Week 11 Flashcards

1
Q

Wat is de definitie van een verstandelijke beperking?

A

Beperkte ontwikkeling
Blijvende achterstand:
- cognitieve functies
- adaptieve functies (sociaal aanpassingsvermogen)
- ontstaan vóór het 22e jaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Vanaf welke leeftijd kun je bespreken van een vertsandelijke beperking?

A

Ontwikkelingsachterstand (<2,5 jaar)-> psychomotore achterstand (cognitief en motorisch)-> verstandelijke beperking/ mentale retardatie/ ID (>2,5 jaar)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke IQ passen bij een verstandelijke beperking?

A

 IQ: 100+-15 Normaal
 IQ: 85-70 Zwakbegaafd
 IQ: 70-50 Milde VB (7-12 jr)
 IQ: 50-35 Matige ernstig VB (4-7 jr)
 IQ: 35-20 Ernstige VB (2-4 jr)
 IQ: < 20 Zeer ernstig VB (<2 jr)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Op basis van welke psychologische factoren wordt verstandelijke beperking vastgesteld?

A

IQ
Adaptief functioneren:
- conceptuele domein
- sociale domein
- praktische domein

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de prevalentie van verstandelijke beperking in Nl?

A

Prevalentie 1-2%
 444.000 mensen gebruiken gehandicaptenzorg
 2,3 miljoen zijn zwakbegaafd
Kosten:
 10% totaal zorgkosten
 Lifetime kosten 1 patiënt: 1-2 miljoen USD

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn alarmsignalen voor verstandelijke beperking bij jonge kinderen?

A

 Niet halen (motorische) mijlpalen, stilstand of regressie t.o.v. bereikte mijlpalen (van Wiegenschema)
 Niet reageren op geluid/aanspreken (gehoor?)
 Geen oogcontact na 6e week (visus?)
 Onvoldoende interesse voor de omgeving
 Neurologische (focale) verschijnselen: spierzwakte, tonusafwijking, epilepsie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn de oorzaken van verstandelijke beperking?

A

Genetisch (epigenetisch) > 50%
Omgeving / Teratogeen 5-13%
Metabool / Endocrien 1-5%
Onbekend / Multifactorieel 30%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn niet genetische/ verworven oorzaken van verstandelijke beperking?

A

Teratogeen:
- intoxicaties: Foetaal Alcohol Syndroom (FAS), drugs
- Maternale metabole ziekte (hyperfenylalaninemie)
- Maternale medicatie (Vitamine A suppletie, antiepileptica)
- Infecties (Rubella, CMV, Toxoplasma, Zika)
Perinataal:
- Asfyxie (zuurstofgebrek rondom de geboorte)
- Hypoglycemie
Infecties: Streptococcus, Listeria, Meningococcen, Pneumococcen
Niet aangeboren hersenletsel
Deprivatie (!)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn kenmerken van perinatale asfyxie?

A

 - Zuurstofdeprivatie hersenen
 - WHO: A failure to initiate and sustain breathing at birth.
 - verlengde metabole of gemengd acidemie (pH <7.0): navelstrengbloed
 - Langdurig verlaagd AS: < 3 voor > 5 min.
 - Neurologische manifestatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe wordt foetaal alcohol syndroom gediagnosticeerd?

A

Lang dun philtrum, korte neus… enz. (dysmorfieen)
Diagnose per exclusie, obv anamnese gesteld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn genetische oorzaken van een verstandelijke beperking?

A

A. Chromosoomafwijkingen
 Numerieke defecten (trisomie 21, 18, 13, mosaicisme)
B. Structurele defecten van chromosomen
 Microscopische deleties / duplicaties (4p-, 5p-)
 Submicroscopische Microdeleties/duplicaties (microarray CNVs)
 Translocaties (zeldzaam maar hoog herhalingsrisico)
C. Gen defecten
 - Ontwikkelingsgenen
 - Genen betrokken bij chromatine structuur, genexpressie, transcriptie, translatie etc
 - Metabole aandoeningen
 - Multifactoriële en polygenetische afwijkingen
D. Imprintingsstoornissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoeveel % van verstandelijke beperking wordt veroorzaakt door fragiele-X syndroom (FRAXA gen)?

