Week 11 Flashcards

1
Q

Wat is de definitie van vasculitis?

A

Ontsteking van de bloedvaten waarbij het klinisch beeld afhankelijk is van plaats en kaliber van de aangedane bloedvaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe wordt vasculitis ingedeeld?

A

Indeling naar grootte van aangedane bloedvaten
* groot
* middelgroot
* klein

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waarom wordt vasculitis ingedeeld naar grootte?

A
  • Andere klinische presentatie
  • Ander pathogenetisch mechanisme
  • Andere behandeling?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Beschrijf de pathogenese van vasculitis van de grote bloedvaten

A
  1. DC in de adventitia geactiveerd
  2. Blijft liggen, via vasovasorum in adventitia (voedende bloedvaten van bloedvat) komen lymfocyten naar de DC
  3. Activatie lymfocyten
  4. Cytokinen leiden tot toename ontstekingsreactie, hele bloedvatwand ontstoken. Belangrijkste cytokine is IL-6, belangrijk voor behandeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke 2 soorten vasculitis van de kleine bloedvaten zijn er?

A

-Immuuncomplex gemedieerd
-ANCA-geassocieerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Beschrijf de pathogenese van immuuncomplex gemedieerde vasculitis van de kleine bloedvaten

A

Zo veel immuuncomplexen gemaakt dat de macrofagen ze niet goed kunnen opruimen→ slaan neer op de vaatwand→ ontsteking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Beschrijf de pathogenese van ANCA-geassocieerde vasculitis van de kleine bloedvaten

A

Antistoffen gericht tegen cytoplasma van neutrofielen, kunnen normaal cytoplasma niet in. Bij patient neutrofielen op gegeven moment geactiveerd waardoor de antigenen aan de buitenkant van de neutrofiel komen→ antistoffen kunnen binden→ opregulatie adhesiefactoren granulocyt→ blijft aan vaatwand plakken→ ontsteking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de symptomen van vasculitiden?

A
  1. Tgv vrijkomen inflammatoire cytokinen: algemene malaise, koorts, gewichtsverlies
  2. Ischeamische schade aan bepaalde weefsels doordat vaten dicht gaan zitten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de kenmerken van vasculitiden?

A
  • Meestal subacuut beloop (weken-maanden)
  • pijn (ischaemisch)
  • tekenen van ontsteking prominent (koorts, rash, artritis)
  • vaak multiorgaan dysfunctie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de gevolgen van vaatwandontsteking bij vasculitis?

A
  • vernauwing
  • trombose
  • Vaatwand verzwakking met evt ruptuur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe wordt vasculitis gediagnosticeerd?

A

Diagnose met biopt tenzij het niet kan (bv aorta), dan bevestigen met angiografie (kralensnoer door vernauwingen en aneurysma’s) of PET-scan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe wordt grote vaat vasculitis behandeld?

A

Agressief behandelen: prednison of tocilizumab (blokkeert IL-6)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is polyarteritis nodosa (PAN)?

A

Vasculitis van de middelgrote vaten
* Aspecifiek begin
* vasculitis fase: huid, zenuwen, tractus digestivus, hart
* Sterke associatie met hepatitis B infectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe wordt polyarteritis nodosa behandeld?

A
  • hepatitis behandeling
  • prednison + cyclofosfamide
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is Kawasaki?

A

Vasculitis van de middelgrote vaten
* Kinderziekte
* Incidentie: 10 / 100.000
* Mogelijk ook associatie met COVID-19
Begint met virale verschijnselen (huiduitslag, aarbeitong), gaat paar maanden later over in hartinfarct door vasculitis coronairen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe wordt Kawasaki behandeld?

A

Gammaglobuline (antistoffen) + aspirine
* Preventie coronair lijden
Goede prognose bij tijdige behandeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is een kenmerk van vasculitiden van de kleine bloedvaten?

A

Heel vaak gepaard met huidafwijkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is Henoch-Schonlein?

A

Kinderen met vaak eerst een BLWI→ IgA bindt aan Ag en immuuncomplexen slaan neer in de huid (purpura), vn in de benen, slaat ook neer in de nier (glomerulonefritis) en darmen (IBD beeld: bloederige diarree), artritis, (koorts)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn de epidemiologische gegevens van Henoch-Schonlein?

A
  • Met name kinderen
  • gemiddelde leeftijd: 5.9 jaar
  • 93 % < 9 jaar
  • vaak in aansluiting op infectie
  • Vaker in winter en najaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is het histologisch beeld bij Henoch-Schonlein?

A
  • leucocytoclastische vasculitis
  • IgA-1 deposities
  • Naast IgA-1 ook belangrijke rol voor neutrofielen, endotheelcellen en complement
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hoe wordt Henoch-Schonlein behandeld?

A
  • expectatief beleid
  • NSAID’s
  • steroïden?
    Goede prognose, gaat meestal vanzelf over binnen een paar weken als de infectie verdwijnt, soms met opflakkeringen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is hypersensitivity vasculitis?

