Week 12 Flashcards

1
Q

Wat is de opbouw van de vaatwand? En hoe is dit bij het hart?

A
  • Tunica Intima (endocard)
  • Tunica media (myocard)
  • Tunica adventitia (epicard)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waaruit bestaat de tunica intima?

A
  • endotheelcellen
  • subendotheliale laag
  • Lamina elastica interna
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

uit wat bestaat de subendotheliale laag?

A

gladde spiercellen & vezels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waaruit bestaat de tunica media?

A
  • gladde spiercellen
  • elastische/ lamelleir vezels
  • lamina elastica externa
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waaruit bestaat de tunica adventitia?

A
  • bindweefsel
  • vasa vasorum
  • nervi vascularis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat doet het vasa vasorum van de tunica adventitia?

A

voorzien de grotere vaten van bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat bevat de aorta en grote arterien vooral?

A

Elastische vezels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat bevatten kleine arterien met name?

A

Glad spierweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waarvoor zijn musculeuze arterien vooral belangrijk?

A

voor regulatie van bloeddruk (elasticiteit van arterie zorgt voor opslag energie tijdens de systole) Het verschil tussen systole en diastole wordt verkleind.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waar komen de extracellulaire spiervezels in de tunica media vandaan?

A

zijn afkomstig van gladde spiercellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de kenmerken van lymfevaten?

A
  • Dunwandig
  • voeren overtollig vocht af
  • histologisch niet te onderscheiden van vene
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waar eindigen de lymfevaten in?

A
  • ductus thoracicus
  • rechter ductus lymphaticus
    (hierna weer in bloed)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

komt pathologie vaker voor bij venen of arterien?

A

arterien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is het verschil tussen arteriosclerose en artherosclerose?

A

Arteriosclerose is de verzamelnaam voor een verhardde vaatwand en atherosclerose is een vorm hiervan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is excentrische arteriosclerose?

A

verharding aan vaatwand in deel van de wand van het vat
- heet atherosclerose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is concentrische arteriosclerose?

A

rondom in de hele vaatwand is aangetast
- Monckebergse media sclerose (probleem in tunica media)
- arteriolosclerose (probleem hyperplastisch of hyaline)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat gebeurt er bij atherosclerose?

A
  • eerst endotheelschade
  • hierna vetophoping in de tunica intima= atheroom
  • om atheroom komt laag spiercellen/cap
  • als cap scheurt dan komt er een propje op
  • omdat het vat smal is geworden wordt vat afgesloten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is een aneurysma?

A

verbreding van de vaatwand, risico op ruptureren. Ziekte van tunica media

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is een dissectie van de aorta?

A
  • kleine Scheur in tunica intima
  • bloed verspreid in tunica media
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

is de lading in de cel negatief of positief?

A

in cel negatief en buiten cel positief (negatief in cel door negatieve eiwitten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat zijn de verschillende manieren van passief/downhill transport?

A
  • porien
  • kanalen
  • carriers
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Op welke manier is actief/uphil transport mogelijk?

A

Via energie- gekoppelde carriers/ ionenpompen, tegen de concentratiegradient in

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is primair actief transport?

A

direct gedreven door ATP hydrolyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is secundair actief transport?

A

indirect gedreven door downhill symport/antiport van ander ion

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat voor verschillende carriers zijn er?

A
  • uniporter: transporteert 1 molecuul
  • symporter: transporteert meerdere moleculen in zelfde richting
  • antiporter: transporteert meerdere moleculen in tegengestelde richting
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Welk ion beïnvloed de rustpotentiaal het meest?

A

het ion dat het makkelijkst kan worden getransporteerd (vaak Kalium)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is de Nernst potentiaal?

A

De evenwichtspotentiaal, waarbij netto geen geen transport van bepaald ion plaatsvindt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is de Goldman vergelijking?

A

De vergelijking voor de rustpotentiaal:
Vm= -61,5 * log (in/ uit)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Hoe bereken je de membraanpotentiaal

A

Vm= Binnen- Buiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wanneer is de potentiële energie van een ion groot?

A

ionen met lage permeabiliteit en hoog concentratieverschil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Waarbij wordt er gebruik gemaakt van potentiële energie?

A
  • opening Na kanalen in spiercellen bij actiepotentiaal
  • opening Ca kanalen in pacemakercellen bij actiepotentiaal
  • Na-gekoppeld transport
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Welke twee moleculen worden tegen de concentratiegradient opgepompt door middel van potentiële energie van Natrium?

A
  • Na-glucose- cotransporter
  • Na-Ca-exchanger
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Een ionenpomp heeft 2 conformaties, welke zijn dit?