A

1%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de hoofkenmerken van fragiele X syndroom?

A

Lichamelijk:
- lang gelaat
- grote oren
- grote hoofdomtrek
- grote testikels (na puberteit)
- kippeborst, scoliose
- hyperlaxe gewrichten
Gedrag:
- Vriendelijk, fladderig, gespannen
- Vermijden van oogcontact
- Hyperactiviteit
X-gebonden VB en autisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke gendefect veroorzaakt fragiele X syndroom?

A

> 200 CGG-repeat expansie in 5’UTR van FMR1 gen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe vaak komt X-gebonden verstandelijke beperking voor?

A

10% van de VB bij mannen, >140 genen betrokken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de doelen van etiologische diagnostiek bij verstandelijke beperking?

A

 Aanpassen behandeling en follow-up
 Kennis over beloop/ toekomst
 Advies bij kinderwens ouders en sibs
 Advies aan overige familie
 Verwerking van angst en schuldgevoelens van ouders, acceptatie
Circa 50% blijft zonder bekende oorzaak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wanneer en bij wie wordt diagnostisch onderzoek voor verstandelijke beperking gedaan?

A
  1. Ontwikkelingsachterstand <2,5 jr
  2. VB >2,5 jr na psychodiagnostisch (IQ) onderzoek
  3. Zwakbegaafdheid (IQ 70-85), indien speciaal onderwijs nodig of discrepante IQ profiel (VIQ anders dan PIQ)
  4. Autisme spectrum stoornis met VB
  5. Uitgesproken taal-spraak achterstand die niet anders verklaard kan worden (gehoor, neurologisch etc.)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat voor onderzoek wordt gedaan bij verstandelijke beperking?

A
  1. Uitvoerige voorgeschiedenis, obstetrische anamnese en familie
  2. Lichamelijk onderzoek, incl. neurologisch onderzoek
  3. Bij twijfel laagdrempelig zintuigelijke functies: audiologisch en oogheelkundig onderzoek
  4. Genetische en stofwisselings-onderzoek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn de kenmerken van dystrophia myotonica type 1 (ziekte van Steinert)?

A

-Skeletspier: myotonie, zwakte
-Oog: cataract
-Hart: aritmieën
-Endocrien: infertiliteit, testis atrofie, diabetes, hypothyroidie
-CZS: verstandelijke beperking
-Zwangerschap: obstetrische risico’s (!)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hoe erft dystrophia myotonica type 1 over?

A

Autosomaal dominante aandoening met anticipatie
Oorzaak: CTG trinucleotide repeat expansie in het DMPK gen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat zijn de kenmerken van het syndroom van Sotos en welk gen is betrokken?

A

-Macrocefalie, macrosomie
-Hypertelorisme, prominente orbitarand, downslant
-Kleine neus, puntige kin
-Grote handen en voeten
-Vooruitlopende skeletleeftijd
NSD1 gen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat zijn de kenmerken van Angelman syndroom (imprinting stoornis)?

A
  • Prominente neus, lange kaak, brede mond, dunne bovenlip
  • Ataxie (puppet on strings)
  • Epilepsie
  • Geen spraak ontwikkeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wanneer wordt neurologisch onderzoek gedaan bij verstandelijke beperking?

A

EEG: Epilepsie
EMG: spierzwakte en lage peesreflexen
Neuroimaging (MRI): microcefalie, macrocefalie, abn schedel, epilepsie, spasticiteit, dystonie, ataxie etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat voor onderzoek moet je overwegen als er geen verworven diagnose is voor verstandelijke beperking?

A
  • Genetisch onderzoek: microarray en/of WES met ID filter, FMR1 als geen microcefalie
  • Metabool onderzoek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat detecteert een microarray?

A

Copy Number Variations (CNV), test voor numerieke, structurele en submicroscopische chromosoomafwijkingen:
 Numerieke variaties
 (Micro)Deleties
 (Micro)Duplicaties, triplicaties
 Mozaieken (soms)
 Uniparentele disomie (obv SNP, indien isodisomie)
 Regios van homozygositeit (ROH, hulp bij AR loci)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat mist een genomische microarray analyse?

