Week 11 Flashcards

(60 cards)

1
Q

Week 11 - ZO

Top drie meest voorkomende nosocomiale infecties?

A
  • Tractus urogenitalis - urineweginfectie
  • Huid en weke delen - wondinfectie
  • Tractus circulatorius - intravasculaire infectie (via catheter)

Intravasculaire infectie kan kathertergerelateerd (vroeg post-operatief) of endocarditis (laat-operatief)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Week 11 - ZO

Meest voorkomende verwekker wondinfecties?

A

S. aureus
- complicatie: sepsis

Is in ±30% van NL bevolking een persisterend kolonisant. Deze hebben dan ook een hoger risico op nosocomiale wondinfecties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Week 11 - ZO

Welke bacteriële verwekkers kunnen een catheter-gerelateerde infectie veroorzaken?

A
  1. Coagulase negatieve stafylokokken
  2. S. aureus
  3. Enterokokken
  4. Aërobe gram-negatieve bacteriën
  5. Gisten (Candida spp. soorten)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Week 11 - ZO

Risicofactoren voor een catheter-gerelateerde infectie kennen.

A
  • dragerschap S. aureus
  • de duur van aanwezig zijn
  • het type catheter
  • de ervarenheid van de persoon die de catheter geplaatst heeft
  • de ervarenheid van de persoon die de catheter verzorgd
  • de omstandigheden (steriel ja/nee) bij het plaatsen van de catheter
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Week 11 - ZO

Preventie van (on)gecompliceerde S. aureus bacteriemie kennen.

A
  • profylactisch mupirocine neuszalf gegeven, te starten de dag voor de operatie (eradicatie dragerschap)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Week 11 - ZO

Behandeling van (on)gecompliceerde S. aureus bacteriemie kennen.

A

Empirisch behandelen met breedspectrum antibiotica starten, combinatietherapie.
Na bekend worden van de kweekuitslagen versmallen (S. aureus => flucloxacilline i.v.)
- Ongecompliceerd: 14 dagen antibiotica voldoende
- Gecompliceerd: minimaal 14 dagen, verlengen tot 6 weken

Combinatietherapie bestaat uit aminoglycoside gecombineerd met een breedspectrum, bacteriocide, beta-lactam antitbioticum (= synergetische werking)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Week 11 - ZO

De allerbeste maatregel in het voorkomen van catheter-gerelateerde infecties?

A

geen intravasculaire catheters gebruiken indien niet strikt noodzakelijk en catheters te verwijderen op het moment dat ze niet meer nodig zijn.

Indien bron infectie direct verwijderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Week 11 - ZO

Pathofysiologie difterie

A

Verwekker: Corynebacterium diphtheriae (Gram-positieve, staafvormige bacterie)
* meestal niet invasief, maar het dringt het lichaam binnen.
* Lokaal: necrose van het slijmvlies met vorming van een bruingrijze pseudo-membraan, welke als karakteristiek voor difterie wordt beschouwd
* Lokaal: submucosaal oedeem.
* Systemisch: gevolg van de verspreiding van het difterietoxine in het lichaam (vooral pathogeen voor myocard-, zenuw- en niercellen)

Verspreiding: aërogeen via druppels of door rechtstreeks contact met secreties

Symptomen worden veroorzaakt door
niet-invasieve lokale ontstekingsreacties =>
lokale en systemische effecten van het zeer potente difterie toxine.
- geproduceerd in de aanwezigheid van een lysogene bacteriofaag, a-faag genoemd (genetisch materiaal in het circulaire faag-DNA)
- Bij expressie en dus productie van het exotoxine, spreekt men van een toxicogene C. diphteriae stam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Week 11 - ZO

Pathofysiologie tetanus

A

Verwekker: Clostridium tetani (Gram-positief, staafvormig, strikt anaëroob)
- sporevorming, toxine gemedieerd
- porte d’entrée nodig voor de infectie

De vegetatieve bacteriën produceren twee typen toxinen: tetanolysine en tetanospasmine (oorzaak)
- Tetanospasmine wordt lokaal opgenomen en getransporteerd via de axonen van het a-motorneuron naar het centraal zenuwstelsel.
- Het tetanospasmine grijpt aan op de neuronmusculaire overgangen (synapsen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Week 11 - ZO

klinische manifestaties difterie

A
  • aanvankelijk ‘milde’ beeld: enkele vergrote klieren, fors vergrote rode tonsillen en een rode farynxboog
  • niet sterk verhoogde temperatuur
  • grijs beslag op de farynxboog

Er worden 3 biotypes van C. diphtheriae onderscheiden:
* gravis;
* intermedius;
* mitis (minst toxinogeen).