A

Antistofreactie tegen geneesmiddel geeft immuuncomplexvorming, klachten 10-14 dagen na begin medicijn
* Vasculitis kleine vaten
* beperkt tot de huid
* “uitlokkende factor”
* Onderscheid met Henoch Schonlein: wel of geen IgA-deposities

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is de prognose en behandeling van hypersensitivity vasculitis?

A

Prognose
* goed
* verdwijnt na 1 - 4 weken
Behandeling: stoppen met medicijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is cryoglobulinaemie?

A

Afsterven van ledematen door antistoffen die neerslaan onder koude omstandigheden en oplossen bij opwarmen, leidt tot ischaemie
Symptomen: huid, zenuwen, nieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat zijn complicaties van cryoglobulinaemie?

A

Hepatitis C:
* 54 % cryoglobulines
* 14 % vasculitis
Met cryoglobuline geassocieerde vasculitis
* 80 % hepatitis C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Hoe wordt cryoglobulinaemie behandeld?

A
  • Bij hepatitis C positiviteit: alfa interferon + ribavirine
  • Indien levensbedreigend: hoge doseringen steroïden + cyclofosfamide
  • Indien beperkt tot huid en hepatitis C negatief: geen behandeling
  • Of: rituximab
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Waardoor wordt de diabetische voet door de patient niet altijd opgemerkt?

A

Diabetische neuropathie en retinopathie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Welke micro-organismen leiden tot milde tot matige ernstige ulcus bij de diabetische voet?

A

S. aureus, streptokokken, vaak monomicrobieel. Ernstig vaak polymicrobieel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Hoe wordt een kweek afgenomen bij een diabetische voet ulcus?

A

Kweek door curettage van de bodem van het ulcus of pus uit diepte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Op welke complicaties moet je letten bij een diabetische voet?

A

Osteomyelitis en sepsis
Osteomyelitis kun je met grote zekerheid met probe to the bone vaststellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat zijn mogelijke complicaties van een S. aureus sepsis?

A

Endocarditis, abcessen, artritis, bacteriurie, osteomyelitis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Welke virulentiefactoren kan S. aureus bezitten?

A

Coagulase, Exfoliative toxin, Hemolysines, Hyaluronidase, Leucocidines, PVL

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat zijn de stappen van een S. aureus infectie?

A

Kolonisatie→ invasie→ adherentie→ evasie/ neutralisatie afweer→ destructie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat is de meest voorkomende infectie postoperatief?

A

UWI (blaas gekoloniseerd door bacterien door catheter)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Hoe wordt de kans op postoperatieve wondinfecties geminimaliseerd?

A

Getracht wordt door o.a. het gebruik van antibiotische profylaxe voor/rond de operatie de kans op wondinfecties te minimaliseren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat zijn belangrijke potentiele infectieuze complicaties na een operatie?

A

Intravasculaire infecties alscatheter-gerelateerde infecties(vroeg postoperatief) en endocarditis (laat postoperatief). Het veelvuldige gebruik van intraveneuze en intra-arteriële catheters (‘lijnen’) kan, wanneer deze catheters geïnfecteerd raken, leiden tot bacteriemiën en sepsis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Waaraan moet je denken bij postoperatieve gastro-intestinale infecties?

A

Vooral aan antibiotica geassocieerde diarree veroorzaakt door Clostridium difficile

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat is de meest voorkomende verwekker van postoperatieve wondinfecties?

A

S. aureus. S. pyogenes kan ook postoperatieve wondinfecties veroorzaken, maar veel minder frequent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Bij welke groepen is het percentage persisterend S. aureus dragers hoger dan in de gewone bevolking?

A

Diabetes mellitus, levercirrose, nierinsufficiëntie en dialyse, HIV of intraveneus drugsgebruik en bij huidziekten als atopisch eczeem en psoriasis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Welke typen S. aureus infecties zijn er in het ziekenhuis en hoe kunnen deze voorkomen worden?

A

Endogeen of exogeen. Endogene infecties kunnen grotendeels worden voorkomen doorS. aureusuit de neus te verwijderen met behulp van bijvoorbeeld een antibioticum houdende neuszalf (mupirocine) icm wassen met chloorhexidine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat zijn de belangrijkste verwekkers van catheter-gerelateerde infecties?

A
  1. Coagulase negatieve stafylokokken
  2. S. aureus
  3. Enterokokken
  4. Aërobe gram-negatieve bacteriën
  5. Gisten (Candidaspp. soorten)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Hoe wordt sepsis behandeld?

A

Voorkeur voor combinatietherapie: aminoglycoside (snel bactericide, bv gentamicine) icm breedspectrum bacteriocide beta-lactam als cefalosporine. Combi vaak synergetisch
Bij S. aureus bacteriemie 14 dagen IV antibiotica, als gecompliceerd tot 6 weken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Bij welk percentage van patiënten die zich presenteren met een ‘community acquired’S. aureusbacteriëmie zonder duidelijk identificeerbaar focus is endocarditis aantoonbaar?