A

 Translocaties
 Copy number variants < 10 Kb
 Uniparentale dismoie (bij heterodisomie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat voor metabool onderzoek kan gedaan worden bij verstandelijke beperking?

A
  • Screening in urine en plasma door: aminozuren, organische zuren, complexe oligosacchariden, mucopolysacchariden, siaalzuur, creatine, acylcarnitine, melkzuur
  • Op indicatie (bv neurol. uitval) liquor onderzoek: glucose, melkzuur, aminozuren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Welke soorten Next Generation Sequencing zijn er?

A
  • gehele genoom (WGS: 3Gb)
  • exoom (WES: 1%, eiwit-coderende exonen, 25.000 genen)
  • transcriptoom (RNASeq)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat zijn de beperkingen van WES?

A
  • onvoldoende dekking (capturing en amplificatie)
  • niet geschikt voor repeat-rijke gebieden (fragiele X!),
  • beperkte CNV detectie
  • toevalsbevindingen
  • alleen coderende exonen gesequenced
  • methylering/imprinting
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is de bijdrage van WES aan diagnose verstandelijke beperkingen?

A

25-30% extra diagnoses
Hoge frequentie van spontane de novo mutaties bij sporadische patienten
Vraagt om post-uitslag fenotypering: interpretatie uitslag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat is een verstandelijke beperking?

A
  • Een significante stoornis in de intellectuele functies (IQ ligt 2+ SD beneden het populatiegemiddelde).
  • Gelijktijdig optredend met een significante beperking in het adaptieve gedrag (conceptuele, sociale en praktische vaardigheden) → beperkingen in de sociale zelfredzaamheid
  • Het optreden van deze beperkingen vóór het 18e levensjaar (daarna heet het niet-aangeboren hersenletsel)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat is de verdeling van mate van (verstandelijke) beperking?

A

Zwakbegaafd: 8%
Verstandelijk beperkt: 1%
▪ 440.000: IQ tot 70 (bijna 1% van de bevolking)
▪ 1/6 hiervan (ca. 70.000 mensen) een ernstige VB
▪ 370.000: Lichte verstandelijke beperking (IQ 50-70)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat is wilsbekwaamheid?

A
  • Iedereen is in principe wilsbekwaam, totdat het tegendeel bewezen is
  • Iemand is wilsonbekwaam als: hij de informatie van de arts niet (meer) kan begrijpen en afwegen, niet begrijpt wat de gevolgen van zijn besluit zijn en/of geen besluit kan nemen
  • Wilsbekwaamheid is afhankelijk van de context en de vraag die gesteld wordt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Welke soorten wettelijke vertegenwoordiging zijn er voor mensen met een verstandelijke beperking?

A
  • Bewindvoering: voor wie zijn financiële zaken niet zelf kan regelen.
  • Mentorschap: voor het nemen van beslissingen over de verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding van de betrokkene.
  • Curatele: voor mensen die hun financiële en persoonlijke zaken niet zelf kunnen regelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat zijn de aandachtspunten voor communicatie met iemand met een verstandelijke beperking?

A
  1. Sluit aan bij verstandelijke en emotionele ontwikkelingsleeftijd
  2. Plan dubbele consulttijd/neem de tijd
  3. Houd rekening met een langere verwerkingstijd/geef patiënt de tijd om na te denken
  4. Probeer rustig en duidelijk te praten
  5. Houd rekening met beperkt abstractievermogen
  6. Geef niet te veel informatie tegelijk
  7. Gebruik afbeeldingen ter verduidelijking
  8. Houdt rekening met angst voor de dokter
  9. Wees alert op sociaal wenselijke antwoorden
  10. Geef informatie mee naar huis en betrek het netwerk erbij
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat zijn de gezondheidsrisico’s van een verstandelijke beperking?

A

Vervroegde functionele achteruitgang→ mensen VB 50-59 jaar ≈ kwetsbaarheid 75-80 jaar alg.bevolking
Gem. 19.7 jaar eerder overlijden, gem. levensverwachting 65,5 jaar
Hart- en vaatziekten, longziekten en maligniteiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Welke factoren beinvloeden de gezondheid van iemand met een verstandelijke beperking?