Ademhalingsmoeilijkheden als gevolg van het pseudo-membraan en/of oedeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Week 11 - ZO

klinische manifestaties tetanus

A
  • Opisthotonus: buigspasme
  • Risus sardonicus: grimmige lach
  • Teken van Chvostek: spasme mondmasculutaar na kloppen n. fascialis
  • Teken van Trousseau: verkramping hand na oppompen manchet
  • Trismus: kaakklem
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Week 11 - ZO

behandeling difterie

A
  • Difterie antitoxine
  • antibiotische behandeling: penicilline of erythromycine gedurende 14 dagen
  • isolatie patient om besmetting te voorkomen
  • Tijdens de herstelfase: vaccinatie met difterie toxoïd vaccinatie
  • contactonderzoek

Door een natuurlijke infectie geen opbouw beschermende immuniteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

behandeling tetanus

A
  • humaan tetanus immunoglobuline (i.m. of i.v.)
  • antibiotische therapie: penicilline i.v. gedurende 10 dagen, OF metronizadol
  • Behandeling spierkrampen: benzodiazepinen, of neuromusculaire blokkade
  • Pijn => morfine

GEEN steroiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Week 11 - ZO

preventie difterie/tetanus

A

Difterie: vaccinatie
- Verhoogd risico bij reizen naar of contact met personen uit endemische gebieden

Tetanus: vaccinatie

Neonatale tetanus: hygiënische werkwijze bij de bevallingen + immunisatie met tetanus-toxoïd van vrouwen in de vruchtbare leeftijd (15-45 jaar).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Week 11 - ZO

Meest voorkomende verwekkers faryngitis? (viraal en bacterieel)

A
  • Adenovirus, coronavirus en rhinovirus
  • Groep A beta-hemolytische streptokokken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Week 11 - ZO

verwekkers ernstige tonsillitis / faryngitis? (viraal en bacterieel)

A
  • CMV, EBV, Influenzavirus, Parainfluenzavirus
  • Chlamydia pneumoniae, Corynebacterium diphtheriae, Groep A beta-hemolytische streptokokken, Haemophilus influenzae, Mycoplasma pneumoniae, Neisseria gonorrhoeae
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Week 11 - ZO

Diagnostiek difterie

A
  • De kweekwat moet met lichte druk en roterende beweging over de pseudo-membraan, de witte vlekken of het ontstoken gebied worden gewreven.
  • Een speciaal transport medium (Amies- of Carey-Blair-medium).
  • Selectieve voedingsbodems (Tindales’s of Loffler’s media).
  • Microbiologische diagnose: bacteriegroei, PCR op toxine-DNA en toxineproductie (Elektest)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Week 11 - ZO

een 3-tal andere belangrijke Clostridia benoemen, inclusief het bijbehorende ziektebeeld en toxine

A

Clostridium species
- C. Botulinum: botulisme
- C. Difficile: pseudomembraneuze colitis
- C. Perfringens: gas gangreen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Week 11 - ZO

beargumenteren welke bevolkingsgroepen in Nederland een verhoogd risico lopen op een tetanus infectie

A
  • bevindelijk gereformeerden
  • andere groepen die uit principiële overwegingen vaccinatie weigeren (bijvoorbeeld antroposofische personen)
  • vluchtelingen/asielzoekers uit landen waar geen goede vaccinatie programma’s voorhanden zijn.
  • kinderen 1-12 maanden
  • volwassenen > 50 jaar

De volgende beroepscategorieën:
* personen die grondwerk uitvoeren;
* personen die een hoger ongevalrisico hebben;
* personen die een grotere kans op penetrerende wonden hebben (slachthuizen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Week 11 - ZO

diagnostiek tetanus

A

Diagnose op basis van de klinische verschijnselen waarbij in de anamnese melding wordt gemaakt van een verwonding met mogelijke contaminatie van bacteriën.

