Week 1 - 21 maart t/m 25 maart Flashcards

1
Q

Wat is het belangrijkste doel van de slokdarm?

A

Om alles wat we eten naar de maag te duwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe lang is de dunne darm?

A

6 meter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waarom is de ontlasting bruin?

A

Omdat er gal terecht komt in de dunne darm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is een andere functie van gal naast de kleur?

A

Het zorgt ervoor dat bepaalde vitamines beter kunnen worden opgenomen in de dunne darm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe lang duurt het voordat alles wat je eet het lichaam verlaat?

A

1-3 dagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke types afwijkingen zijn er in het maag-darmkanaal?

A
  1. Slijmvliesafwijkingen

2. Motiliteitafwijkingen: probleem met het voortduwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is achalasie?

A

Een probleem van de onderste slokdarm sfincter waarbij deze continu aangespannen is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat waren de meest frequente MDL infectieziekten in het begin van de 20e eeuw?

A
  • Heliobacter pylori: kan leiden tot peptisch ulcus, maagbloeding, maagperforatie en maagkanker
  • Infectieuze diarree door salmonella, shigella, yersinia of campylobacter
  • Virale hepatitis: A, B en C
  • Tuberculose tractus digestivus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de oorzaak voor het ontstaan van maagzweren?

A

Heliobacter pylori bacterie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat gebeurt er bij een maagbloeding?

A

Er is sprake van een arteriële bloeding in een maagzweer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn symptomen van een maagbloeding?

A

Heftig bloedbraken en shock

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waar bestaat de behandeling van een maagbloeding uit?

A

Scopie om het bloedende vat te clippen of coaguleren en maagzuurremmer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat kan er met een gastroscopie bekeken worden?

A
  • Slokdarm
  • Maag
  • Twaalfvingerige darm
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat kan er met een colonoscopie bekeken worden?

A
  • Stuk van dunne darm
  • Dikke darm
    (Via de anus)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe wordt het grootste deel van de dunne darm bekeken?

A

Met double balloon endoscopy (DBE)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is double balloon endoscopy?

A

Dunne darm wordt met behulp van twee ballonnen over de scoop opgestroopt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is de colon scope?

A

Pil camera met twee camera’s met een ingebouwde bewegingssensor (voor dikke darm)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat kan er met endoscopische retrogade cholangio- en pancreaticografie (ERCP) bekeken worden?

A
  • Ductus choledochus

- Ductus pancreaticus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is het syndroom van Boerhaave?

A

Spontane perforatie van de oesophagus, vaak veroorzaakt door excessief braken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke structuren bevinden zich in de mondholte?

A
  • Labium superius en inferius: boven- en onderlip
  • Lingua: tong
  • Palatum durum en molle: harde en zachte verhemelte
  • Arcus palatoglossus en palatopharyngeus: voorste en achterste tongboog
  • Uvula: huig
  • Oropharynx: holte achter mondholte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Waar zit de uvula aan vast?

A

Arcus palatopharyngeus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat zijn de belangrijkst functies van kauwen?

A
  • Vermaalt voedsel tot kleinere brokken
  • Groter voedseloppervlak
  • Voedsel wordt gemengd met speekselenzymen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Waar vormt de mandibula een gewricht mee?

A

Met de maxilla (bovenkaak) met het processus condylaris

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Waar beweegt het gewricht van de kaken in?

A

Fossa mandibularis (gewrichtsgroeve) met daarin de discus articularis (kraakbeenschijf)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat zijn de vier kaakspieren?

A
  1. M. pterygoideus lateralis: brengt kaak bij aanspanning naar voren
  2. M. pterygoideus medialis: aan binnenzijde mandibula -> kan mond sluiten en naar achteren bewegen
  3. M. temporalis: tussen os temporale en processus coronoideus -> helpt bij sluiten van mond
  4. M. masseter: over mandibula en hecht aan jukbeen -> kan ook de mond sluiten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Welke spieren zijn nodig voor depressie (+ protractie) van de kaak?

A
  • Twee infrahyoidale (tongbeen) spieren
  • M. pterygoideus lateralis
  • Zwaartekracht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Welke spieren zijn nodig voor elevatie van de kaak?

A
  • M. masseter
  • M temporalis
  • M. pterygoideus medialis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Welke spieren zijn nodig voor protractie en retractie van de kaak?

A
  • M. pterygoideus lateralis

- M. pterygoideus medialis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Hoe worden de kauwspieren geïnnerveerd?

A

Door n. mandibularis (3e tak van n. trigeminus (n.V))

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Hoe wordt de buccinator geïnnerveerd?

A

Door n.facialis (n.VIII) = een mimische spier, geen kauw

- Zorgt ervoor dat voedsel vanuit wangzak in mond komt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat zijn de drie speekselklieren in de mond?

