Week 1 - 30 augustus tm 3 september Flashcards
1
Q
Wat zijn de basis functies van het algemene bouwplan van organismen binnen het dierenrijk?
A
- Stevigheid
- Voortbeweging
- Energiehuishouding
- Regulatie
- Replicatie
- Zintuigen
- Reactie
2
Q
Onderdelen algemene bouwplan
A
- Kop
- Romp
- Staart
- Ledematen
3
Q
Kenmerken voor vertebraten
A
- Kopskelet, zintuigen en een brein
- Ruggenmerg in de wervelkolom
- Appendiculair skelet: bekken- en schoudergordel, botten in ledematen
4
Q
Onderdelen systemische anatomie
A
- Tractus circulatorius (hart- en bloedvatenstelsel)
- Tractus respiratorius (ademhalingsstelsel)
- Tractus digestivus (spijsverteringsstelsel)
- Tractus urogenitalis (nieren, urinewegen en geslachtsorganen)
- Systema nervosum (zenuwstelsel)
- Tractus locomotorius (bewegingsapparaat)
- Lymfesysteem
- Endocriensysteem
- Integumentair system
5
Q
Eukaryote cel
A
- Celkern
- DNA met histonen in de kern
- Compartimenten (organellen) met membraan
- Mitochondria voor energievoorziening
- 80S ribosomen
- Celwand (bij plantaardige cel)
- Cytoplasma en cytosol
6
Q
Welke 4 typen weefsels zijn er?
A
- Zenuwweefsel
- Epitheel
- Spierweefsel
- Bindweefsel
7
Q
Stappen tussen peptideketen –> eiwit?
A
- Vouwing van het eiwit
- Posttranslationele modificaties: verwijdering/verandering aminozuren
- Eiwitsortering: transport van eiwit naar juiste organel
8
Q
Welke stappen vinden er plaats tijdens RNA-processing?
A
- Het 5’-uiteinde krijgt een afsluitend kapje (omgekeerde base) via trifosfaatbinding
- Het 3’-uiteinde krijgt een poly A staart
- RNA splicing: intronen worden verwijderd
9
Q
Welke soorten puntmutaties zijn er?
A
- Missense mutatie: ander aminozuur
- Nonsense mutatie: gemuteerde codon = stopcodon
- Silence mutatie: hetzelfde aminozuur
10
Q
Welke soorten frameshift mutaties zijn er?
A
- Insertie: toevoeging van 1 of meerdere nucleotiden
- Deletie: verwijdering van 1 of meerdere nucleotiden
11
Q
Welke soorten splicemutaties zijn er?
A
- Splice accaptor mutatie: exon wordt tot intron gerekend
- Splice donor mutatie: intron wordt tot exon gerekend
12
Q
Kenmerken van autosomaal dominante overerving
A
- Defecte gen ligt op autosoom
- Heterozygoten lijden aan ziekten
- Van een patiënt lijdt altijd een ouder zelf ook
- Gezonde ouders hebben gezonde kinderen
13
Q
Kenmerken van autosomaal recessieve overerving
A
- Defecte gen ligt op autosoom
- Patiënt heeft 2 defecte allelen
- Beide ouders zijn drager
14
Q
Wat zijn de 4 ethische principes?
A
- Niet schaden
- Weldoen
- Respect voor autonomie
- Rechtvaardigheid
15
Q
Welke soorten RNA zijn er?
A
- mRNA: bevat code voor aminozuurvolgorde
- tRNA: vertaalt codon in mRNA naar aminozuur
- rRNA: zorgt voor structuur van ribosoom en is belangrijk voor vorming peptidebindingen