Week 10 Flashcards

1
Q

wat zijn uitslagen van een WES?

A
  • benigne variant
  • waarschijnlijk benigne variant
  • variant of uncertain significance (VUS)
  • waarschijnlijk pathogenetische variant
  • pathogenetische variant
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat doen we na een VUS als uitkomst van de WES?

A
  • functioneel onderzoek
  • splicing onderzoek
  • segregatie analyse
  • RNA sequencing
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat zijn opties als de array en tWES normaal zijn maar er wel aanwijzingen zijn voor een aangeboren afwijking?

A
  • mozaïek: 2e weefsel afnemen
  • mitochondriële afwijking
  • methyleringsafwijking
  • repeat-expansies
  • WGS
  • nog niet ontdekt syndroom
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

welke stappen van onderzoek zijn er bij een ontwikkelingsachterstand of verstandelijke beperking?

A
  1. (familie)anamnese, lichamelijk onderzoek, laagdrempelig oogheelkundig/audiologisch onderzoek
  2. verschillende mogelijkheden bedenken: verworven oorzaak, afwijkend neurologisch onderzoek/epilepsie, specifiek syndroom of metabole ziekte
  3. bij geen diagnose: metabool onderzoek, microarray en/of WES, FMR1 als geen microcefalie
  4. bij nog geen diagnose: consult klinisch geneticus, WES/WGS
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

hoe kunnen metabole ziekten ingedeeld worden op basis van substraten?

A
  • stoornissen van de intermediaire stofwisseling
  • stoornissen van de neurotransmitterstofwisseling
  • stoornissen van de biosynthese en afbraak van complexe moleculen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

hoe worden metabole ziekten ingedeeld op basis van biochemie?

A
  • aminozuurmetabolisme
  • koolhydraatmetabolisme
  • vetzuurmetabolisme
  • lysosomale stapelingsziekten
  • peroxisomale stoornissen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is een voorbeeld van een ziekte van het intermediair aminozuren metabolisme?

A

PKU:
- kliniek: verstandelijke beperking, blond haar en lichte huid, microcefalie, epilepsie, achteruitgang, spasticiteit
- enzymdeficiëntie van phenylalanine hydroxylase
- normaal: omzetting phenylalanine in tyrosine
- behandeling zo vroeg mogelijk met phenylalanine arm dieet en tyrosine suppletie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is een voorbeeld van een ziekte van de stofwisseling van neurotransmitters?

A

BH4: tetrahydrobiopterine
- invloed op omzet in phenylanaline en tryptofaan
- cofactorprobleem of enzymprobleem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat zijn de functies van verschillende organellen in betrekking tot metabolisme?

A
  • ER: biosynthese van secretie eiwitten
  • plasmamembraan: transport en signaaltransductie
  • Golgi-apparaat: glycosylering en post-translationele modificatie van eiwitten
  • mitochondrion: ATP synthese, vetzuren, O2 radicalen
  • peroxisoom: afbraak en synthese zeer lange vetzuren, plasmalogenen, galzuren en H2O2
  • lysosoom: afbraak van complexe suikers, glycolipiden, sterolen en glycoproteïnen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is een voorbeeld van een lysosomale stapelingsziekte?

A

mucopolysaccharidose:
- intracellulaire stapeling binnen lysosomen
- symptomen als gevolg van progressieve stapeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is een voorbeeld van een peroxisomale ziekte?

A

ziekte van Zellweger:
- peroxisoom biogenese defect –> gebrek peroxisomen in cellen –> stapeling ZLVZ in lichaam
- kinderen heel vroeg heel ziek
- vaak dood op jonge leeftijd
- niet sluitende fontanel, epilepsie en spierzwakte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wanneer moet je aan een stofwisselingsziekte denken?

A
  • problemen in groei en ontwikkeling
  • progressieve klachten of achteruitgang (knik in ontwikkeling)
  • positieve familiegeschiedenis (vaak autosomaal recessief)
  • opvallende bevindingen bij lichamelijk onderzoek
  • acute ontregeling/bewustzijnsdaling bij een eerder gezonde patiënt bij intercurrente infectie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat zijn X-gebonden metabole ziekten die geen symptomen geven bij draagsters?