A

Meer dan 50%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat is het syndroom van Sjogren?

A

Gegeneraliseerde (systemische) auto-immuunziekte met betrokkenheid van traanklieren en speekselklieren
Vaak algemene verschijnselen:
- vermoeidheid
- gewrichts- en spierpijn
- grieperig gevoel
->Verminderde kwaliteit van leven, nog minder dan bij RA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wat zijn de epidemiologische gegevens van het syndroom van Sjogren?

A

▪ prevalentie: 40-44 jaar: 0,22%, 71-74 jaar: 1,40%
Vrouwen: mannen= 10: 1
▪ tussen eerste verschijnselen en diagnose: gemiddeld 9 jr
▪ niet erfelijk, maar erfelijke factoren spelen een rol (bv HLA type)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wat zijn de kenmerkende klachten van het syndroom van Sjogren?

A

Dagelijks hinderlijke last van ogen en mond:
Ogen: branderig, zandkorrelgevoel, rode vermoeide ogen, meer last bij tocht rook lezen tv, spontane klacht van droge ogen zeer zeldzaam
Mond: droge mond, het moeten drinken bij eten (cracker sign)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Wat is de oorzaak van de droogteklachten bij het syndroom van Sjogren?

A

Aanvankelijk vooral verminderde functie van traan- en speekselklieren dus niet door destructie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Uit welke lagen bestaat traanfilm?

A

-Lipiden: klieren van Meiboom
-Waterlaag met water, lysozym, lactoferrine, IgA, IgG: traanklieren
-Mucus: bekercellen in cornea en conjunctiva

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Welke laag van de traanfilm is de bron van droogteklachten en welke testen kunnen gedaan worden?

A

Bron van klachten kan liggen in elke laag
-Lipiden: break-up time (BUT)
-Waterlaag: Schirmertest
-Mucus: bengaalsrood kleuring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Bij hoeveel patienten met het syndroom van Sjogren zijn de speekselklieren vergroot?

A

Maar bij 1/3 vergroot en bij de helft daarvan eenzijdig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Wat is de kliniek van het syndroom van Sjogren?

A

Altijd droogteklachten ogen en mond
Bij >50%:
▪ gewrichtspijn of -ontsteking (vluchtig, symmetrisch, niet erosief)
▪ spierpijn, moeheid, grieperig gevoel
▪ droge huid, neus, vagina
Bij 25-50%
▪ polyneuropathie
▪ leukopenie
▪ fenomeen van Raynaud
▪ vasculitis
Bj 5-25%
▪ non-Hodgkin lymfoom
▪ antifosfolipiden syndroom
▪ schildklierziekte
▪ carpaal tunnel syndroom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Welke bijkomende klachten kunnen bij het syndroom van Sjogren optreden?

A

▪ Longbetrokkenheid (interstitiele longziekte)
▪ Nierbetrokkenheid (distale renale tubulaire acidose)
▪ Associatie met leverziekte
▪ Bloedbeeldafwijkingen
▪ Infecties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Voor wat voor infecties kan een droge mond zorgen?

A

*Candida en evt. bacteriën, bruine haartong, vieze smaak en tong wordt of zwart of wit. Komt doordat je minder speeksel en daardoor ook minder IgA in je mond hebt.
*Erythemateuze candidiasis, geeft brandende tong en gehemelte, kapotte mondhoeken

54
Q

Wat is de meest gevreesde complicatie van het syndroom van Sjogren?

A

Maligne lymfoom (mn MALT). Risicofactoren:
▪ Leucocytoclastische vasculitis
▪ Complement verbruik
▪ Cryoglobulines
▪ Hoog IgG
1 op 12 krijgt MALT, hoe actiever de ziekte hoe hoger de kans

55
Q

Hoe wordt (primair) syndroom van Sjogren gediagnosticeerd?

A

ACR-EULAR 2017:
1. Lipbiopt: Focus score van 1 of groter 3
2. Anti SS-A antistoffen 3
3. Schirmertest minder dan 5 mm 1
4. Bengaalsroodkleuring score 5+ 1
5. Ongestimuleerde speekselvloed minder dan 0.1 ml/min 1
Diagnose als score 4+

56
Q

Wat is bij histologie van de speekselklieren te zien bij het syndroom van Sjogren?

A

Focale ophoping van T-lymfocyten om afvoergangen van de speekselklieren.
Focus = cluster van ≥ 50 lymfocyten.
Focusscore: aantal foci/4mm2 (normaal <1)
-> Complicatie lipbiopt = zenuwbeschadiging

57
Q

Wat zijn beperkingen van de focusscore?

A

▪ 15% van gezonde personen heeft een focusscore tussen 2 en 6; geen relatie met leeftijd, roken, serologische bevindingen of speekselflow
▪ 18-40% van de Sjögrenpatiënten heeft een normale focusscore (<1)

58
Q

Wat is de relatie tussen het syndroom van Sjogren en andere AIZ?