Laboratoriumonderzoek is van weinig aanvullende waarde. Alleen ter ondersteuning diagnose en uitsluiten andere ziekten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Week 11 - ZO

Klachten polymyalgia rheumatica vs klachten arteritis temporalis

A

Polymyalgia rheumatica:
- proximale spierpijn
- proximale spierstijfheid
- koorts
- vermoeidheid
- gewichtsverlies
- anemie
- hoge bezinking

Arteritis temporalis:
- systemisch: koorts, algemene malaise, anemie, spierpijn
- lokaal: hoofdpijn, kaakclaudicatie, visusstoornissen

Arteritis temporalis komt voor bij Polymyalgia rheumatica; echter kan polymyalgia rheumatica wel zonder arteritis temporalis voorkomen. Prevalentie van polymyalgia rheumatica dan ook hoger.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Week 11 - ZO

Behandeling polymyalgia rheumatica vs behandeling arteritis temporalis

A

Arteritis temporalis:
- Startdosis: 40 – 60 mg twee tot vier weken
- Daarna iedere twee weken verlagen met maximaal 10 % van de dagdosis

Polymyalgia rheumatica:
- Startdosis: 10 – 20 mg twee tot vier weken
- Daarna iedere twee weken verlagen met maximaal 10% van de dagdosis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Week 11 - ZO

Meest voorkomende vorm van systemische vasculitis?

A

Arteritis temporalis (reuscel arteritis, RCA)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Week 11 - ZO