A
  • ziekte van menkes
  • ziekte van hunter
  • ziekte van lesch-nyhan
  • x-linked ichthyose
  • glucose-6-P dehydrogenase
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat zijn x-gebonden metabole ziekten die soms wel symptomen geven bij draagsters?

A
  • ziekte van farby
  • creatine transporter defect
  • adrenoleukodystrofine (X-ALD)
  • ornithine trans-carbamylase deficiëntie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat zijn lichamelijke kenmerken van stofwisselingsziekten?

A
  • uiterlijke kenmerken/dysmorfieën
  • micro-/macrocefalie
  • groeistoornis/skeletafwijkingen
  • organomegalie
  • verandering van uiterlijke kenmerken
  • neurologische klachten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

welke ongewone geuren horen bij welke stofwisselingsziekte?

A
  • muf/muisachtig –> PKU
  • ahornsyroop –> maple syrup urine disease
  • zweetvoeten –> isovaleriaanacidurie
  • kool, verzuurd boter –> tyrosinemie type 1
  • rottende vis –> trymethylaminuria
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wanneer kunnen metabole ziekten ontstaan?

A

vaak:
- na geboorte
- kinderleeftijd

soms:
- voor geboorte
- volwassen leeftijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat zijn voorbeelden van metabole ziekten die al ontstaan voor de geboorte?

A

hydrops foetalis
- 2 compartimenten die vocht verzamelen
- kan leiden tot de dood

maternale PKU
- voornamelijk problemen bij ontregelde Phe waarden
- behandeling door waarden 8 weken preconceptie laag te houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wat is een voorbeeld van een metabole ziekte die zich pas op volwassen leeftijd presenteert?

A

alkaptonurie:
- toenemende rugpijn
- artrose
- verkalking van oor kraakbeen
- zwarte verkleuring van huidplooien
- donkere verkleuring van urine in de lucht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wat zijn verschillende belopen van metabole ziekte?

A
  • acuut beloop: coma, sufheid, braken, motore stoornis
  • intermitterende verschijnselen: ontregeling in verband met intercurrerende ziekte/infectie/stress/voeding
  • chronische progressieve verschijnselen: sneller op kinderleeftijd, langzamer op volwassen leeftijd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

hoe wordt een erfelijke metabole ziekte gediagnosticeerd?

A

anamnese en LO –> metaboliet onderzoek –> transport en enzymactiviteit bepaling –> diagnose

naast diagnose kan ook DNA test en erfelijkheidsadvies gedaan/gegeven worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

welke mogelijkheden van therapie zijn er bij metabole ziekten?

A
  1. behandeling van acute metabole compensatie
  2. wegvangen toxische stoffen
  3. dieetaanpassing (vermindering sustraten, suppletie essentiële stoffen, vitamine, cofactoren
  4. enzymvervangende therapie
  5. gentherapie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

wat is een major congenitale afwijking?

A
  • levensbedreigend
  • ernstig cosmetisch effect
  • chirurgisch ingrijpen nodig
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

hoe detecteren we aangeboren afwijkingen voor de geboorte?

A

non-invasief:
- 2D echoscopie
- 3D echoscopie
- MRI

invasief:
- maternaal bloedonderzoek
- vlokkentest
- vruchtwaterpunctie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

wat kan gedetecteerd worden met invasieve prenatale diagnostiek?

A
  • infectie bij moeder
  • infectie in vruchtwater
  • chromosoomafwijkingen
  • DNA afwijkingen
  • stofwisselingsziekten
  • mitochondriaal erfelijke afwijkingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Welke verschillende populaties onderscheiden we bij zwangeren?

A
  • low risk –> algemene zwangerschap
  • high risk –> op basis van anamnese een verhoogd risico
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

wanneer doen we de verschillende prenatale tests?