A

Bij 1/3 patiënten met RA, lupus
erythematodes disseminatus (LED) en systemische sclerose (sclerodermie) komt ook het syndroom van Sjögren voor (“secundair syndroom van Sjögren”)
Ziekte van Graves en Hashimoto

59
Q

Hoe wordt het syndroom van Sjogren behandeld?

A

▪ substitutie vocht (kunsttranen, kunstspeeksel)
▪ stimulatie exocriene klieren met M3R agonisten (pilocarpine)
▪ behandeling complicaties (o.a. orale candidiasis)

60
Q

Wat moet je doen voor start systemische therapie bij het syndroom van Sjogren?

A

Vastleggen ziekteactiviteit:
* ESSDAI (EULAR Sjogren’s Syndrome Disease Activity Index)

61
Q

Hoe werkt pilocarpine?

A

Verdringt anti-M3R en stimuleert M3R

62
Q

Wat zijn de bijwerkingen van pilocarpine?

A
  • Hevig transpireren
  • Overmatige speekselsecretie
  • Pupilvernauwing
63
Q

Wat voor systemische therapie kan bij het syndroom van Sjogren gegeven worden?

A

▪ Hydroxychloroquine
▪ Corticosteroïden
▪ Corticosteroïd sparende middelen
Nieuwere middelen: Rituximab, abatacept, belimumab (maar effect is nog niet helemaal, omdat dat vn B-cellen aanpakt en antistoffen door plasmacellen worden gemaakt).

64
Q

Is het syndroom van Sjogren risicovol voor zwangerschap?

A

De anti-SSA en -SSB kunnen over placenta heen, welke hartritmestoornissen bij kind kunnen ontwikkelen. Daarom controle antistoffen door gynaecoloog en controle hart van baby. Meeste aandoeningen ontstaan in eerste 6mnd omdat kind dan afhankelijk is van antistoffen van moeder. Complicatie kan zijn: neonatale lupus.

65
Q

Wat is de break-up time (BUT) test?

A

Testen de verdamping van traanvocht op glad ‘lens’ oppervlak. Dit komt uit de klieren van Meiboom die zorgen voor de lipiden laag in traanfilm. Lipiden zorgt ervoor dat het vocht langer op oog blijft zitten. Dat is ook verschil met farmaceutische oogdruppels, welke vn uit water bestaan

66
Q

Wat is de Schirmertest?

A

Test de traanklieren/traanvocht, welke zorgen voor voeding, bescherming van cornea/conjunctiva. De waterlaag van traanfilm (water, lysozym, lactoferrine, IgA, IgG).
o Schrimertest <5mm in 5 minuten is voor Sjörgen

67
Q

Wat is de bengaalroodkleuring test?

A

Test de hechting van traanfilm aan cornea/conjunctiva cellen. Test de mucuslaag uit de traanfilm welke gemaakt wordt door de bekercellen in cornea en conjunctiva. Overal waar het beschadigd is, zal het roodkleuren. Deze beschadigingen worden oa veroorzaakt door de droogheid.
o Pijnlijke behandeling, alternatief is methylgroen?

68
Q

Wat is de prognose van het syndroom van Sjogren?

A

Levensverwachting is vrij goed, tenzij er MALT bij komt kijken. MALT opzichzelf is niet heel aggresief, maar kan over verloop van tijd aggressiever worden

69
Q

Welke auto-antistoffen zijn kenmerkend voor Sjogren?

A

Anti-SSA en SSB

70
Q

Wat is het Guillain-Barre syndroom (GBS)?

A

Acute post-infectieuze polyradiculoneuropathie
Voorafgaande infecties of vaccinaties 1-4 weken voor begin neurologische uitval

71
Q

Wat is de epidemiologie van GBS?

A
  • incidentie 1-2 per 100.000 per jaar (life-time risk 1:1000)
  • voorheen gezonde personen
  • mannen > vrouwen
  • alle leeftijden, maar toename met leeftijd
72
Q

Wat is het beloop van GBS?

A

Monofasisch ziektebeloop:
- snel progressief begin
- spontaan herstel
- recidiefkans <5%

73
Q

Wat zijn de klinische kenmerken van GBS?

A
  • snel progressieve parese van armen/benen en areflexie
  • gelaatszwakte en/of slikstoornissen (50%)
  • gevoelstoornissen (80%)
  • respiratoire insufficientie (25%)
  • autonome dysfunctie (15%)
74
Q

Welke varianten van GBS zijn er?

A
  • Motore GBS (geen gevoelstoornissen)
  • Miller Fisher syndroom (MFS): ophthalmoplegie, ataxie, areflexie
75
Q

Hoe wordt GBS behandeld?

A

Met IV Ig

76
Q

Wat is de prognose van GBS?