A
  • Glandula parotides
  • Glandula submandibularis
  • Glandula sublingualis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Hoe heet de afvoergang van de glandula parotides en waar komt deze uit?

A

Ductus parotideus in papilla ductus parotideus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Hoe heet de afvoergang van de glandula submandibularis en waar komt deze uit?

A

Ductus submandibularis in de caruncula sublingualis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Hoe heet de afvoergang van de glandula sublingualis en waar komt deze uit?

A

Via ducti sublingualis minores

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat loopt er in de n. lingualis?

A

Vezels die de glandula submandibularis en sublingualis in de mondbodem innerveren -> vezels afkomstig van n. facialis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Waar wordt de glandula parotidea door geïnnerveerd?

A

N. glossopharyngeus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Hoe wordt het anterior deel van de tong (voorste 2/3e van de tong) geïnnerveerd?

A
  • Smaak: n. facialis via chorda tympani

- Gevoel: n. lingualis (aftakking van n. mandibularis)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Hoe wordt het posterior deel van de tong (achterste 1/3e van de tong) geïnnerveerd?

A

Smaak + gevoel door n. glossopharyngeus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Welke spieren zorgen ervoor dat de nasopharynx tijdens het slikken wordt afgesloten door het palatum molle en uvula?

A
  • M. veli palatini tensor: trekt palatum molle naar achter

- M. veli palatini levator: tilt palatum molle naar boven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Welke spier heft de keelzak?

A

M. stylopharyngeus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Welke spieren duwen het voedsel naar beneden wanneer de keelzak omhoog is getild?

A

M. constrictor pharyngeus superior, media en inferior

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Waar kan een corpus alienum blijven steken wanneer deze is ingeslikt?

A
  • In pharynx ter hoogte van schildklier
  • Aftakking van linker bronchus
  • Arcus aortae
  • Diafragma
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat is er bij een hernia hiatus gebeurd?

A

Verzakking van hiatus diafragmaticus -> doorgang van oesophagus door diafragma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Uit welke spierlagen bestaat de maag?

A
  • Stratum longitudinale: verlengde van slokdarm
  • Stratum circulare: kunnen maag kleiner maken en voedsel naar boven en beneden duwen
  • Fibrae obliquea: schuine spierlaag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Waar ligt het duodenum?

A

Retroperitoneaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Welke botstukken dragen bij aan de vorming van het palatum durum?

A
  • Os maxillare

- Os palatinum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Hoeveel premolaren zijn er normaliter aanwezig is de mond van een volwassene?

A

8

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Welke hersenzenuw zorgt voor de parasympatische activatie van de gl. parotis?

A

n. glossopharyngeus (n.IX) via het ganglion oticum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Hoe staan de caput en het collum van de mandibula tezamen bekend?

A

Als processus condylaris mandibulae

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Wat is de latijnse naam voor tandkas?

A

Alveolus dentalis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Wat is de insertie van de m. pterigoideus lateralis?

A
  • Caput mandibulae

- Kapsel en discus articularis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Uit welke kieuwboog ontwikkelen zich de kauwspieren?

A

1e kieuwboog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Welke twee hersenzenuwen verzorgen de motorische innervatie van de pharynx constrictors?

A
  • n. glossopharyngeus

- n. vagus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Waar loopt de tuba auditiva naar toe?

A

Middenoor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Wat is de oorsprong van de n. phrenicus?

A

ventrale rami nn. C3-5

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Wat is het doelorgaan van de ‘recurrens’?

A

Larynx

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Wat is de functie van de tractus digestivus?

A
  • Opname van moleculen uit voedsel voor onderhoud, groei en energie
  • Binnenste laag: bescherming
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Waar kan je de functies van de tractus digestivus in onderverdelen?

A
  • Ingestie: eten
  • Masticatie: kauwen
  • Motiliteit: spierbewegingen
  • Secretie: lubriceren met beschermende mucus, verteringsenzymen, zuur, loog en gal
  • Hormoonsecretie: lokale motiliteit
  • Chemische vertering
  • Absorptie: opname van kleinere moleculen en water
  • Eliminatie: uitscheiden van onverteerbare onderdelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Uit welke lagen bestaat de holle buis?

A
  • Mucosa
  • Submucosa
  • Tunica muscularis
  • Serosa/adventitia
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Hoe heten de zenuwlagen tussen de muscularis (dikke spierwand)?

A
  • Plexus van Auerbach: myentische plexus

- Plexus van Meissner: submucosale plexus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Waar is de mondholte mee bekleed?

A

Plaveiselcelepitheel

  • Niet-gekeratiniseerd: palatum molle, wangen
  • Gekeratiniseerd: lippen, palatum durum
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Wat zit er in de submucosa in de mondholte?

