neurale buis
  • anorectale malformaties
  • tethered cord syndroom
  • traumatische/iatrogene dwarslaesie
  • myelitis transversa, MS
  • cerebral palsy
  • grote chirurgie in kleine bekken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

wat zijn blaasproblemen bij spina bifida?

A

blaas:
- overactief
- hypocontractiel
- stug
- reflux

sphincter:
- overactief en aangespannen
- slap en open

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

wat zien we bij de blaas bij MS?

A

vlekkerig beeld, afhankelijk van lokalisatie en actieve haarden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

welke dingen gebruikt de uroloog voor een diagnose?

A
  • anamnese en LO (bij LO tekenen van ruggenmergafwijkingen)
  • urine onderzoek
  • echo nieren/blaas
  • (video) urodynamisch onderzoek
  • nierfunctie
  • mictiecysturethrogram (MCU)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

welke dingen worden bekeken bij een (V)UDO?

A
  • capaciteit blaas
  • instabiele blaas
  • detrusor-sphincter dyssynergie
  • residu na mictie
  • uroflow
  • lekdruk
  • vesico-ureterale reflux
  • configuratie blaashals
  • morfologie blaaswand
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

wat is de rol van een VUDO?

A
  • geven baseline informatie over blaasfunctie
  • opmerken veranderingen blaasfunctie (en dus verandering neurologische status)
  • risicofactoren bepalen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

wat is het doel van behandelen van neurogene blaasfunctiestoornissen?

A
  • behoud van nierfunctie
  • lagere blaasdruk
  • minder UWI
  • continentie
  • behoud van QoL
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

hoe behandelen we neurogene blaasfunctiestoornissen in de mictiefase?

A
  • CIC (wegwerpkatheters)
  • alfablokkers
  • TUC/SPC (verblijfskatheters)
  • neuromodulatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

hoe behandelen we neurogene blaasfunctiestoornissen in de opslagfase?

A
  • anticholinergica
  • betamimetica
  • botuline toxine A
  • TUC/SPC, neuromodulatie, augmentatie, ileum conduit (bricker)
30
Q

wat zijn bijwerkingen van anticholinergica?

A
  • droge mond
  • troebel zien
  • obstipatie
31
Q

hoe werken botox injecties bij neurogene blaasfunctiestoornissen?

A
  • stopt vrijkomen neurotransmitters vesicles
  • 10 injecties in blaaswand
  • narcose op operatietafel
  • werkt 9 maanden
  • 70% –> minder incontinentie/meer blaascapaciteit
32
Q

wat zijn kenmerken van een augmentatie?

A
  • ileocystoplastiek om lagere druk te creëren
  • blaaskatheterisatie of stoma uit appendix voor katheterisatie via navel
  • nadelen: hyperchloremische acidose, vitamine B12 deficiëntie, vlokkenproductie, blaasstenen, persisterende incontinentie, adenocarcinoom, perforatie (!)
33
Q

wat zijn kenmerken van puberteit bij jongens?

A
  • testikels >4 ml
  • leeftijd 9 < 11,5 (gem) < 14
  • tanner stadia: G 1-5, P 1-5, A (oksels) 1-3
  • grootte testes niet altijd gelijk met mate van beharing door testosteron productie en gevoeligheid
34
Q

wat zijn redenen van het wel hebben van beharing, maar geen/nauwelijks testes groei?

A
  • autonoom uit testes (tumor)
  • bijnieren

GEEN centrale puberteit

35
Q

wat zijn kenmerken van puberteit bij meisjes?

A
  • M2 = start puberteit
  • tanner stadia; M 1-5, P 1-5, A 1-3
  • palpatie borsten voor onderscheiden borstklierweefsel en vet
  • leeftijd 8 < 10,8 (gem) < 13
36
Q

wat zijn gevolgen voor het psychologisch functioneren van de puberteit?

A
  • rijping hogere cognitieve functies
  • evalueren eigen gedrag en emoties
  • bewustwording van zichzelf
  • peergroep belangrijker –> losmaken ouders
37
Q

welke psychoseksuele veranderingen maken pubers mee?

A
  • seksuele arousal –> erotiek –> exploreren eigen seksualiteit
  • romantische relaties aangaan
  • sekse/gender krijgt andere betekenis
38
Q

wat zijn de kenmerken van pubertas tarda?

A
  • kinderen zien er anders uit –> jonger ingeschat –> kwetsbaarder
  • laag LH/FSH (familiair/centrale uitval) of veel te hoog LH (gonadale insufficiëntie)
39
Q

wat zijn de kenmerken van pubertas praecox?