A
  • Meestal verbetering
  • 2% mortaliteit, 10% ernstige invaliditeit, meerderheid restklachten
77
Q

Waardoor is GBS geen typische auto-immuunziekte?

A

 Geen chronisch of relapsing-remitting beloop
 Niet vaker bij vrouwen dan bij mannen (M:V ratio 3:2)
 Geen associatie binnen families
 Geen associatie met andere (klassieke) auto-immuunziekten
 Geen verbetering na corticosteroiden

78
Q

Hoe ontstaat GBS?

A

Molecular mimicry: kruis-reactieve immuunreactie tussen C. jejuni (LOS) en zenuw (gangliosiden)-> afweer tegen infecties en beschadiging zenuw(wortels)

79
Q

Wat is de meest voorkomende voorafgaande infectie van GBS?

A

Campylobacter jejuni:
* Spiraalvormige, Gram-negative, microaerofiele bacterie
* Gevogelte en runderen zijn belangrijkste besmettingsbro
* Meestvoorkomende bacteriele oorzaak van diarree (Nld.: 100.000/jaar)
* Diagnose d.m.v. faeceskweek of serologie
* Meestal self-limiting gastro-enteritis of asymptomatische infectie
* Ciprofloxacin, erythromycin, azithromycin, norfloxacin

80
Q

Waar is het ontstaan van GBS mogelijk ook van afhankelijk?

A

Gastheerfactoren

81
Q

Welke 2 vormen van endocarditis zijn er?

A

*Acute endocarditis: pathogenere bacteriëen actief. Kan
binnen enkele dagen levensbedreigend zijn.
▪Subacute endocarditis (lenta): maandenlang onduidelijke
klachten die geleidelijk toenemen.

82
Q

Wat zijn de symptomen van endocarditis?

A

koorts 90%
rillingen 40%
kortademigheid 40%
zwakte 40%
(nacht)zweten 25%
anorexie 25%
malaise 25%
hoesten 20%
huidafwijkingen 20%
Beroerte/CVA 20%
misselijkheid 20%
hoofdpijn 20%
gewricht-/spierpijn 15%

83
Q

Wat zijn de bevindingen bij endocarditis?

A

temperatuur > 38C 90%
hartgeruis 85%
embolie >50%
huidafwijkingen 18-50%
Osler knobbeltjes 10-23%
petechiën 20-40%
splinterbloedinkjes 15%
Janeway lesies <10%
splenomegalie 20-57%
strooihaarden 20%
mycotisch aneurysma 20%
trommelstokvingers 12-52%
retina lesies (Roth) 2-10%
nierinsufficientie 10-25%

84
Q

Wat zijn bijzondere tekenen bij endocarditis?

A

▪ Osler knobbeltjes: vasculitis in capillair vaatbed als gevolg van immuuncomplexen (pijnlijk)
▪ Janeway lesies: micro-embolieën in huid waarin bacteriën aanwezig zijn
▪ Roth‘s spots: bloedinkjes met lymfocytenophoping en oedeem in het vaatbed van de retina
▪ splinterbloedingen: lineaire bruine strepen in nagelbed
▪ trommelstokvingers: vermeerdering bindweefsel laatste falanx

85
Q

Welke labafwijkingen kunnen passen bij een endocarditis?

A

anemie (normocytair) 70-90%
CRP, BSE verhoogd >90%
bloedkweek positief >90%
immuuncomplexen >50%
proteïnurie >50%
reumafactor ~50%

86
Q

Welke afwijkingen op beeldvorming kunnen passen bij een endocarditis?

A

ECHO: hartafwijking
- TTE 50-90%
- TEE >90%

87
Q

Wat zijn de hoofdcriteria voor endocarditis volgens Duke?

A
  1. positieve bloedkweken met
    - karakteristieke micro-organismen (2x), óf
    - andere micro-organismen (>3x, óf 2x met 12 uur interval)
  2. positief echocardiogram (vegetatie, abces, loslaten kunstklep), óf een nieuw klepgeruis
88
Q

Wat zijn de nevencriteria voor endocarditis volgens Duke?

A
  1. predispositie (hartafwijking en/óf iv-druggebruik)
  2. temperatuur >38 C
  3. vasculaire afwijkingen (embolie [Janeway lesie], bloedingen [Roth’s spot])
  4. immunologische afwijkingen (Osler knobbels, reumafactor, glomerulonefritis)
  5. overige microbiologisch/serologische aanwijzing
  6. niet-karakteristiek echografische hartafwijkingen
89
Q

Wanneer is endocarditis volgens Duke vrijwel zeker?

A

▪ 2 hoofdcriteria, óf bij
▪ 1 hoofdcriterium + 3 nevencriteria, óf bij
▪ 5 of meer nevencriteria

90
Q

Wat zijn de meest voorkomende verwekkers van natieve endocarditis?