Diagnostiek arteritis temporalis

A

Bloedonderzoek (Hb, BSE en ANCA) en biopsie a. temporalis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
# Week 11 - ZO Noem de 5 ACR-criteria
- Leeftijd ouder dan 50 jaar - Nieuw ontstane hoofdpijn - Afwijking bij lichamelijk onderzoek aan de arteria temporalis - Verhoogde bezinking (meer dan 50 mm/uur) - Afwijking in het biopt van de arteria temporalis
26
# Week 11 - ZO Afwijkingen in biopt bij arteritis temporalis?
- chronische inflammatoire reactie met name in de media - vernauwing van het vaatlumen - verdikking van de intima - meerkernige reuscellen
27
# Week 11 - ZO Van een diabetisch ulcus kunnen beschrijven: klinische manifestaties, diagnostiek, verwekkers, complicaties en behandeling.
Klinische manifesties: ulcus op voet. Vaak merkt de patient het niet vanwege verlaagde sensibiliteit en retinopathie (slechte visus). VG met DM. Diagnostiek: kweek van bodem ulcus Verwekkers: S. aureus en Streptococcen - Mild/matig ulcus: monomicrobieel - Ernstige ulcus: polymicrobieel Complicaties: osteomyelitis en sepsis - Osteomyelitis: probe to the bone test Behandeling: indien ulcus geinfecteerd, behandeling met breedspectrum antibiotica en afwachten uitslag kweek
28
# Week 11 - ZO De pathogenese, behandeling en complicaties van een S. aureus sepsis kunnen benoemen.
Pathogenese: (1) Kolonisatie, (2) invasie, (3) adherentie, (4) evasie/neutralisatie afweer, (5) destructie. Behandeling: flucoxacilline i.v. Complicaties: endocarditis, abcessen, artritis, bacteriurie, osteomyelitis.
29
# Week 11 - ZO Virulentiefactoren S. aureus
Coagulase, Exfoliative toxin, Hemolysines, Hyaluronidase, Leucocidines, PVL
30
De pathogenese, epidemiologie, prognose, klinische verschijnselen, en behandeling van het Guillain Barré Syndroom kunnen beschrijven.
PA: anti-ganglioside antistoffen => myeline (perifere zenuwcellen) => demyelinasatie; Incidentie van 1-2 per 100.000 per jaar - Mannen > vrouwen, toename met leeftijd PR: KV: DI: faeces kweek en serologie lumbaalpunctie - uitsluiten infectie - verhoogd eiwit gehalte BE: intraveneuze immunoglobulinen, evt plasmaferese. - 25% van de patiënten overlijdt of ernstig geïnvalideerd
31
Varianten GBS
**Motore GBS** (geen gevoelsstoornissen) **Miller-Fisher syndroom** (MFS) - ophthalmoplegia (paralyse oogspieren), ataxie (verstoring van evenwichts- en bewegingscoördinatie) en areflexie (afwezigheid reflexen).
32
Hoezo zorgt een campylobacter jejuni infectie voor GBS?
**Moleculair mimicry ** - lipo-oligosacchariden (LOS) van de C. jejuni lijken op de lipo-oligosacchariden van het ganglioside GM1 van de humane perifere zenuw
33
Pathogenese vasculitis grote bloedvaten
1. activatie dendritische cel in tunica media door PAMP 2. geactiveerde DC activeert CD4+ T-cellen 3. CD4+ T-cellen activeert Th1- en Th17-cellen 4. Th1-cellen produceert IL-2 en IL-6 => systemische klachten 5. Th17 produceert IFNy => lokale klachten (cytokine productie, inflammatie)
34
Welke twee soorten pathogenese vasculitis kleine bloedvaten?
* Immuuncomplex geassocieerd * ANCA-geassocieerd
35
PATHOGENESE VASCULITIS KLEINE BLOEDVATEN (IMMUUNCOMPLEX)
1. immuuncomplex trekt leukocyten aan 2. leukocyten produceren enzymen die immuuncomplex opruimen 3. enzymen beschadigen ook de vaatwand
36
PATHOGENESE VASCULITIS KLEINE BLOEDVATEN (ANCA)
1. ANCA auto-antistoffen activeren **neutrofiele** granulocyten 2. neutrofiele granulocyten activeert het complementsysteem 3. necrotiserende inflammatie | Neutrofiel gelegen in cytoplasma intracellulair; tot expressie gebracht ## Footnote ▪ GPA (granulomatosis met polyangiitis) ▪ EGPA (eosinofiele granulomatosis met polyangiitis) ▪ MPA (microscopische polyangiitis)
37
Voorbeelden vasculitiden naar grootte?
* Groot: arteritis temporalis * Middel: polyarteritis nodosa (PAN), M. Kawasaki * Klein: henoch-schonlein, hypersensitivity vasculitis, cryoglobulinaemie
38
Waardoor ontstaan symptomen van vasculitiden?
* vrijkomen inflammatoire cytokines * ischemische schade aan de getroffen bloedvaten/organen
39
Klinisch beeld van vasculitiden?
* subacuut verloop * pijn * uitslag/rash * koorts * artritis * multi-orgaan disfunctie
40
Complicaties van vasculitiden?
* vernauwing (atherosclerose) * trombose * vaatwand verzwakking => ruptuur bloedvat