A

E1: geeft toegang tot cytosol, Na gebonden en K afgegeven
E2: geeft toegang tot extracellulaire ruimte, Na afgegeven en K gebonden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat doet het stofje in vingerhoedskruid?

A

Het stofje kan de Na/k-pomp remmen door de bindingsplaats van Kalium te bezetten. Hierdoor belemmert dit het in gang zetten van actiepotentialen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat betekenen de verschillende toppen in de ECG? P, QRS, R, T

A

P: depolarisatie atria
QRS: depolarisatie septum & ventrikels
R: depolarisatie ventriculaire hartspiercel
T: repolarisatie ventrikels, repolarisatie ventriculaire hartspiercellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Welke cellen in het hart hebben een automatische depolarisatie?

A

De pacemakercellen in de SA, AV knoop en purkinjevezels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Waarin komen de actiepotentialen van purkinjevezels en myocardcellen overeen?

A
  • snelle depolarisatie door Na
  • plateaufase door Ca
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

In welke cellen duurt een actiepotentiaal het langst?

A

In hartspiercellen duurt het een aantal milliseconden en is er een refractaire periode. (in zenuw/spiercel duurt het maar 1 milisec)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Hoe komt een actiepotentiaal tot stand?

A

Door een verhoging van de membraanpotentiaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Hoe verloopt een actiepotentiaal in een zenuw-/ skeletspiercel

A
  • depolarisatie komt boven drempelwaarde
  • Na kanalen open, Na cel in
  • Cel wordt positiever
  • K kanalen open, stroomt cel ui
  • Rustpotentiaal wordt weer bereikt
  • Na kanalen sluiten
  • K kanalen sluiten, delay
  • refractaire periode
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Waardoor worden hartspiercellen gedurende een langere tijd gedepolariseerd?

A

voordat de Na-kanalen sluiten openen de Ca-kanalen, dit zorgt voor een plateaufase. Hierna pas openen de K-kanalen en repolariseert de cel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

waar zit de voltage sensor in een ionkanaal?

A

De voltagesensor (S4) zit midden in een groepjes van 6 alpha helices. Als de middelste van een bloem. voelt wat de membraanpotentiaal is (is zelf positief geladen)

43
Q

Hoe opent het ionkanaal dmv zijn S4 aplhahelices?

A

In gesloten toestand zitten de positief geladen helices aan de cytoplasmakant van het membraan (- kant) en als de binnenkant positiever wordt verschuiven de helices naar buiten en staat het kanaal open.

44
Q

Hoe werkt de refractaire periode van een ionkanaal?

A

eiwitlus gaat uit opening en de alpha helices verschuiven weer naar de intracellulaire zijde. Het kanaal is dan dus gesloten maar wel weer actief

45
Q

Wat draagt er nog meer bij aan de instromen tijdens de ventriculaire actiepotentiaal, naast de ionkanalen?

A

de Na/ Ca exchanger, laat Ca binnen op het moment dat je het nodig hebt

46
Q

Wat doet de Na/Ca-exchanger bij een actiepotentiaal?

A

In begin actiepotentiaal is natriumstroom naar buiten gericht en calciumstroom naar binnen, tijdens repolarisatie is dit andersom

47
Q

Waardoor wordt de automatische activatie van actiepotentialen in pacemakercellen veroorzaakt?

A

-Funny current
-T-type Ca-kanalen

48
Q

Waardoor wordt de plateaufase van actiepotentialen in pacemakercellen veroorzaakt?

A

Door L-type Ca-kanalen

49
Q

Waar zorgt de parasympaticus in het hart voor?

A
  • remming funny current en Calcium stroom
  • Stimulatie van Kalium stroom
50
Q

Wat is hyperkaliemie?

A

verhoging van de extracellulaire Kaliumconcentratie. (krijgt bijv constante spieraanspanning)

51
Q

Wat is hypokaliemie?

A

Sprake van verlaging van extracellulaire kaliumconcentratie. (je krijgt spierzwakte)

52
Q

Wat voor stroom is de funny current?

A

Vooral natrium

53
Q

Wat is utilisme?

A

Je handelt juist als je zoveel mogelijk geluk of welzijn voor een zo’n groot mogelijke groep kan creëren

54
Q

Wat is egalitarisme?

A

gelijkheid mits ongelijkheid ten goede komt van de meest benadeelden

55
Q

Waarom geeft het egalitarisme kritiek op het utilisme?

A

Utilisme is te veel gericht op het grootste voordeel voor de meeste mensen, waardoor veel mensen buiten de boot vallen.

56
Q

Waar ligt de sinusknoop?