A
  • NIPT –> 11-14 weken
  • 1e trimester SEO –> 12-13 weken
  • SEO –> 18-22 weken
  • GUO1 –> 18-22 weken
  • GUO2 –> 8-40 weken (moment dat er een aanwijzing is op een afwijking)
  • vlokkentest –> 10-14 weken
  • vruchtwaterpunctie –> 15-17 weken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

wanneer doen we postmortaal onderzoek (obductie)?

A
  • zwangerschapsafbrekingen
  • IUVD
  • neonaten
  • oudere kinderen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

wat zijn de voorwaarden van postmortaal onderzoek (obductie)?

A
  • natuurlijke dood
  • toestemming door nabestaanden voor lichaamsobductie, schedelobductie of gebruik materiaal voor onderwijs/onderzoek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

wat zijn de cijfers rondom obductie?

A
  • 68% bevestigt prenatale diagnose
  • 22% geeft toegevoegde informatie
  • 9% bevestigt prenatale diagnose niet
  • 3,8% verandert diagnose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

wat zijn handelingen die gedaan worden bij een obductie?

A
  • uitwendige inspectie
  • inwendige inspectie
  • controleren anatomische verbindingen, meten en wegen
  • uitnemen organen en weefsels voor microscopie
  • afname weefsel voor aanvullend onderzoek
  • terugplaatsen organen
  • sluiten lichaam en schedel, aankleden
32
Q

welk beeldvormend onderzoek kan gebruikt worden bij obductie en wat zijn de voor-/nadelen?

A

röntgenfoto’s: (babygram)
- nadeel –> alleen verbeende skeletdelen zichtbaar

MRI:
- voordeel: alle structuren zichtbaar, vooral weke delen goed beoordeelbaar
- nadeel: resolutie niet optimaal
- nadeel: postmortale veranderingen moeilijk te interpreteren

33
Q

wanneer zien we een hoge overeenkomst tussen de echo en obductie, en wanneer een lage?

A

hoog:
- afwijkingen aan hersenen
- afwijkingen aan centraal zenuwstelsel

laag:
- hartafwijkingen

34
Q

wat zijn factoren die meespelen in de afkapgrenzen voor het gewicht van kinderen?

A
  • leeftijd
  • geslacht
  • etniciteit
35
Q

welke graden hebben we in obesitas bij kinderen?

A
  • overgewicht –> BMI >25
  • graad 1 –> BMI >30
  • graad 2 –> BMI >35
  • graad 3 –> BMI >40
36
Q

wie kan de diagnose obesitas stellen?

A
  • jeugdverpleegkundige
  • jeugdarts
  • huisarts
  • kinderarts
  • diëtist
  • fysio- of oefentherapeut
37
Q

wat is de grootste oorzaak van de obesitas epidemie?

A

een obesigene omgeving

38
Q

wat zijn individuele factoren die meespelen bij obesitas?

A
  • bewegen
  • eten en drinken
  • slapen
  • biomedische factoren
  • psychische factoren
  • sociale factoren
39
Q

wat zijn onderdelen van biomedische screening voor obesitas?

A
  • anamnese
  • lichamelijk onderzoek
  • groeicurve
40
Q

wat zijn biomedische oorzaken van obesitas?

A
  • medicatie geïnduceerde obesitas
  • endocrien (hypothyreoïdie, groeihormoon deficiëntie, hypercortisolisme)
  • syndromale genetische obesitas
  • non-syndromale genetische obesitas
  • chronische ziekte/immobiliteit
  • hypothalame schade
  • multifactorieel leefstijlfactoren
41
Q

wat wordt onderzocht bij het kijken naar risicofactoren en co/multimorbiditeiten bij overgewicht?

A
  • lipiden
  • glucose
  • lever
  • slaapapnoe
  • verhoogde bloeddruk
42
Q

wat zijn de stappen in de behandeling van obesitas bij kinderen?

A
  1. leefstijl interventie
  2. farmacotherapie
  3. bariatrische/metabole chirurgie
43
Q

wat zijn kenmerken van leefstijlinterventie als behandeling van obesitas?