A
  1. Ongezonde leefstijl
  2. Psychische kwetsbaarheid
  3. Chronische multimorbiditeit en polyfarmacie
  4. Oorzaak verstandelijke beperking
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Welke medicatie wordt vaak gebruikt bij mensen met een verstandelijke beperking?

A
  • Veel anti-psychotica gebruik: 30%
  • Frequent gebruikt met indicatie gedragsmedicatie (en niet voor psychotische stoornis)
  • Bijwerkingen als overgewicht en metabool syndroom
  • Indien medicatie toch nodig: controles !
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Op welke wijzen zijn mensen met een verstandelijke beperking psychisch kwetsbaar?

A
  • Risico op misbruik/pesten (o.a. meisjes met LVB en loverboy/mensenhandelaar)
  • Let ook op verslaving (o.a. drugs als vorm van zelfmedicatie bij ADHD)
  • Psychisch onwelbevinden kan zich uiten in lichamelijke klachten (o.a. buikpijnklachten of conversieverschijnselen bij overvraging)
    Ouderen met VB; 5x vaker depressief, waarbij 72% ≥ 1 negatieve life event in afgelopen jaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Hoe kan een proactieve benadering genomen worden bij de behandeling van iemand met een verstandelijke beperking?

A
  • Laagdrempelig contact andere zorgverleners
  • Preventieve jaarlijkse controle/health watch
  • Onduidelijk verhaal → zelf beoordelen
  • Terug laten komen & herhalen adviezen
  • Heteroanamnese
  • Overleg eventueel met arts VG
  • Aandacht voor vaccineren (infectierisico)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat is de infant mental health visie?

A
  • Kinderen tot 6 jaar, apart classificatiesysteem
  • Gekeken naar verschillende aspecten: ontwikkeling, ouders, (culturele) context
  • Multitheoretisch en multidisciplinair
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Naar welke ontwikkelingsgebieden wordt gekeken bij infant mental health?

A

Emotioneel
Sociaal relationeel
Spraak-taal
Cognitief
Motorisch

43
Q

Welke tijdsperiode is bepalend voor de ontwikkeling?

A

De eerste 1000 (va bevruchting) is grondlegger voor ontwikkeling

44
Q

Waarnaar wordt gekeken bij de ouder bij infant mental health?

A
  • Sensitiviteit: relatie aangaan met kind + signalen kind goed oppikken
  • Emotionele beschikbaarheid: ouder heeft de ruimte om zich open te stellen voor het kind, beinvloed door oa stress
  • Relatie met het kind (en met elkaar)
45
Q

Wat is het transactie ontwikkelingsmodel?

A

Omgeving, gedrag, neuraal en genetica allemaal invloed op elkaar bij de ontwikkeling

46
Q

Hoe zijn spiegelneuronen betrokken bij emotieregulatie?

A
  • Emoties worden aangevoeld door zelf in gesimuleerde actie aanvoelen van de emotie van de ander
  • Moeders en vaders volgen emoties kind en andersom en reguleren elkaar (co-regulatie)
47
Q

Hoe kunnen innerlijke representaties bij het kind gevormd worden?

A

Hiervoor dienen emotionele en intentionele toestanden van het kind gemarkeerd, congruent en contingent gespiegeld te worden

48
Q

Wat is affectspiegeling (fonagy)?

A
  • Markeren van het affect
  • Interpreteren en representeren van affect
  • Moduleren van het affect
  • Expressie van emotionele respons of actie
49
Q

Wat is de mentaliserende context?

A

Baby-> ouders-> hulpverlener-> reflecting team

50
Q

Wat is good enough parenting?

A

Niet gemarkeerde, congruente en contingente reacties zijn een mismatch
Minimaal 30-50% matches is voldoende
Belangrijk: reparatie na de mismatch

51
Q

Welke (culturele) context heeft invloed op de ontwikkeling?

A

Psychosociale factoren:
- Armoede
- Verslaving
- Huiselijk geweld
- Huisvesting
- …
Hoeveelheid stressoren zijn een voorspeller voor latere problemen

52
Q

Wat is het DC 0-5?