A

op de rechter boezem

57
Q

Waardoor kunnen prikkels vanuit de sinu-atriale knoop alleen via de atrioventriculaire knoop lopen?

A

Doordat de prikkelgeleiding geblokkeerd wordt door het hartskelet.

58
Q

Volgens welke 5 stappen loopt de depolarisatie van het hart?

A
  1. prikkel loopt van SA naar AV= boezemcontractie
  2. depolarisatie van septum, (links naar rechts)
  3. prikkel loopt richting apex
  4. depolarisatie van ventrikels
  5. basale deel van laterale want linker ventrikel depolariseert.
59
Q

Wat is karakteristiek voor een pacemaker cel?

A

hij kan uit zichzelf depolariseren

60
Q

Wat is het verschil in grafiek bij pacemakercellen (SA, AV, purkinje vezels) en spiercellen

A

Bij de pacemakercellen is fase 4 oplopend. Dit is niet het geval bij spiercellen, als er geen prikkel is is er niks.

61
Q

Hoe is de ladingsverdeling van een hartcel?

A

De binnenkant is negatief en de buitenkant positief

62
Q

Welke plateaufase duurt langer, atriaal of ventriculair spierweefsel?

A

De plateaufase van ventriculair spierweefsel duurt langer.

63
Q

Hoe zorgt de parasympathicus voor een verlaagde hartfrequentie?

A
  • De depolarisatiedrempel wordt verhoogd
  • Extra repolarisatie
  • uitwisseling van ionen remmen/ funny current remmen.
64
Q

Hoe laat cel A, cel B depolariseren? (en krijg je een depolarisatiefront)

A

Via gap junctions worden ionen doorgegeven en depolariseert cel B vervolgens iets later. (dus als hart begint met depolariseren is er ook geen stoppen meer aan)

65
Q

Wat is de afspraak in de ECG registratie?

A

een positieve depolarisatie in de richting van de positieve elektrode geeft een positieve uitslag.

66
Q

Waar zitten de grootste vectoren bij de depolarisatie van het hart? En waar zitten de kleinste?

A

Grootste: als de depolarisatie bij de punt/ apex zit
kleinste: Bij depolarisatie van septum en bij laatste laterale zijde van LV

67
Q

Wat zie je op de ECG?

A

Je ziet alleen de activatie van het myocard. Geleidingweefsel heeft namelijk te kleine massa om op te pakken vanuit de huid.

68
Q

Hoe kan het QRS-complex en de T-top dezelfde richting op staan, terwijl repolarisatie negatief is en depolarisatie positief?

A

Repolarisatie loopt van buiten naar binnen (epi- naar endocard)
Depolarisatie loopt van binnen naar buiten (endo- naar epicard)

69
Q

Wat zijn de eerste drie afleidingen van de driehoek van einthoven?

A

Afleiding l: rechterarm - en linkerarm +
afleiding ll: rechterarm - en linkerbeen +
Afleiding lll: linkerarm - en linkerbeen +

70
Q

Waar worden de posietieve/ negatieve elektrodes geplaatst op het lichaam voor de driehoek van eindhoven?

A

voeten: altijd positieve elektrode
armen tov van elkaar: Linkerarm positief

71
Q

Welke richting heeft de hartvector normaal?

A

Naar de punt van het hart, dus linksonder

72
Q

Wat wordt er bedoeld met de hartas?

A

De richting van de depolarisatievector van de ventrikel in het frontale vlak. (QRS-complex)

73
Q

Door wat zijn hartspiercellen vertakt en verbonden?

A

intercallairschijven: desmosomen en gap junctions

74
Q

Waaruit bestaat een troponine complex?

A

troponine C, troponine l en troponine T

75
Q

Door wat wordt een (dun) actinefilament stevig gehouden?

A

door nebuline

76
Q

Hoelang is een spiercel?

A

net zo lang als de spier zelf

77
Q

Wat is het nut van de vertakkingen van de hartspiercellen in het hart?

A

zorgt ervoor dat de hartspier heel sterk is, en veel kracht kan leveren

78
Q

Wat zit er aan de Z-schijf vast?

A

actinefilamenten

79
Q

Hoe komt het dat actine en myosine filamenten nooit helemaal uit elkaar schuiven?

A

er zit een stofje aan het uiteinde van de myosinefilament, titine (zit als een soort ‘navelstreng’ aan de Z schijf vast) ook om actine zitten stofjes die kunnen voelen hoe ver alles is uitgerekt

80
Q

Waarvoor wordt troponine gebruikt in de medische wereld?

A

Als marker voor ziekten, in bloed voor hartinfarct

81
Q

Wat is de functie van troponine T, C en I?