A

streptococcen
- vergroenende (viridans) 55% 29%*
- beta-hemolytische 3% 7%
- Streptococcus gallolyticus (bovis) 6% 10%
- Streptococcus pneumoniae – 4%
enterococcen 7% 7%
stafylococcen
- S. aureus 16% 31%*
- Coagulase Negatieve Staphylococcen 5% 5%

91
Q

Wat is de porte d’entree van verwekkers van endocarditis?

A

Streptococcen
- vergroenende (viridans) mondholte (tandplaque)
- hemolytische mond-, keelholte
- Streptococcus gallolyticus (bovis) darm (cave maligniteit)
Enterococcen darm, gal- & urinewegen
Stafylococcen
- S.aureus huidlesies, intravasale lijn,
iv druggebruik
- Coagulase Negatieve Staphylococ huid, intravasale lijn

92
Q

Beschrijf de pathogenese van endocarditis

A
  1. turbulentie bloedstroom of ander trauma → schade aan endotheel van het endocard
  2. depositie trombo’s en fibrine (niet-bacteriële trombotische endocarditis)
  3. (transiente) bacteriëmie
  4. adherentie aan en kolonisatie van NBT-lesie
  5. snelle bacteriële groei en toename depositie trombo’s en fibrine
  6. infectiehaard: vegetatie of abces:
    - afhankelijk van inoculum van micro-organismen
    - bij constante strooiing (bacteriëmie)
    - geen (goede) fagocytaire afweer in vegetatie
93
Q

Wat zijn de klinische gevolgen van endocarditis?

A

▪ continue bacteriëmie: strooihaarden elders, soms ernstige sepsis
▪ immuunresponse: immuuncomplexziekte, vasculitis
▪ embolieën: herseninfarct, mycotisch aneurysma
▪ lokale complicatie: acuut hartfalen

94
Q

Hoe wordt endocarditis behandeld?

A
  1. *langdurig (gem 6 weken)
  2. *in hoge doses
  3. *intraveneus toegediend
  4. *bij voorkeur bactericide middelen (bv β-lactam antibiotica)
    Micro-organismen in een vegetatie zijn slecht toegankelijk voor fagocyterende cellen en relatief ongevoelig voor antimicrobiële therapie.
95
Q

Waarmee wordt er bij de behandeling van endocarditis rekening gehouden?

A

M.b.t. de empirische therapie wordt onderscheid gemaakt tussen een acuut en een subacuut beloop, en tussen een natieve hartklep en een kunstklep.
Andere verwekkers!
- 6 wk kunstklep, 4 wk natieve klep
- Subacuut (vaker enterokokken of groene strep): amoxicilline + ceftriaxon
- Acuut (aureus): fluclox

96
Q

Welke patienten komen in aanmerking voor endocarditisprofylaxe?

A
  • eerder een endocarditis doorgemaakt
  • kunstklep
  • bepaalde congenitale hartafwijkingen
97
Q

Bij welke interventies is endocarditis profylaxe aangewezen?

A

Ingrepen in geïnfecteerd weefsel (bijvoorbeeld incisie van een huidabces), specifieke tandheelkundige/mondhygiënische behandelingen, ingrepen in het KNO gebied, in de tractus urogenitalis, en ingrepen in de tractus digestivus

98
Q

Wat zijn de kenmerken van granulomatosis met polyangiitis (GPA)?

A

▪ Systemische vasculitis
▪ kleine (en middelgrote) vaten
▪ aantasting van bovenste en onderste luchtwegen en nieren
▪ Voorheen ziekte van Wegener

99
Q

Welke typen ANCA geassocieerde vasculitis zijn er?

A

▪ GPA (granulomatosis met polyangiitis)
▪ EGPA (eosinofiele granulomatosis met polyangiitis)
▪ MPA (microscopische polyangiitis)

100
Q

Wat is de epidemiologie van GPA?

A

▪ Incidentie: 8.5 per 1.000.000 persoonsjaren
▪ iets vaker bij mannen dan bij vrouwen
▪ m.n. op middelbare leeftijd

101
Q

Welke vormen van GPA zijn er?

A

▪ Gegeneraliseerde (klassieke) vorm
▪ Gelokaliseerde vorm (25 %)
-> beperkt tot bovenste of onderste luchtwegen
-> geen nierbetrokkenheid
-> uiteindelijk groot deel toch andere systemische afwijkingen

102
Q

Wat zijn de niet specifieke verschijnselen van GPA?

A

▪ koorts
▪ algemene malaise
▪ gewichtsverlies
▪ spierpijn

103
Q

Wat zijn de symptomen van GPA mbt de bovenste luchtwegen?

A

▪ 70 % bij begin van ziekte
▪ uiteindelijk > 90 %
▪ rhinitis
▪ zweertjes en korstjes in de neus
▪ neus uitvloed (bloederig)
▪ septum perforatie
▪ zadelneus
▪ recidiverende sinusitiden
▪ laryngotracheale betrokkenheid
▪ (subglottische stenose)

104
Q

Wat zijn de pulmonale symptomen van GPA?