A
  • Inclusie leeftijd 3-5
  • Meer-assig vanwege belangrijke contexten
  • Meer ontwikkelingsgericht dan de DSM-5
  • Classificeren van stoornissen, niet het individuele kind
  • Belang van beschrijvende diagnose
  • As I als laatste bekeken
53
Q

In welke volgorde worden de assen van de DC 0-5 bekeken?

A

3: lichamelijke gezondheid
4: psychosociale stressoren
5: ontwikkeling van competenties
2: de relationele context
1: klinische stoornissen

54
Q

Wat is het van wiechen schema?

A

Schema voor goede ontwikkeling

55
Q

Wat zijn rode vlaggen voor ASS?

A

Va 12 mnd:
- Lacht niet naar anderen
- Reageert niet wanneer hij/zij wordt toegesproken
- Brabbelt niet
- Maakt geen gebaren (wijzen en zwaaien)
- Heeft geen interesse in andere mensen
- Maakt geen functioneel gebruik van woorden (va 18 mnd)
- Gebruikt geen 2-woordzinnen (anders dan papegaaien) (va 24 mnd)
- Elk verlies van taal of sociale vaardigheden op iedere leeftijd

56
Q

Wat is preverbaal trauma?

A
  • Trauma: een reactie op een ingrijpende gebeurtenis waarbij gevoelens van angst en machteloosheid een grote rol spelen
  • Ontstaan in de preverbale fase, herinnering opgeslagen in het lijf
57
Q

Welke soorten trauma zijn er?

A
  • Enkelvouding trauma: eenmalige ingrijpende gebeurtenis
  • Meervoudig trauma: meerdere gebeurtenissen
  • Complex trauma: vroeg in de gehechtheidsrelatie, chronisch en de bron is de gehechtheidsrelatie. Regulatieproblematiek staat vaak op de voorgrond
58
Q

Welke genetische varianten van down syndroom zijn er?

A

Trisomie 21:
 niet-erfelijke vorm (94%): non-disjunction; risico neemt toe met leeftijd moeder
 translokatie (5%)
 mozaïcisme (1%)

59
Q

Wat is de gene dosis imbalance an critical region hypothese van Down syndroom?

A

 APP: amyloid precursor protein
 CRLF2 afw in meerderheid bij leucemie ptn
 DSCAM (down syndrome cell adhesion molecule) en COL6A2 > AVSD

60
Q

Hoe vaak komt Down syndroom voor?

A

 250 kinderen per jaar in Nl
 meest voorkomende syndroom
 levensverwachting circa 50% wordt ouder dan 60

61
Q

Wat zijn de uiterlijke kenmerken van Down syndroom?

A

Gelaat:
- epicanthusplooi
- upslant oogspleet
- brushfield spots
- vlak gelaat /smal midface
- grote fontanellen
- macroglossie
- kleine oren & mond
- brachycephalie, korte nek
Handen:
- 4 vingerlijn
- brachydactylie (kort)
- syndactylie (aan elkaar)
- clinodactylie (scheef)
Voeten: sandal gap tussen dig 1 en 2
Hypotonie

62
Q

Welke aangeboren afwijkingen komen voor bij Down syndroom?

A

 2/3 minimaal 1 afwijking !
 ogen: cataract
 cardiaal: AVSD/ASD/ VSD (> 60% !)
 luchtwegen: nauwe/ malatische trachea/bronchii
 intestinaal: oesophagus/ duodenum/ andere atresie, m. Hirschsprung
 urogenitaal: UPJ-stenose, urethrakleppen, hypospadie
NB CHD & EA/ Hirschsprung vaak samengaand

63
Q

Welke overige aandoeningen komen voor bij Down syndroom (hoofd)?

A

Neurologisch
Anesthesiologische aspecten: CWK, luchtwegen, cardiovasculaire risico’s
Ogen: myopie/ strabisme/ glaucoom
KNO/ luchtwegen: slechthorendheid, tonsil- en adenoidhypertrofie, recidiverende (B)LWI’s/ otitiden, OSAS !!
Tandheelkundige problemen

64
Q

Welke neurologische problemen komen voor bij Down syndroom?