A

T: bindt aan tropomyosine
C: bindt aan calcium
I: bindt aan actine en remt contractie= inhibitie

82
Q

Wat is de nuldoorgang bij een hartvector?

A

Door een vector die precies in het midden en loodrecht op de afleiding staat krijg je een potentiaalverschil van 0

83
Q

Waaruit bestaan de ‘koppen’ van de myosinefilamenten?

A

-MHC koppen: met ATP binding site
-scharniergebied
-staart waaraan bovenstaande aan vastzit

84
Q

Waaruit bestaat de M-band?

A

-myomisine, geeft stevigheid
-Creatine kinase, genereert energie

85
Q

Door wat zit myosine met titine verankerd aan de Z-band?

A

telethonine

86
Q

Waardoor liggen de sarcomeren binnen de cel verankerd?

A

Ze zijn via extracellulaire matrix verbonden met het skelet via transmembraaneiwitten.

87
Q

Waardoor zit het sarcomeer verankerd aan de celmembraan?

A
  • Actine
  • Desmine
  • Dystrophine
88
Q

Waardoor zit het sarcomeer verankerd door het celmembraan heen met de ECM?

A
  • intergrines
  • Dystoglycan- complex
  • sarcolemma
89
Q

Wat is hypertrofie cardiomyopathie?

A

hartwand is verdikt, volume verkleind

90
Q

Wat is gedilateerde cardiomyopathie?

A

hartwand verdund, volume is vergroot

91
Q

Wat is het begin van de Cross-bridge cycle?

A

het binden van Calcium aan troponine C

92
Q

Hoe kan de cross-bridge cycle van de sarcomeren tot stand komen?

A

Calcium bindt aan troponine C, hierdoor conformatieverandering. –> tropomyosine verschuift hierdoor waardoor er bindingsplekken vrijkomen. Hierdoor kunnen myosinekoppen binden aan de vrijgekomen plekken op actine.

93
Q

Hoe wordt de calcium afgifte geregeld die nodig is voor de cross-bridge cycle?

A

Depolarisatie, de opening van Na-kanalen activeert opening Ca-kanalen. Ca stroomt vanuit T-tubuli de cel in en bindt aan ryanodine receptoren, hierdoor calcium vrijgemaakt uit sarcoplasmatisch reticulum.

94
Q

Waardoor vindt weer relaxatie plaats van de spiercellen?

A

calcium wordt weer uit de cel gepompt door:
- natrium/calcium-exchanger
- ATP-afhankelijke kanalen in sarcolemma en SR
- opgenomen in sarcoplasmatisch reticulum door eiwitten.

95
Q

Welke eiwitten die in het sarcoplasmatisch reticulum zitten zorgen ervoor dat calcium snel opgenomen kan worden? (regelen de efflux)

A
  • sequestrine
  • calreticuline
    Verhoogd de buffer capaciteit
96
Q

Welke 2 stoffen bevorderen relaxatie van de spier?

A

De P-binding aan troponine-I en PLB

97
Q

Welke koppeling zorgt ervoor dat calcium snel in het cytosol vrijkomt voor een contractie?

A

Door de elektromechanische koppeling tussen calcium kanalen en ryanodine receptoren

98
Q

Wat is het verschil met de koppeling van ryanodine receptoren bij skeletspiercellen en hartspiercellen?

A

Bij hartspiercellen liggen het calcium kanaal en de ryanodine receptor niet gekoppeld. Daarnaast zijn er ook meerdere transmembraaneiwitten die calcium transporteren

99
Q

Wat doet activatie van cAMP in de hartspiercel door adrenaline?

A

Bevordert zowel contractie als relaxatie (fosfolyeerd ryanodine en ca-kanalen en PLB voor opname SR)

100
Q

Wat doet het stofje digitalis?

A

Remt de Na/k- ATP kanalen. NCX ook geremd.

101
Q

hoe begin je een selectie bij een patient met een moeilijk te diagnosticerende ziekte?

A
  • je kijkt eerst naar de klinische kenmerken
  • vervolgens doe je non-invasieve testen
102
Q

Hoe werkt de methode: predictieregel?

A

Er wordt een scoreformulier opgesteld met waarbij voor elk kenmerk punten kunnen worden toegekend. Met de score die iemand krijgt kan worden afgelezen aan de hand van een grafiek hoeveel kans de patient op de ziekte heeft.

103
Q

Door wie is de term: interieur milieu bedacht?

A

Claude Bernard, vader van de experimentele fysiologie

104
Q

Van wie komt de Humorenleer?

A

Hippocrates van Kos