A

▪ 45 % bij begin van ziekte
▪ uiteindelijk bijna 90 %
▪ hoesten
▪ bloed opgeven
▪ pleuritis

105
Q

Wat is op beeldvorming te zien van GPA?

A

Röntgenfoto thorax:
▪ longinfiltraten
▪ granulomen
▪ noduli
▪ pleura vocht
▪ longbloeding

106
Q

Wat zijn symptomen van GPA bij nierbetrokkenheid?

A

▪ 18 % bij begin ziekte
▪ uiteindelijk tot bijna 80 %
▪ van mild (proteinurie, microscopische haematurie)
▪ tot snel progressieve nierinsufficientie bij necrotiserende glomerulonefritis

107
Q

Welke andere symptomen komen bij GPA voor?

A

▪ Huidafwijkingen (25 %)
▪ neurologische afwijkingen (50 %)
▪ oogafwijkingen (50 %)
->keratitis, conjunctivitis, scleritis, episcleritis, retro-orbitale pseudotumor
▪ hart (10 %)

108
Q

Wat is van GPA terug te zien bij lab onderzoek?

A

▪ ANCA = anti-neutrophil cytoplasmic antibodies
▪ aankleuring van bepaalde eiwitten in het cytoplasma van neutrophiele granulocyten en monocyten
▪ c-ANCA: cytoplasmic staining (PR3)
▪ p-ANCA: perinuclear staining (MPO)

109
Q

Beschrijf de pathogenese van ANCA geassocieerde vasculitis

A
  1. ANCA geactiveerde neutrofielen geven complement-activerende factoren af
  2. C3 omgezet in C5
  3. C5a trekt aan en primet neutrofielen
  4. Necrotiserende inflammatie
110
Q

Hoe wordt GPA behandeld?

A

▪ Agressief
▪ Inductiebehandeling: steroiden + rituximab of cyclophosphamide
▪ Onderhoudsbehandeling: rituximab of azathioprine of MTX, tenminste 2 jaar

111
Q

Wat was revolutionair aan het werk van McNeil?

A

Traditionele geschiedschrijving:
* grote mannen-perspectief’
* menselijke ‘agency’
* bijv. Napoleon
McNeill:
* Epidemiologisch, mn. ecologisch perspectief (natuur)
* Andere (niet-menselijke) motoren van historische verandering
* bijv. bacteriën en virussen in het leger van Napoleon

112
Q

Wat is het cyclisch patroon in de geschiedenis volgens ecologie?

A
  1. Ecologisch evenwicht binnen regio
  2. Populatiegroei tot natuurlijke grens is bereikt
  3. Militaire verovering, handel en/of migratie
  4. ‘Spillover’ van ene ‘disease pool’ naar andere
  5. Uitbraak epidemieën, mn. in ‘host region’
  6. ‘Domesticatie’ van infectieziekte (endemische fase – terug naar 1.)
113
Q

Wat was uniek aan de periode 1950-80 mbt infectieziekten?

A

Optimisme / vooruitgangsgeloof:
* “vraagstuk infectieziekten opgelost”
* “investeren in onderzoek/bestrijding/preventie infectieziekten niet meer nodig’”
McNeill publiceert zijn boek in 1976 en waarschuwt voor ‘zelfgenoegzaamheid’

114
Q

Wat gebeurde er na 1980 met infectieziekten?

A
  • Emerging diseases (HIV/aids, dengue, ebola, zika, sars, covid-19, etc.)
  • Re-emerging diseases (malaria, tbc, cholera, etc.)
  • ‘Globale’ factoren:
  • Klimaatverandering: verspreiding (sub)tropische ziekten, vb. Lyme, dengue
  • Globalisering
    ➢ Mobiliteit mensen, dieren, producten, voedsel vs. ecologische ontwrichting/exploitatie
    natuurlijke leefomgeving en daardoor ‘spillovers’
115
Q

Wat is het idee van Rosenberg tov infectieziekten?

A

Kenmerkend voor epidemieën:
* ‘Episodic quality’: ‘an event, not a trend’
* ‘It elicits immediate an widespread response’
➢ Juist die ‘respons’ is interessant
* ‘….capable of illuminating fundamental patterns of social value and institutional practice’
* ‘…reflecting…a particular configuration of institutional forms and cultural assumptions’
→ DRAMA IN 3 BEDRIJVEN

116
Q

Wat is de 1e bedrijf van reactie op een epidemie?

A

Progressive revelation: onwillige en trage acceptatie en erkenning van epidemie
* Gebrek aan verbeeldingskracht?
* Vooral: bedreiging voor belangen – economisch, institutioneel, maar ook gemoedsrust en zelfgenoegzaamheid ‘gewone’ mensen
* Grote gevolgen van erkenning van epidemie: ‘sociale ontbinding’
➢ Pas acceptatie wanneer grote en groeiende sterfte niet langer te negeren is.

117
Q

Wat is de 2e bedrijf van reactie op een epidemie?