A
  • centraal of perifeer: centraal = stijging LH en FSH bij toediening GnRH
  • behandelen met injecties voor eindlengte preservatie en emotioneel sociaal

psychologisch:
- zien er anders uit –> kwetsbaarder
- psychoseksuele ontwikkeling past niet bij mentale leeftijd
- seksuele ervaringen die niet passen bij psychologische ontwikkeling (meisjes)
- psychiatrische comorbiditeit
- lastig in gezin met oudere broers/zussen

40
Q

wat is premature pubarche en welke oorzaken kan dit hebben?

A

beharing <8 (meisjes) of <9 (jongens)

  • premature adrenarche
  • verhoogde androgeenproductie uit bijnier, testis of ovarium (tumoren)
  • testosterongel van familielid
41
Q

wat is premature thelarche en wat zijn oorzaken hiervan?

A

geïsoleerde borstontwikkeling

  • minipuberteit
  • verhoogde oestrogeenproductie
  • OAC
42
Q

wat is de DD bij een primaire amenorroe?

A

hersenen:
- LHRH (GnRH) deficiëntie
- LH/FSH uitval
- prolactinoom
- ondervoeding/overinspanning

ovarium:
- ovarieel auto-immuun, fragiele X, turner, etc

uterus:
- missende uterus
- hematocolpos

43
Q

wat zijn belangrijke dingen in de anamnese bij de puberteit?

A
  • puberteit ouders
  • voedingspatroon/afvallen
  • overmatig sporten/topsport
  • symptomen chronische ziekte
  • medicatiegebruik
  • uitval hypofyse/hypothalamus
  • gedragsproblemen, psychosociaal functioneren
  • bestraling/chemo
  • orchidopexie
44
Q

welke dingen zijn belangrijk in het lichamelijk onderzoek bij de puberteit?

A
  • lengte, gewicht
  • syndromale kenmerken
  • tanner puberteitsstadia + testisvolume
  • huid
  • oriënterend neurologisch onderzoek
45
Q

welke dingen kunnen gebruikt worden in de diagnostiek rondom de puberteit?

A
  • handfoto
  • basaal/random LH/FSH
  • oestradiol/testosteron
  • LHRH test
46
Q

welke behandelingsmogelijkheden zijn er rondom de puberteit?

A

remmen: GnRH agonist/antagonist

induceren: oestradiol/testosteron

GnRH deficiëntie: mogelijk GnRH, LH en/of FSH geven (complex)

47
Q

wat zijn de aspecten in geslacht?

A
  • biologisch –> sekse
  • psychologisch –> gender
  • sociaal –> gender
48
Q

op welke 3 aspecten kan men van elkaar verschillen rondom het geslacht?

A
  • gender identiteit
  • gender expressie
  • seksuele oriëntatie
49
Q

wat zijn de onderdeling van behandeling van gender dysforie?

A
  • pubertaire ontwikkeling remmen
  • genderbevestigende behandeling
  • psychologische begeleiding: verkenning genderidentiteit en coping met maatschappelijke uitdagingen/struikelblokken
50
Q

wat zijn de kenmerken van DSD in relatie met gender dysforie?

A
  • meer dan in algemene populatie
  • bij puberteit: bewustwording diagnose –> verwarring over gender
  • late puberteit –> invloed seksuele ontwikkeling
  • exploreren seksualiteit lastig met atypisch genitaal
51
Q

wat zijn onderdelen van de psychologische begeleiding bij DSD?

A
  • psychoeducatie
  • acceptatie
  • coping
  • exploreren gender
  • exploreren seksualiteit
52
Q

wat is de chirurgische DD van gallig braken?

A
  • duodenumatresie/web
  • malrotatie/volvulus
  • jejunum/ileumatresie
  • meconiumileus
  • m. hirschprung
  • colonatresie
  • anorectale malformatie
53
Q

wat zijn de kenmerken van een duodenumobstructie?

A
  • dubbel bubbel op XBOZ
  • complete atresie, stenose of web, of pancreas annulare
  • dwarse bovenbuik labotomie voor maken anostomose
  • 6 weken lang maagsonde
54
Q

wat zijn de kenmerken van jejunumatresie?

A
  • 1:1500-5000
  • voeding postoperatief rustig ophogen vanwege kaliberverschil
  • verdere diagnostiek voor uitsluiten CF
  • bij CF ook meconiumileus mogelijk, behandelen met laxerend contrast bij Xcolon of tijdelijk stoma
55
Q

wat zijn de behandelingsopties bij een anorectale malformatie?