A
  • zowel gewichtsdaling als betere gezondheid
  • grote variatie tussen resultaten
  • gemiddeld 5% daling
44
Q

wat zijn de kenmerken van farmacotherapie voor de behandeling van obesitas?

A
  • voor kinderen alleen liraglutide en semaglutide (GLP1R agonist)
  • bijwerkingen in maag-darm systeem
45
Q

wanneer moet er verder gekeken worden bij lymfeklierzwellingen?

A
  • een (te) grote klier
  • meer dan 4-6 weken aanhoudend
  • progressief
46
Q

welke tumoren zien we over het algemeen bij kinderen?

A
  • Wilms tumor
  • neuroblastomen
  • sarcomen
  • leukemie
47
Q

wat zijn factoren van het ontstaan van kinderkanker?

A
  • genetische afwijkingen
  • meerdere fouten nodig (multipele hit model)
  • erfelijke component (10%)
  • virale infecties
  • straling
48
Q

wat zijn de bijwerkingen/complicaties van chemotherapie bij kinderen?

A

infecties: bacterieel, viraal, schimmels

gastro-intestinaal:
- voedingsproblemen
- gewichtsverlies/toename
- obstipatie
- pancreatitis

endocrien: diabetes

botten: osteoporose/-necrose

neurologisch:
- neuropathie
- hersenbloeding/infarct
- convulsies

hematologisch:
- anemie
- trombopenie
- stollingsstoornissen

cardiaal: hypertensie, hartfalen

groeivertraging

49
Q

wat zijn kenmerken van vaattumoren?

A
  • 90% hemangioom
  • 50% door precursor laesie
  • 3 duidelijke fasen: groei, plateau en regressie
  • jongens:meisjes –> 1:3
  • benigne, lokaal aggressief/borderline, of maligne
50
Q

wat zijn kenmerken van hemangioom?

A
  • 4-10% van pasgeborenen
  • vaker bij meisjes, prematuren (20-30%) en tweelingen
  • 60% hoofd/nek, 25% romp, 15% extremiteiten
  • groei 6-9 maanden
51
Q

wat voor hemangiomen onderscheiden we?

A
  • superficieel of diep (echo)
  • nodulair
  • reticulair/abortief
  • gecombineerd
52
Q

wanneer grijpen we in bij een hemangioom?

A

bij complicaties (25%):
- ulceratie –> bloeding –> pijn
- functionele problemen: ogen, oren, luchtweg
- cosmetisch storend
- hart

53
Q

hoe behandelen we hemangiomen?

A

betablokkers:
- timolol 0,5% druppels
- atenolol in flesvoeding
- propanolol (minder selectief, dus meer bijwerkingen)

54
Q

wat is RICH?

A
  • rapidly involuting congenital hemangioma
  • blauw-rood gekleurd met witte halo
  • verdwijnt snel na bevalling
  • atrofische vlekken
55
Q

wat zijn de kenmerken van tufted angioom?

A
  • blauw-paarse verkleuring met halo
  • problemen met stolling
  • niet heel groot
56
Q

wat is het PHACES syndroom?

A
  • posterior fossa abnormaliteiten
  • hemangiomen
  • arteriele abnormaliteiten
  • cardiale anomalieën
  • oog abnormaliteiten (eye)
  • sternal cleft
57
Q

wat is het lumbar syndroom?

A
  • lower body hemangiomen
  • urogenitale anomaliteiten
  • ulceraties
  • myelopathie
  • botdeformiteiten
  • anorectale malformaties
  • arteriele anomalieën
  • renale anomalieën
58
Q

wat zijn de kenmerken van kaposiform hemangioendothelioom?

A
  • borderline vaattumor
  • coagulatieverbruik in tumor
  • hematologische problemen, zowel mild als levensbedreigend
  • behandeling: vincristine/sirolimus
59
Q

wat is PNET?

A
  • primitieve neuroectodermale tumor
  • maligne vaattumor
  • blauw-paars met bultjes
  • onscherpe overgang tussen huid en tumor
60
Q

wat zijn de kenmerken van vaatmalformaties?