A

Managing randomness:
* Creëren van (collectief gedragen) verklarend kader om met ‘willekeur’ en onzekerheid om te kunnen gaan.
* Mengeling wetenschappelijke, morele/religieuze en sociale opvattingen: zondebokken, sociale vooroordelen, sociale controle - niet alle groepen hebben stem/inbreng, tijd-, plaats- en contextgebonden verschillen per land en tijdvak!

118
Q

Wat is de 3e bedrijf van reactie op een epidemie?

A

Negotiating public response:
* Epidemie zorgt voor grote druk om directe, beslissende, zichtbare collectieve maatregelen te treffen
-> Maatregelen reflecteren culturele houdingen/noties én belangen: onderhandelen
-> Treffen vooral ‘the poor and social marginal’
* Gaat gepaard met collectieve rituelen

119
Q

Hoe verloopt de epiloog van een epidemie?

A
  • Epidemieën eindigen met een ‘whimper not a bang’
  • Evaluatie: pragmatisch én moreel
120
Q

Wat is SLE?

A

Een gegeneraliseerde auto-immuunziekte gekenmerkt door:
 Antinucleaire antistoffen: ~100% = ANA positief
 Binden aan weefsel
 Immuuncomplexen (IgG en complement)
 UV gevoeligheid

121
Q

Wat is de epidemiologie van SLE?

A

 85% is jonger dan 55 jaar
 Resolutie na menopauze
 10x vaker vrouwen dan mannen

122
Q

Hoeveel van de gezonde bevolking heeft positieve ANA?

A

5-20%

123
Q

Wat zijn ENA?

A

Meer specifieke test die zoekt naar antilichamen tegen extracteerbare nucleaire antigenen, die geassocieerd kunnen zijn met specifieke auto-immuunziekten. Laat dus die patronen zien.
Dus ANA+, dan ENA en daarmee zie je patronen en specifieke auto-antistoffen die kenmerkend zijn voor bepaalde ziektebeeld(en).

124
Q

Wat is kenmerkend bij ENA voor SLE?

A

anti-dsDNA en verder anti-Sm, -RNP en anti-nucleolar

125
Q

Beschrijf de pathofysiologie van SLE

A

Genetica + triggers. Hypothese is dat het een multiple hit model heeft en dat oa IFN type I (verhoogd) een rol speelt

126
Q

Welke typen lupus zijn er?

A

Lupus nefritis: kent 5 klassen, vaak wordt het gediagnosticeerd door nierbiopt. Met name 3 en 4 zijn ernstig en moet je echt behandelen om de nier te behouden (focal & diffuse).
* Full house betekent aankleuring van IgG, IgM, IgA, C3 en C1q
Cutane lupus kenmerkend: uitgebreide huiduitslag, zongevoeligheid. Bij cutane lupus geef je oa hydroxychloroquine.

127
Q

Hoe wordt SLE gediagnosticeerd?

A
  1. Positieve ANA ≥ 1:80
  2. Tenminste 10 punten volgens de EULAR criteria: koorts, cutaan, artritis, neurologisch, serositis, hematologisch, renaal, antifosfolipiden, laag complement, ENA
128
Q

Wat zijn de klinische verschijnselen van SLE?

A

-Koorts
-Raynaud
-Cutaan
-Alopecia
-Ulcera
-neurologisch
-Leukopenie
-Nierziekte
-Artritis
-Livedo reticularis
-Trombocytopenie
-Antifosfolipiden syndroom
-Lymfadenopathie
-Hemolytische anemie

129
Q

Hoe wordt SLE behandeld?

A

Voor de behandeling moet de ziekteactiviteit worden ingeschat dmv SLEDAI vragenlijst -> <6 (mild), 7-12 (moderate), >12 (severe). Je geeft eigenlijk altijd HCQ (plaquenil), dit helpt tegen opvlammingen.

130
Q

Hoe wordt lupus nefritis behandeld?

A

 Eerste stap: MMF of cyclofosfamide
 Tweede stap: switch
 Overweeg bij refractaire of recidiverende ziekte, overmatig steroïd gebruik of bij intolerantie voor MMF/cyclofosfamide:
- Calcineurine inhibitoren (Tacrolimus of Voclosporine)
- Belimumab
- Rituximab

131
Q

Wat is de prognose van SLE?

A

 Overall 5 jaars overleving > 90%
 Mortaliteit binnen 5 jaar door orgaanfalen of infectie
 5x verhoogde mortaliteit t.o.v. algemene populatie
 Premature cardiovasculaire ziekte

132
Q

Wat is de correlatie tussen SLE en cardiovasculaire ziekten?

A

 Incidentie myocardinfarct 5x verhoogd
 Jonge vrouwen: 50x verhoogd risico vergeleken met leeftijd genoten
Vanwege: ontsteking vaatwand, corticosteroiden, nierfunctiestoornis
 Traditionele risicofactoren voor HVZ niet direct gerelateerd aan cardiovasculaire morbiditeit