week 12 Flashcards

1
Q

Bij welke ziekte komt klinische verdenking veel vaker voor dan de aandoening zelf?

A

longembolie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar zijn de presentatie van symptomen afhankelijk van bij een longembolie?

A

het aantal stolsels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat sluit een longembolie uit?

A

een normale perfusie scintigram

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is goed om te doen bij sterke verdenking op een longembolie?

A

de patient al ontstollen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waarom is een spiraal ct scan handig bij een longembolie?

A

Het heeft een hoge gevoeligheid voor een longembolie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat doet een longembolie?

A

reduceert het effectief doorstromende vaatbed en verhoogt de polsfrequentie en zorgt voor een hogere ademfrequentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe ontstaat pleuravrijven

A

door ontsteking van de pleura door ischemie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe kan een bol hart passen bij een longembolie

A

bol hart kan overbelasting van het rechter atrium en ventrikel betekenen door afname pulmonale vaatbed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat doet een d- dimeer test?

A

meet afbraakproducten van fibrine en fibrinogeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wanneer heb je een aneurysma?

A

bij 2x normale diameter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het verschil tussen een waar en een vals aneurysma

A

Bij een waar aneurysma zijn alle wandlagen betrokken bij de dilatatie en bij een valse is er een gat in het weefsel waar bloed uit lekt maar dit wordt door omliggend weefsel ingedekt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is een abdominale aorta vaak?

A

asymtomatisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat zijn oorzaken van een aneurysma?

A
  • punctie
  • atherosclerose
  • infectieus
  • post- traumatisch
  • genetisch
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is stabiele angina pectoris?

A

pijn op de borst als gevolg van zuurstoftekort van de hartspier na inspanning door vernauwing van de coronairen door atherosclerose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe ontstaat atherosclerose?

A

door een endotheel dysfunctie hopen vetten zich op in de tunica intima tot plaques als ze scheuren kan het tot trombose of ACS leiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke doelen heeft medicamenteuze behandeling van angina pectoris?

A
  • symptomatische behandeling: betablokkers, nitraten en clacium antagonisten
  • preventieve behandeling: ACE- remmers, trombocyten aggregratie remmers en cholesterolsyntheseremmers (statines)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke revascularisatie opties zijn er?

A
  • PCI: dotteren
  • CABG: bypass operatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is het verschil tussen instabiele AP en myocartinfarct?

A
  • instabiele ap: geen schade aan myocard, geen stoffen aantoonbaar in bloed en niet zichtbaar op ECG
  • myocardinf: schade aan hartspier, meetbaar in bloed, pathalogische Q golven te zien op ECG later
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wanneer wordt de ernst van de stenose visueel bepaald en waarom alleen dan?

A

Bij een subtotale stenose van het vat. Anders is het door de coronaire flow reserve moeilijk te bepalen of het klinisch relevant is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wanneer klachten van stenose?

A

70% bij inspanning en vanaf 90% dicht ook in rust.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is de functional flow reserve?

A

de druk wordt voor en na de vernauwing gemeten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is de iFR (Instatntaneous wave free ratio)?

A

Druk voor en na stenose in diastole meten zo geen adenosine dus minder klachten patient

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Hoe wordt de ernst visueel bepaald?

A

Met IVUS en OCT, ultrageluid en licht met IVUS dieper omdat die een grotere weefselpenetratie heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

In benen klachten bij inspanning door ischemie is…

A

claudicatio intermittens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat geef je bij hyperlipidemie?

A

statines

26
Q

Wat geeft je preventief bij hypertentie?

A

beta blokker en clopidogel (trombocytenaggregratie remmer)

27
Q

Wat is secundaire preventie bij perifeer vaatlijden?

A
  • voorkomen van problemen van atherosclerose bij symptomatisch vaatlijden
  • voorkomen van nog een ‘event’ na doormaken van myocardinfarct of CVA
28
Q

Wanneer perifeer vaatlijden met enkel-arm index?

A

kleiner dan 0,9

29
Q

Wat zijn de gradaties van de Fontaine classificatie?

A

1: geen klachten wel afwijkingen
2: claudiatioklachten: a = niet in validerend ( meer dan 200m lopen) en b = invaliderend ( minder dan 200m lopen)
3: rustpijn
4: gangreen/ wonden/ weefselverlies

30
Q

Wat moet er gedaan worden bij looptraining?

A
  • oefensessie 30 min
  • 3x per week
  • tot pijngrens lopen
  • zes maanden volhouden
    als dit werkt vasculogense op lange termijn ( nieuwe collateralen)
31
Q

Wat is conservatieve behandeling?

A

looptraining en management van de risicofactoren

32
Q

Wanneer invasieve behandeling?

A

als bij 2 looptraining niet werkt en bij 3 en 4

33
Q

Wat is aanvullend onderzoek bij perifeer vaatlijden?

A
  • duplex onderzoek
  • CT angiografie
  • MR angiografie
  • conventionele angiografie
34
Q

Wat is invasieve therapie bij perifeer vaatlijden?

