Week 11 Flashcards

1
Q

Intersectionaliteit

A

verschillende aspecten van identitieit beïnvloeden of ‘kruisen’ elkaar. deze kruispunten hebben gevolgen voor iemands positie in een bepaalde groep (verschil in ras, gender en positie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Patronen in afwijkingen CT-scan longen

A
  • nodulair: perilymfatisch, willekeurig, centrilobulair
  • reticulair: streeptjes, grof, fijn (honeycomb)
  • verhoogde densiteit: consolidatie (wit)
  • verlaagde consolidatie: emfyseem, cyste (zwart)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is meestal de oorzaak van EAA?

A
  • dierlijk eiwit
  • schimmel
  • bacteriën/chemicaliën
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Cryptogene EAA

A

EAA waarbij de oorzaak niet bekend is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waaruit bestaat de histologische triade van EAA?

A
  • Cellulaire interstitiële pneumonitis (NSIP)
  • Cellulaire bronchitis
  • Granuloomvorming
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Acute vs. chronische EAA

A

Acute:

  • minder dan 6 maanden
  • ontstekingsreactie met centrilobulaire nodules
  • airtrapping
  • koorts en squeeks
  • reversibel

Chronisch:

  • langer dan 6 maanden
  • fibrose vorming
  • dyspnoe
  • clubbing en crepitaties
  • niet-reversibel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe kan de diagnose EAA gesteld worden?

A

Verhoging van lymfocyten via BAL (broncho-alveolair lavage)
Bewezen blootstelling
Compatibele kliniek, radiologie en longfunctie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Symptomen bronchiolitis

A
  • tree in bud patroon: hele noduli ontstoken
  • vaag begrensde centrilobulaire noduli
  • verlaagde densiteit en airtrapping
  • consolidaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Twee typen bronchiolitis

A

Cellulair (acuut en chronisch) en fibrotisch (obliratief en organiserende pneumonie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Behandeling EAA

A

Prednison en weg blijven van prikkel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Antracosis

A

ophoping van partikels/roet in de septa tussen de secundaire lobuli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Pneumoconiosen

A
  • stoflongen: mijnwerkers door kolengruis
  • silicose: steenhouwers door kiezelstof
  • asbestose: fibrose door asbest
  • berylliose: tandartsen door metaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Problemen bij asbest inademen

A
  • benigne plaques
  • benigne pleurale effusie
  • asbestose (fibrose)
  • mesothelioom (pleurakanker)
  • longkanker
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Sarcoïdose

A

kenmerkend door granuloom, alleen wanneer het antigeen wordt gepresenteerd door een genetisch variant MHC. Vergrote lymfeklieren, infiltraten in de long, huidafwijkingen, erythema nodosum, oogontsteking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is een granuloom

A

compacte verzameling ontstekingscellen in de long, met name macrofagen met een ring van lymfocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Afwijkingen lichaam bij restrictieve longziekten

A
  • clubbing
  • reuma bij bijv. handen
  • “mechanic hands” (anti-synthetase syndroom)
  • strakke huid (systemische sclerose)
17
Q

5 groepen van interstitiële longziekten

A
  1. Idiopatisch/onbekende oorzaak: IPF.
  2. Omgeving/granulomateus: pneumoconiosen, EAA.
  3. Toxisch: medicatie, drugs, straling.
  4. CTD-ILD/collageen-vasculaire ziekte: reuma.
  5. Zeldzame vormen: sarcoïdose.
18
Q

Waar zit het interstitium van de longen?

A

Tussen het epitheel van de alveoli

19
Q

welk type collageen zit er vooral in bij longfibrose?

A

type I en III

20
Q

risicofactoren IPF

A
  • mannen boven 60 jaar
  • erfelijkheid
  • roken
  • medicatie
  • beroepsexpositie aan hout- en metaalstof
21
Q

Symptomen IPF

A
  • progressieve kortademigheid
  • crepitaties longen
  • droge hoest
  • clubbing
22
Q

Type I vs. type II pneumocyt

A

Type I: belangrijk voor oppervlak (97%, pannenkoek)

Type II: surfactant productie, regeneratie tot type I en proliferatie

23
Q

Twee oorzaken inactieve type II alveolaire pneumocyt bij IPF

A
  • mutatie van SP-C en SPA2 (surfactant proteïne), hierbij worden de proteïnen niet goed gevouwen waardoor ze vastlopen in het ER. hierdoor gaat de cel niet in apoptose maar cell senescense: slaapstand.
  • afwijkingen in telomerase. het DNA van de AT-II cel raakt beschadigd wat leidt tot versnelde veroudering.
24
Q

Fasen van wondgenezing longen

A
  1. hemostase: diffuse alveolaire schade (DAD), bij ARDS.
  2. ontsteking/inflammatie: vasodilatatie.
  3. proliferatie: epitheelcellen migreren naar randen, fibroblasten maken ECM, door ontstekingsmediatoren komen myofibroblasten in het interstitium, deze contraheren en trekken wondranden naar elkaar toe.
  4. herstel en remodellering: ophoping van fibroblasten en depositie collageen wordt gestopt -> stop signal, dit gaat mis bij longfibrose.
25
Q

Drie oorzaken van restrictieve longfunctiestoornissen

A
  1. Intrinsieke oorzaken: interstitiële fibrose, pneumonie, tuberculose, hartfalen met longoedeem.
  2. Extrinsieke oorzaken: kyphoscoliose, extreem overgewicht: zwangerschap, ruimte-innemend proces in buik en pijn bij inspiratie.
  3. Neuromusculaire ziekten: spierdystrofie, poliomyelitis, spierzwakte door ondervoeding.
26
Q

Wat gebeurt er met de compliantie en ademarbeid van de long bij fibrose?

A

De compliantie is verlaagd waardoor de ademarbeid toeneemt. De elastische arbeid zal toenemen en de stromingsarbeid zal gelijk blijven. Mensen met longfibrose zullen de elastische arbeid proberen te verlagen door ondiep te ademen, het teugvolume neemt af en de ademfrequentie neemt toe.

27
Q

Verschillende soorten pneumothorax

A
  • traumatisch: gat in borst-en longvlies, lucht in pleuraholte.
  • idiopathisch: vaker bij lange mannen, blebs of bullae.
  • spannings: ventielmechanisme. drukt organen weg, minder terugstroming van bloed naar het hart omdat de venen worden dichtgedrukt wat kan leiden tot shock.
28
Q

Wanneer is iemand cardio-circulair maximaal belast?

A
  • maximale hartfrequentie is > 90% dan de voorspelde waarde (220 - leeftijd)
  • lactaat minstens met 7 mmol gestegen of base exces (BE) met 7 mmol gedaald
  • RQ > 1