A
  • 0,3-0,5% van anomalieën
  • aanwezig bij geboorte
  • proportionele groei zonder spontane regressie
  • evenveel bij jongens en meisjes
61
Q

welke verschillende vaatmalformaties onderscheiden we?

A
  • capillair
  • lymfatisch
  • veneus
  • arterioveneuze malformatie
  • arterioveneuze fistel
62
Q

hoe werkt lasertherapie tegen naevus flammeus?

A
  • gerichte verhitting van verkleuring gevende vaatjes –> verschrompeling
  • jonge huid zorgt voor makkelijk bereikbare vaatjes
  • om de 2-4-8 weken behandeling tot plateau
  • 5-8 behandelingen
  • kleine laesie verbetert >50%
63
Q

wat zijn nadelen van lasertherapie bij naevus flammeus?

A
  • risico op depigmentatie en littekenvorming
  • pijnlijk gevoel afschieten elastiek op huid
  • op jonge leeftijd moeilijk zonder narcose
64
Q

met welk syndroom moet rekening gehouden worden bij naevus flammeus?

A

sturge-weber:
- glaucoom
- aangeboren wijnvlek
- epilepsie op jonge leeftijd

65
Q

wat zijn kenmerken van cutis marmorata teleangiectatica congenita (CMTC)?

A
  • blauwe kleur
  • netwerk
  • atrofie/necrose van huid op hoekjes
  • over/ondergroei van been
66
Q

wat zijn kenmerken van lymfatische malformaties?

A
  • macro- en microcysteus
  • microcysteus –> bleomycine (pakt omliggende weefsel mee)
  • macrocysteus –> picibanil (gaat alleen in laesie zitten)
67
Q

wat zijn kenmerken van veneuze malformaties?

A
  • klachten bij afhangen ledematen
  • klachten bij sporten
  • klachten bij warmte
  • fleboliet, maar geen thrill (arterioveneus wel)
68
Q

wat is het proteus syndroom?

A
  • asymmetrische disproportionele overgroei met mozaïek
  • specifieke tumoren voor 20e jaar
  • ontregeld vetweefsel
  • long-cysten
  • behandeling met medicijnen
69
Q

wat zijn symptomen en complicaties die we vaak zien bij vaatmalformaties?

A

symptomen:
- scoliose
- syndactylie
- macrodactylie

complicaties:
- erysipelas
- ulceratie
(beide door lymfoedeem)

70
Q

welk aanvullend onderzoek doen we bij vaatmalformaties?

A

radiologisch:
- echo, MRI, röntgen (GS = MRI+ contrast)
- CT, angiografie, lymphoscintigrafie

bloed: stolling
pathologie
genetica

71
Q

wat zijn symptomen bij non-hodgkin lymfomen?

A

verschilt per locatie:
- bolle buik
- benauwdheid
- klieren
- obstructie
- snelgroeiend

72
Q

welke diagnostiek doen we bij non-hodgkin lymfomen?

A
  • volledig bloedbeeld/chemie
  • beenmergpunctie
  • lumbaalpunctie
  • pathologie
  • beeldvorming
73
Q

wat zijn kenmerken van de behandeling bij non-hodgkin lymfoom?

A
  • B-cel 4-9 mnd, T-cel 2 jaar
  • nauwelijks stamceltherapie
  • tumorlysis, infecties, alopecia, bloedingen, cardiotoxiciteit, mucositis
74
Q

wat zijn symptomen van een hodgkin lymfoom?

A
  • lymfeklierzwelling
  • nachtzweten
  • afvallen
  • jeuk
  • koorts
  • langzaam groeiend
75
Q

welke diagnostiek doen we bij een hodgkin lymfoom?

A
  • lab
  • beeldvorming
  • pathologie
76
Q

wat zijn kenmerken van de behandeling bij hodgkin lymfoom?

A
  • euronet-PHL-C2 –> klassiek hodgkin
  • euronet-PHL-LP1 –> niet klassiek
  • infertiliteit, secundaire maligniteiten, cardiotoxiciteit, vermoeidheid