A
  • percutane transluminale angioplastiek (PTA)
  • endarteriectomie
  • bypasschirurgie met kunsttof
35
Q

Wanneer PTA?

A
  • korte laesies
  • stenose/ occlusie
  • laesie bereikbaar via de lies
36
Q

Wat zijn nadelen van PTA?

A
  • patency neemt af met grootte van vaten
  • expertiese is vereist
37
Q

Wat zijn complicaties van PTA?

A
  • thrombus komt los
  • dissectie
  • lumen wordt na verwijderen van de vallon niet groter
38
Q

Wanneer is het distale DVT?

A

onder de poplitea

39
Q

Welke vormen van een aneurysma zijn er?

A

sacculair, fusiform en pseudo aneurysma

40
Q

Wat is een fusiform aneurysma?

A

Het bloedvat is in alle richtingen min of meer in gelijke mate aan het dilateren omdat de buitenwand ziek is

41
Q

Wat is een sacculair aneurysma?

A

aan 1 kant een verzwakking van de wandlager waardoor er een bolling is opgetreden. deze kan ontstaan door infectie, trauma of een geruptuurdeerde plak en is erg instabiel

42
Q

Welke 3 invloeden zorgen voor het ontstaan van veneuze trombose?

A

1: vaatwandbeschadiging in bloedvat door:
- trauma
- operatie
- infuus
2: stase of turbulentie in de bloedstroom
- immobiliteit
- veneuze obstructie door zwangerschap, tumor of obesitas
- vliegreis

43
Q

Waar kan trombofilie door veroorzaakt worden?

A
  • antitrombine deficientie
  • proteine - c- deficientie
  • proteine - s - deficientie
  • factor V leiden mutatie
  • protrombinegenvariant
44
Q

Wat zijn naast DVT andere oorzaken van een dik rood been?

A
  • tromboflebitis
  • spierscheuring’- erypsipelas
  • lymfoedeem’
  • heamatoom
  • bakerse cyste
  • fractuur
  • acute arteriele trombose
    -hypoproteinemie
45
Q

Wat is verhoogd bij trombose?

A

d-dimeer gehalte

46
Q

Wat is CUS?

A

vorm van echografie waarmee grote veneuze stolsels kunnen worden opgespoord. Je drukt dan met de echokop op het vat en als je het niet dicht kan drukken zit er een stolsel in het vat

47
Q

Wat is het doel van DVT behandeling?

A
  • aangroei van stolsel voorkomen
  • recidief voorkomen
48
Q

Hoe wordt aangroei van het DVT voorkomen?

A
  • minimaal 5 dagen LMWH tot 3 dagen een adequate INR
  • minimaal 3 maanden orale antistolling met VKA
  • direct werkende orale antistollingsmiddelen, DOAC’s voor remmen IIa/ Xa
49
Q

Hoe stopt heparine stollling?

A

versterkt de werking van antitrombine en remt zo de vorming van fibrine

50
Q

Wat zijn complicaties van VT?

A
  • vroeg: pijn, zwelling, roodheid en longembolie
  • late: recidief trombose, post-trombotisch syndroom, veneus ulcus
51
Q

Welke maatregelen om DVT te voorkomen bij hoog risico?

A
  • lage dosis laag moleculair gewicht heparine
  • soms steunkous combinatie met LMWH
  • mobiliseren
52
Q

Waarmee VT behandelen?

A
  • heparine
  • vit k antagonist
53
Q

Wanneer wordt heparine gebruikt?

A

in de accute fase en het wordt intraveneus of subcutaan ingediend, het heeft een korte halfwaarde tijd

54
Q

Wat is LMWH?

A

kortere staart dus langere halfwaardetijd en kan patient zelf thuis toedienen

55
Q

Wat doen vit K antagonisten?

A

remmen de aanmaak van vit k afhankelije factoren: II, VII, IX, X
werkt pas optimaal na een aantal dagen
geven ze niet in eerste trimester zwangerschap ivm botten groei

56
Q

Welke vit K antagonisten zijn er?

A
  • fenprocoumon: h 150 uur
  • acenocoumarol; h 14 uur
  • warfine 24 uur en wordt in NL niet gebruikt maar rest wereld wel en is handiger
57
Q

Hoe wordt het antistollings niveau gecontroleerd

A

INR waarde

58
Q

WAt is het verschil tussen k antagonisten en DOAC’s?

A

DOAC’s zijn even effectief maar geven minder bloedingen

59
Q

Welke DOAC’s zijn er?

A
  • dabigatran, eerst met LMWH
  • rivaroxaban
  • apixaban
  • edoxaban, eerst met LMWH
60
Q

Welke tromocyten aggregratie remmers zijn er?

A
  • aspirine
  • clopidogel
61
Q

Wanner remmen we de secundaire en wanneer de primaire homeostase?

A
  • primair: arterieel
  • secundair: veneus