Week 1 - Kernbegrippen goederenrecht Flashcards

1
Q

Wat is een verbintenis?

A

Een verbintenis is een vermogensrechtelijke rechtsbetrekking tussen twee of meer personen, op grond waarvan de één een recht heeft op een prestatie waartoe de ander verplicht is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is een zaak en waar is dit te vinden?

A

Art. 3:2 BW
Zaken zijn alle voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn goederen?

A

Art. 3:1 BW
Goederen zijn alle zaken en alle vermogensrechten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn bestanddelen?

A

Art. 3:4 BW
Alle onzelfstandige onderdelen van een zaak zijn bestanddelen van deze zaak.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat houdt het criterium van incompleetheid in?

A

Art. 3:4 lid 1 BW (hechte ideële band)
Indien een zaak incompleet is zonder een onderdeel, dan is dit onderdeel een bestanddeel van deze zaak.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat houdt het criterium van afscheiding in?

A

Art. 3:4 lid 2 BW (hechte materiële band)
Indien een onderdeel van een zaak afgescheiden kan worden zonder dat hierdoor schade aan de zaak ontstaat, is er geen sprake van een bestanddeel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn vruchten? Benoem ook het verschil tussen natuurlijke en burgerlijke vruchten.

A

Art. 3:9 BW
Vruchten zijn de opbrengsten die goederen met behoud van hun substanties genereren.
Natuurlijke vruchten zijn afkomstig van zaken en burgerlijke vruchten zijn vruchten afkomstig van goederen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn roerende en onroerende zaken?

A

Art 3:3 BW
Onroerende zaken zijn de grond, niet gewonnen delfstoffen, de met de grond verenigde beplanting, gebouwen en werken die duurzaam met de grond verenigd zijn.
Roerende zaken zijn alle zaken die niet onroerend zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is een afhankelijk recht?

A

Art. 3:7 BW
Een afhankelijk recht is een recht dat zodanig verbonden is aan een ander recht dat zij zonder dat andere recht niet kan bestaan. (denk aan een recht van hypotheek en een vorderingsrecht van de bank)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is een nevenrecht?

A

Een nevenrecht is een recht dat verbonden is aan een hoofdrecht. Het verschil tussen nevenrechten en afhankelijke rechten is dat nevenrechten altijd verbonden zijn aan een vordering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn volledige rechten?

A

Volledige rechten zijn eigendom en het toebehoren van vermogensrechten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn beperkte rechten?

A

Beperkte rechten zijn een afgeleide van een meer omvattend recht, het moederrecht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn genotsrechten en zekerheidsrechten?

A

Genotsrechten zijn rechten als vruchtgebruik, erfdienstbaarheid, erfpacht en opstal.
Zekerheidsrechten zijn pandrecht en hypotheek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is vereist voor een rechtsgeldige overdracht?

A

Art. 3:83 en 3:84 BW
Een goed moet overdraagbaar zijn. Vervolgens moet er een levering middels geldige titel gedaan zijn door iemand die beschikkingsbevoegd is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Goederenrechtelijke rechten zijn absoluut en exclusief. Wat houdt dit in?

A

Absoluut houdt in dat deze rechten tegen een ieder kunnen worden ingeroepen. Exclusief houdt in dat anderen kunnen worden uitgesloten van inmenging met betrekking tot het goed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wet betekent droit de suite?

A

Droit de suite betekent dat rechten die iemand op een goed heeft altijd kunnen worden uitgeoefend.

17
Q

Wat behelst de prioriteitsregel?

A

Het kan voorkomen dat er meerdere goederenrechtelijke rechten rusten op een goed. De prioriteitsregel regelt dat de persoon die als eerste een goederenrechtelijk recht op het goed had, gerespecteerd moet worden door de persoon die later het goederenrechtelijke recht op het goed verkrijgt.

18
Q

Wat houdt seperatisme in?

A

Wanneer meerdere schuldeisers zich willen verhalen op de opbrengst van een persoon, kan een schuldeiser met een goederenrechtelijk recht zijn recht uitoefenen zonder daarbij rekening te houden met andere schuldeisers.

19
Q

Wat betekent numerus clausus?

A

Numerus clausus betekent dat het aantal goederenrechtelijke rechten limitatief is, dus vastgesteld bij wet.

20
Q

Wat is bloot eigendom?

A

Wanneer een beperkt recht op iemand zijn volledig recht gevestigd is, is er sprake van bloot eigendom. De eigenaar heeft het beperkte recht te respecteren.