A

 hypotonie
 ontwikkelingsachterstand
 gedragsproblemen: ADHD/ ASS
 epilepsie (syndroom van West 6-8%)
 slaapproblemen
 dementie vanaf 50e jaar (40% bij 55-60 jaar)

65
Q

Welke overige aandoeningen komen voor bij Down syndroom (cardiaal, GI)?

A

Cardiaal:
 pulmonale hypertensie
 mitralisprolaps
Maag-darmstelsel:
 voedingsproblemen/ onveilige slikfunctie
 GER
 coeliakie
 obstipatie

66
Q

Welke overige aandoeningen komen voor bij Down syndroom (hematologisch, endocrien, metabool)?

A

Hematologisch:
 polycythaemie (hoog Hb)
 transiente leukemie/ ALL/ AML (megakaryocyten!)
 MDS (myelodysplasie)
 lagere incidentie non-hematoligische maligniteiten
Endocrien:
 kleinere lengte (Down curves)
 schildklierproblemen
 DM
 verminderde fertiliteit, maar niet uitgesloten!
Obesitas (multifactorieel bepaald)

67
Q

Welke overige aandoeningen komen voor bij Down syndroom (immunologisch, skelet)?

A

Immunologisch:
 recidiverende infecties
 auto-immuun aandoeningen: vitiligo, alopecia, JIA
Skelet:
 atlanto-axiale instabiliteit
 heup-/ patella-luxatie/ Perthes
 pes planes
 scoliose
 arthritis

68
Q

Hoe verloopt de motorische en cognitieve ontwikkeling bij Down syndroom?

A

Motorische ontwikkeling vertraagd:
 los lopen gemiddeld bij 2-2.5 jaar
Cognitieve ontwikkeling:
 IQ gemiddeld 35-70
 bij 8 jaar gemiddelde achterstand 4 jaar
 circa 50% kan lezen, schrijven en tellen
 regulier basisonderwijs: 60% start, 25% maakt het af
Begeleiding:
 fysio, logo, ergo, psycholoog
 Early intervention, Kleine stapjes

69
Q

Hoe verloopt de sociale ontwikkeling bij Down syndroom?

A

 circa 60% jongeren 16-19 jaar kan zichzelf verzorgen, ontbijt klaarmaken, 30 min alleen zijn
 circa 10% kan koken, boodschappen doen, met OV reizen
 circa 30% kan zelfstandig wonen
 stereotype beeld “sociaal”, echter 90% jongeren problemen met sociale interactie

70
Q

Welke assen zijn betrokken bij de ontwikkeling van de ledematen?

A

 Proximaal-> Distaal (AER (Hox en FGF10))
 Anterior-> Posterior (radiaal-> ulnair) (ZPA (Shh))
 Ventraal-> Dorsaal (Wnt (LMX))

71
Q

Welke ledemaatafwijkingen kunnen in de verschillende assen optreden?

A

Bij storing proximaal naar distaal stopt ledemaat met groeien (reductiedefect)
A→ P: bv extra vinger
V→ D: minst voorkomende afwijking, bv nagel achterkant vinger

72
Q

Welke handplaat afwijkingen kunnen in de radio-ulnaire as optreden?

A

Ulnaire polydactylie, komt meeste voor
Radiale polydactylie: type 1-8, oneven getallen afwijking niet in gewricht, even splitsing wel in gewricht

73
Q

Hoe vaak wordt geopereerd voor een radiale polydactylie?

A

 Primaire operatie belangrijkste
 Geen operatie voor 1e levensjaar
 Correctie in 1 keer, revisie voorkomen
 Ervaren congenitale handchirurg

74
Q

Hoe wordt een hypoplastische duim behandeld?

A

Blauth classificatie, niet zwart-wit.
- Klasse 1 spalk/ handtherapie
Klasse 2 t/m 3A: FDS4 oppositieplastiek (peestranspositie, stabilisatie MCP), webverdieping
- Klasse 5 (duim afwezig): pollicisatie, reconstructie

75
Q

Wat is een radius dysplasie?

A

Radius te klein, ulna overgroei→ buiging arm (bowing). Komt vaak voor met duimhypoplasie

76
Q

Hoe wordt een radius dysplasie behandeld?