41
Diagnostiek vasculitiden?
* ALTIJD **histologisch** bevestiging
42
Behandeling vasculitiden
Over het algemeen: immuunsuppressie * Arteritis temporalis: prednison * Reuscelarteritis: tocilizumab * PAN: prednison + cyclofosfamide * Kawasaki: gammaglobuline + aspirine * Henoch-Schonlein: expectatief, NSIADs * cryoglobulinaemie: expectatief, rituximab ...
43
Het principe van moleculaire mimicry beschrijven en voorbeelden geven van geassocieerde ziektebeelden.
Moleculen van micro-organismen hebben een vergelijkbare structuur met lichaamseigen stoffen; * antistoffen - gericht tegen de ziekteverwekker - zien dan lichaamseigenstoffen ook als gevaarlijk * ontstaan auto-immuunreactie ## Footnote Voorbeelden: campylo bacter jejuni (liposachariden (OLS))
44
Klinisch beeld M. Sjögren
gegeneraliseerde auto-immuunziekte met betrokkenheid van traanklieren en speekselklieren vaak algemene verschijnselen: - vermoeidheid, gewrichts- en spierpijn, grieperig gevoel specifiek: - branderige ogen, zandkorrelgevoel, rode vermoeide ogen, meer last bij tocht/rook/lezen/tv-kijken - droge mond, cracker sign overig: - long-, nier-, leverbetrokkenheid, bloedafwijkingen, infecties - **maligne lyfoom** (**MALT**)
45
Epidemiologie M. Sjögren
Vrouw : man is 10 : 1 niet erfelijk; erfelijke factoren spelen wel een rol
46
Pathogenese M. Sjögren
**Verminderde functie** traan- en speekselklieren (geen destructie!) B-cel belangrijke rol; lymfocyteninfiltratie rondom speekselklieren. - nieuwe behandeling gericht tegen B-cellen
47
Diagnostiek M. Sjögren
* Schirmertest * bengaalsroodkleuring * Anti SS-A antistoffen * lipbiopt * speekselafvloed meten => invullen in ACR-EULAR (diagnose bij score 4 of hoger) ## Footnote - vastleggen ziekteactiviteit met ESSDAI (EULAR Sjogren’s Syndrome Disease Activity Index)
48
Behandeling M. Sjögren
* substitutie vocht (kunsttranen, kunstspeeksel) * stimulatie exocriene klieren met M3R agonisten (pilocarpine) * behandeling complicaties (o.a. orale candidiasis) ## Footnote alternatieven: Hydroxychloroquine, Corticosteroïden, Corticosteroïd sparende middelen
49
Klinisch beeld SLE
Een gegeneraliseerde auto-immuunziekte gekenmerkt door: ▪ Antinucleaire antistoffen ▪ Binden aan weefsel ▪ Immuuncomplexen (IgG en complement) ▪ UV gevoeligheid Verschijningsvormen - cutane lupus - lupus-nefritis
50
Epidemiologie SLE
Vrouw : man is 10 : 1 85% jonger dan 55 jaar ## Footnote frequenter bij witte bevolking (2 : 1)
51
Pathogenese SLE
1. Auto-antistoffen veroorzaken lokale inflammatie 2. Weefselschade 3. Beschadigd weefsel draagt bij aan lokale inflammatie => positieve feedbackloop
52
Complicaties en prognose SLE
Complicaties: premature cardiovasculaire ziekten - als gevolg van vaatwandschade, corticosteroidgebruik, nierfunctiestoornis - 5x verhoogde mortaliteit - 5-jaarsoverleving is 90%
53
Behandeling SLE
* (1) **mycofenolaat myetil** OF **cyclofosfamide** * (2) switch bij onvoldoende werking * (3) alternatief: calcineurine inhibitoren, belimumab, rituximab ## Footnote Verder behandeling op basis van klachten (nieren, huid) prednison bij opvlamming
54
De pathogenese, epidemiologie, prognose, klinische verschijnselen, en behandeling van GPA kunnen beschrijven.
55
epidemiologie GPA
▪ 8.5 per 1.000.000 persoonsjaren ▪ iets vaker bij mannen dan bij vrouwen ▪ m.n. op middelbare leeftijd
56
klinisch beeld GPA ## Footnote ziekte van wegener
Granulomatosis met polyangiitis; ANCA geassocieerde vasculitis - aantasting luchtwegen en nieren (=> membraneuze organen) aspecifieke + specifieke verschijnselen: - koorts, malaise, afvallen, spierpijn - rhinitis, korsten en zweren neus en bloederige uitvloed, septum perforatie, **zadelneus**, recidiverende sinusitiden, subglottische stenose
57
complicaties en prognose GPA
* pulmonale en nierbetrokkenheid * huid-, neurologische, oog- en hartafwijkingen
58
pathogenese
Pathogenese van ANCA vasculitis; vindt plaats in kleine (en middelgrote) bloedvaten
59
diagnostiek GPA
ANCA antistoffen - c-ANCA: cytoplasmic staining (PR3) - p-ANCA: perinuclear staining (MPO)
60
behandeling GPA
inductiebehandeling: steroiden + Rituximab OF Cyclophosphamide onderhoudsbehandeling: Rituximab OF azathioprine OF MTX - minstens 2 jaar ## Footnote nieuw: blokkeren C5a (complement)