A

aanwezige fistel –> anusplastiek direct of later

afwezige fistel –> tijdelijk colostoma

56
Q

wat zijn geassocieerde aandoeningen bij een anorectale malformatie?

A

(VACTERL)
- vertebrae
- anus
- cor
- trachea
- oesophagus
- renal
- limbs

57
Q

wat zijn kenmerken van malrotatie/volvulus?

A
  • smalle ophangband dunne darm door verkeerde ophanging duodenum
  • draaiing = volvulus
  • mogelijk gevolg = NEC
  • behandeling: Laddse procedure –> derotatie volvulus, resectie necrotische darm, klieving laddse banden, verbreding mesenterium
58
Q

wat zijn de kenmerken van M. Hirschprung?

A
  • 40 per jaar
  • geen ganglioncellen in plexussen
  • aangedane deel kan niet relaxeren –> functionele obstructie
  • acute fase: rectaal spoelen, zo nodig stoma
  • diagnose door x-colon en RZB
  • na 2-3 maanden: laparoscopische pull-through
59
Q

wat zijn de klachten van een UPJ stenose?

A
  • buik/flankpijn
  • misselijkheid
  • braken
  • hematurie
  • febriele UWI
  • nierfunctieverlies
  • nierstenen
  • hypertensie
60
Q

wat zijn indicaties voor een behandeling bij UPJ stenose?

A
  • klachten –> pijn, UWI
  • hypertensie
  • nierstenen
  • echo: pyelumdiameter >40 mm/toename
  • nierscan: verminderde functie <40%
61
Q

hoe ziet de behandeling van UPJ stenose eruit?

A
  • pyelumplastiek: open, laparoscopisch, robotgestuurd
  • tijdelijke drainage: dubbel J katheter of nefrodrain
62
Q

wat zijn oorzaken van vesico-ureterale reflux?

A
  • anatomie ureter en blaaswand
  • erfelijkheid
  • hoge blaasdruk
63
Q

wat zijn gevolgen van vesico-ureterale reflux?

A
  • cystitis
  • pyelonefritis
  • dialyse
  • nierschade
  • niertransplantatie
64
Q

hoe wordt vesico-ureterale reflux gediagnosticeerd?

A
  • cystoscopie
  • DMSA scan
65
Q

hoe behandelen we vesico-ureterale reflux?

A

preventief:
- preventieve antibiotica
- optimalisatie: plaspatroon, ontlastingspatroon, phimosis/circumcisie (jongens <1 jaar), lokale hygiëne (meisjes)

als preventief niet helpt/bij toename nierschade:
- minimaal invasief
- open operatie –> ureter reïmplantatie

66
Q

wat is een primair obstructieve mega-ureter en wat zijn operatie indicaties hiervoor?

A

stenose distale ureter voor de blaas

indicaties:
- doorbraak febriele UWI
- toename echografische dilatatie
- afname nierfunctie

67
Q

wat zijn kenmerken van een duplicatuur?

A
  • dubbele nieraanleg met dubbele afvoer
  • bovendeel of als ureterocele, of als ureter ectopie
  • ureterocele: punctie of excisie met reïmplantatie
  • ureterectopie: druppel incontinentie bij meisjes (komt uit in vagina), behandelen met bovenpoolresectie
68
Q

wat zijn de kenmerken van urethrakleppen?

A
  • stenose in proximale urethra
  • 1:5000 jongens
  • UWI, reflux, nierfalen en incontinentie
  • 35% dialyse/transplantatie nodig
  • diagnose: echo, cystogram, cystoscopie
  • behandeling: scopie-incisie
69
Q

wat zijn de kenmerken van hypospadie?

A
  • 1:250 jongens
  • lage positie meatus, ventrale curvatuur en afwijkende voorhuid
  • oorzaak onbekend (>95%), androgeen receptor defect, afwijkingen in androgeen metabolisme of genetisch defect
  • classificatie: glandulair –> 25%, distaal/midschacht –> 67%, proximaal –> 8%
70
Q

wat zijn de kenmerken van de behandeling van hypospadie?

A
  • doel: normale positie meatus, correctie van curvatuur, normaal uiterlijk (!), geen complicaties
  • tubularized incised plate techniek (TIP): mid- en distaal hypospadie, proximale en milde curvatuur, spleetvormige meatus
  • complicaties: fistel –> 5-25%, dehiscentie –> 5-15%