A

DEEL 1: weke delen distractie-> hand in lijn met onderarm, middels fixateur externe (FE)
 >3 maanden, 2 ingrepen
Complicaties
 Complicaties: ontsteking rond pennen, afbreken van pennen
DEEL 2: centralisatie-> stabilisatie hand, middels balanceren pezen en bot

77
Q

Wat zijn de voordelen van combinatie behandeling van deel 1 en 2 bij radius dysplasie?

A

 Centraliseren eenvoudiger
 Ulna vormt een brede basis
 Ellepijp 75-80% ipv 60%
 Littekens minder opvallend
 Terugval «<

78
Q

Hoe wordt een triggerduim behandeld?

A

 Afwachten
 Splinten tijdens slapen
 Klieven A1 pulley: >1 jaar bestaand, na niet succesvolle conservatieve therapie, bij een gefixeerde deformiteit
 Ouder dan 4-5 jaar
 GEEN kenacort bij kinderen!!

79
Q

Wat zijn de kenmerken van een triggervinger?

A

Trigger VINGER = andere entiteit
 Multipele anatomische afwijkingen
 Nodus in FDS en/of FDP
 Tendinitis Calcificans
 MPS
 Constricties A2-3 pulleys
 Doornemen A1 pulley geen/weinig effect

80
Q

Wat is het verschil tussen deformatie en dysplasie?

A

Deformaties: afwijkingen aangeboren aanwezig maar worden erger (bv triggerduim)
Dysplasie: goed aangelegd maar in andere hoeveelheid aanwezig (bv overgroei syndromen)

81
Q

Wat is CLOVES?

A

Weke delen hypertrofie. Operaties genezen niet→ medicamenteus behandelen, MTOR inhibitors werken goed (maar genezen niet)

82
Q

Wat is Focale Fibrocartilagineuze Dysplasie?

A

Tumor maakt deel bot zwak

83
Q

Wat is de beste window voor ledemaat operatie bij kinderen?

A

Beste ’window’ van 1,5 – 2 jaar; en dan weer na 4 jaar

84
Q

Uit welke structuren ontstaan de hersenen?

A

Telencephalon (lateraal ventrikel): cortex, basale kernen
Diencephalon (3e ventrikel): hypothalamus, thalamus
Mesencephalon (aqueduct): midden hersenen
Metencephalon (4e ventr post): pons en cerebellum
Myelencephelon: verlengde merg
(Ruggenmerg 6e deel)

85
Q

Wat zijn de stappen van de ontwikkeling van het CZS?

A
  1. Vorming neurale buis (week 4)
  2. Neuro- en gliogenese
  3. Neuronale migratie
  4. Vorming van verbindingen
86
Q

Wanneer vindt ontwikkeling van het CZS plaats?

A

Zenuwcellen ontstaan bijna allemaal voor de geboorte, vorming en aanpassing van hersencircuits gaat na de geboorte door
Neurogenese (aanmaak zenuwcellen) 4-24 weken
Hogere hersenfuncties ontwikkelen grotendeels na de geboorte

87
Q

Wanneer ontstaan grove aangeboren afwijkingen van het CSZ?

A

3-6 weken: aanleg neurale buis en patroonvorming-> anencephalie, spina bifida, holoprocencephalie
6-30 weken: neurogenese en migratie-> microcephalie, migratie stoornissen

88
Q

Waardoor ontstaan sluitingsdefecten van de neurale buis?

A

a) neuraal buis sluit niet
b) abnormale ontwikkeling van mesoderm om neuraal buis

89
Q

Hoe ontstaan verschillende types zenuwcellen?

A

Mitose vindt alleen plaats rond lumen neurale buis. Neurale lijst cellen migreren naar verschillende plaatsen en krijgen daar verschillende signalen die zorgen voor ontwikkeling tot specifieke zenuwcellen

90
Q

Beschrijf de cranio-caudale patroonvorming van de neurale buis

A

Einde week 4: 3-blazig systeem met prosencephalon, mesencephalon en rhombencephalon
Einde week 6: 5-blazig systeem met 2 kwabben telencephalon met 2 laterale ventrikels, diencephalon met 2 uitlopers waaruit de ogen ontstaan, mesencephalon met aquaduct, rhombencephalon wordt enerzijds metencephalon en myelencephalon

91
Q

Waardoor ontstaat anterior-posterior (AP) patroonvorming in de neurale buis?