21
Q

Leg uit wat rechten op naam, rechten aan toonder en rechten aan order zijn.

A

Bij een recht aan order dient de betaling te geschieden aan de order (deze zijn op naam).
Bij een recht aan toonder dient betaling te geschieden aan de toonder van een papier.
Rechten op naam zijn rechten die geen recht aan order of recht aan toonder zijn.

22
Q

Wat zijn registergoederen?

A

Art. 3:10 BW
Registergoederen zijn goederen die voor overdracht of vestiging ingeschreven moeten zijn in de daartoe bestemde openbare registers

23
Q

Toekomstige goederen/vorderingen zijn op te delen in vier categorieën. Benoem de categorieën en leg uit wat deze inhouden.

A

Absoluut toekomstige goederen: goederen die in het geheel niet bestaan.
Relatief toekomstige goederen: goederen die al wel bestaan maar nog niet tot het vermogen van de natuurlijke- of rechtspersoon behoren.
Enkel toekomstige vorderingen: vorderingen die nog niet bestaan, maar waar de rechtsverhoudingen al wel voor bestaan.
Dubbel toekomstige vorderingen: vorderingen die nog niet bestaan terwijl de rechtsverhouding evenmin bestaat.

24
Q

Wat is overdracht bij voorbaat?

A

Art. 3:97 BW
Bij overdracht bij voorbaat is de verkoper nog niet beschikkingsbevoegd. Dit is mogelijk bij relatief toekomstige goederen en enkel toekomstige vorderingen.

25
Q

Wat is het verschil tussen een authentieke akte en een onderhandse akte?

A

Art. 156 RV
Een authentieke akte is in een vereiste vorm en door een ambtenaar opgemaakt (denk aan notariële akte)
Een onderhandse akte is alles wat geen authentieke akte is (denk aan een koopovereenkomst)

26
Q

Wat is de goede trouw?

A

Art. 3:11 BW
Goede trouw is vereist voor meerdere goederenrechtelijke bepalingen. De goede trouw ontbreekt wanneer een persoon de feiten niet kende nog behoorde te kennen.

27
Q

Waar dient een verklaring voor recht voor?

A

Art. 3:302 BW
Wanneer men er gezamenlijk niet uit komt over wie het eigendomsrecht op een zaak heeft, kunnen zij naar de rechter gaan. Door middel van een verklaring voor recht verklaart de rechter iemand eigenaar, met alle goederenrechtelijke en verbintenisrechtelijke gevolgen van dien.

28
Q

Noem enkele gevolgen van het zijn van eigenaar.

A

Wanneer je eigenaar bent, betekent dit automatisch dat jij beschikkingsbevoegd bent, hetgeen van belang is voor een rechtsgeldige overdracht.
Wanneer je eigenaar bent mag je zelf bepalen wat je met het eigendom doet. Niemand mag je beletten in het genot fat je van het eigendomsrecht hebt.

29
Q

Wanneer ben je bezitter? Noem ook twee verschillende soorten van bezit.

A

Art. 3:107 BW
Bezit is het houden van een goed voor jezelf.
Middelijk bezitter: wanneer er een houder in het spel is.
Onmiddelijk bezitter: wanneer geen houder in het spel is.

30
Q

Welke vier vormen van overdracht kennen we?

A

Art. 3:114 BW en art. 3:115 BW
1. Verschaffen van feitelijke macht: het feitelijk overhandigen van het goed.
2. Levering CP: het bezit wordt overgedragen maar blijft bij de vervreemder.
3. Levering Brevi Manu: de houder wordt bezitter.
4. Levering Longa Manu: de overdracht vindt plaats via een houder.

31
Q

Wat houdt eigendomsvoorbehoud in?

A

Art. 3:92 BW
Eigendomsvoorbehoud houdt in dat de verkoper eigenaar blijft tot de koper de opschortende voorwaarde heeft vervuld, te weten betaling. Na voldoening van de betaling veranderd het voorwaardelijke eigendomsrecht van de koper in een onvoorwaardelijk eigendomsrecht.

32
Q

Op welke drie vormen van tegenprestatie kan eigendomsvoorbehoud toegepast worden?

A

Art. 3:92 lid 2 BW
1. Ten behoeve van de tegenprestatie
2. Ten behoeve van werkzaamheden
3. Ten behoeve van schadevergoeding die voortvloeit uit tekortkoming van 1 of 2.