A

Door signalen uit omliggende weefsels:
Anterior (craniaal, mesencephalon): Wnt remmers uit het endodem OTX2
Posterior (caudaal, rhombencephalon): Wnt uit paraxiaal mesoderm GBX2
Vertaalt zich in 2 belangrijke TF die tweedeling maken voorbrein en caudale brein

92
Q

Wat is de functie van de MHB (midbrain-hindbrain boundary)?

A

Belangrijk organiserend centrum:
- MHB zorgt voor verdere differentiatie omliggende gebieden
- Verstoorde activiteit (bv FGF8 mutaties) leidt tot afwijkingen in mesencephalon en metencephalon

93
Q

Hoe ontstaat een holoprosencephalie?

A
  • Verstoorde ontwikkeling van prosencephalon tot telencephalon, tweedeling hersenkwabben niet goed verlopen
  • Door verstoorde functie van SHH (25%): notochord produceert SHH→ zet Pax6 uit en Pax2 aan→ splitsing kwabben
94
Q

Wat is de dorso-ventrale patroon in het ruggenmerg?

A

Alar plate (dorsal): sensorisch
Basal plate (ventral): motorisch

95
Q

Hoe ontstaat dorso-ventrale patroonvorming in het ruggenmerg?

A

De notochord en bodemplaat induceren ventralisatie van het ruggenmerg (oiv concentratiegradient SHH→ vertaald in differentiele expressie transcriptiefactoren). Het induceert een extra motor neuronen

96
Q

Hoe zorgt SHH voor DV-patroonvorming?

A

SHH concentraties worden via de TF Gli ‘vertaald’ in expressieniveaus van specifieke transcriptiefactoren
- Shh-Gli regelen de expressie van transcriptie factoren (TFs)
- Het effect van Gli1 is concentratie en TF afhankelijk
- Deze TFs beïnvloeden ook elkaars expressie

97
Q

Waar vindt neurogenese plaats?

A

Celdeling vindt plaats aan de binnenzijde van de neurale buis; neuroblasten migreren vervolgens naar juiste plaats

98
Q

Welke soorten delingen zijn betrokken bij neurogenese?

A

2 soorten deling: symmetrische (vermeerdeing stamcellen) en asymmetrische deling (neurogenese). Bij te weinig neurogenese microcephalie, bij te veel macrocephalie. Bij microcephalie vaak genen aangedaan die zijn gekoppeld aan mitose. Macrocephalie hangt samen met groeistimulerende en groeiremmende pathways

99
Q

Wat zijn de belangrijkste oorzaken van microcephalie?

A

Meerdere oorzaken; o.a. door mutaties in genen betrokken bij chromosoom organisatie tijdens deling. MCPH5: ASPM: Abnormal Spindle-like Microcephaly Associated (43%)
Andere oorzaken 80% door omgevingsfactoren: Alcohol, Drugs, Infectie

100
Q

Wat is de belangrijkste oorzaak van macrocephalie?

A

Macrocephalie hangt samen met groeistimulerende en groeiremmende pathways: PTEN mutatie (PTEN onderdrukt groei)

101
Q

Wat is radiale migratie?

A

Corticale neuroblasten migreren naar buiten
Corticale migratiedefecten: Lissencephalie ‘Binnenste-buiten’ gekeerde hersenschors, gladde hersenen

102
Q

Wat is tangentiele migratie?

A

Inhiberende zenuwcellen ontstaan in het subpallium en migreren langs het oppervlakte naar de cortex. Inhiberende en exciterende zenuwcellen ontstaan op verschillende plaatsen in de hersenschors en de kleine hersenen

103
Q

Benoem de 4 duidelijk zichtbare ontwikkelingsstoornissen van de grote hersenen

A
  1. Anencephalie: sluitingsdefect neurale buis
  2. Holoprocencefalie: stoornis in vroege differentiatie neurale buis
  3. Micro- en macrocefalie: stoornis in neurogenese
  4. Lissencephaly (gladde hersenen): migratie stoornis en microcefalie