A
  • Kleine speekselklieren
  • Diffuus lymfoid weefsel: APC
  • Vele kleine perifere zenuwen (heel gevoelig)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Hoe zijn de plaveiselcellen met elkaar verbonden?

A

Via desmosomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Waar is de tong mee bekleed?

A

Plaveiselcelepitheel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Uit welke soort papillae bestaat de tong?

A
  • Smaak: fungiformis, circumvallata, foliata

- Transport: filiformis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Wat zit er in de lamina propria?

A
  • Zenuwen: neuronen met sensorische vertakkingen

- Sereuze en mucineuze klieren: vertering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Wat is de functie van het vet- en bindweefsel van de tong?

A

Inbedding en verankering van spier en klierweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

Waar bestaan de tanden uit?

A
  • Glazuur: door ameloblasten
  • Dentine: door odontoblasten
  • Cementum: door cementoblasten
  • Pulpa: met bloedvaten en zenuwen
69
Q

Hoe lang gaat de formatie van glazuur en dentine door?

A
  • Glazuur: tot vlak voor eruptie

- Dentine: totdat tand volgroeid is

70
Q

Hoe ontstaan cementocyten?

A

Doordat mesenchymale cellen rond de wortel hier in differentiëren

71
Q

Wat is de samenstelling van de speekselklieren?

A
  • Glandula parotis: sereus
  • Glandula submandibularis: sereus > mucineus
  • Glandula sublingualis: mucineus&raquo_space; sereus
  • Kleine speekselklieren: mucineus
72
Q

Wat produceert de glandula parotis?

A
  • Alfa-amylase: hydrolyse van koolhydraten

- Proline-rijke eiwitten met antimicrobiele functie

73
Q

Wat produceert de glandula submandibularis?

A
  • Alfa amylase
  • Proline-rijke eiwitten
  • Lysozymen: hydrolyse van bacterie-celwanden
74
Q

Wat produceert de glandula sublingualis?

A
  • Mucus
  • Alfa amylase
  • Lysozymen
75
Q

Waar wordt een adeno carcinoom door veroorzaakt?

A

De terugvloed van zuur uit de maag in de oesophagus: reflux (zitten aan uiteinde van oesophagus)

76
Q

Wat gebeurt er bij een adeno carcinoom?

A

Normaal plaveiselepitheel wordt door reflux beschadigd (ontstekingsproces) -> lichaam maakt hierdoor kliereptiheel (lijkt op cardia van de maag): intestinale metaplasie

77
Q

Wat is metaplasie?

A

Ene weefsel verandert in ander weefsel

78
Q

Wat is dysplasie?

A

Weefsel gaat richting een maligniteit

79
Q

Wat is de functie van de maag?

A
  • Kneden van de bolus

- Productie van maagzuur

80
Q

Wat doen de pariëtale cellen?

A

Maken het zuur

81
Q

Wat doen de hoofdcellen?

A

Maken pepsine

82
Q

Wat doen de APUD cellen?

A

Zijn in hele tractus digestivus aanwezig, maar maken op iedere plek andere soort hormonen

83
Q

Wat wordt er in de foveolae gemaakt?

A
  • Slijm
  • Water
  • Surfactant
84
Q

Wat is de functie van pepsine?

A

Begint aan de afbraak van eiwitten

85
Q

Waar is het zuur in de maag goed voor?

A

Is een anti-bacterieel middel

86
Q

Met welk type epitheel is de maag bekleed?

A

Simple cilindrische epitheel: langgerekt

87
Q

Welke soorten hormoonproducerende cellen (endocriene cellen) bevinden zich in het antrum van de maag?

A
  • G-cellen: maken gastrine, wat de pariëtale cellen activeert
  • D-cellen: maken somatostatine wat zuurproductie afremt
88
Q

Hoe remt somatostatine de zuurproductie?

A

Door het remmen van de protonpompen in de pariëtale cellen

89
Q

Wat gebeurt er als het maagslijmvlies kapot gaat?

A

Dan ontstaat er een maagzweer

90
Q

Welk mechanisme treedt er op voor acute reparatie na schade van het basale en laterale celmembraan?

A

Hypermie: er wordt lokaal meer bloed aangeboden en regeneratie wordt gestimuleerd, zodat er snel een nieuw endotheel laagje wordt gevormd

91
Q

Waar liggen de pariëtale cellen en hoofdcellen voornamelijk?

A

In de fundus van de maag

92
Q

Wat voor cellen zitten voornamelijk bij de cardia en het antrum?

A

Slijmproducerende cellen -> zorgen voor neutralisatie

93
Q

Op welke manieren kan het maagslijmvlies beschadigd raken?

A
  • NSAID’s
  • Alcohol
  • Reflux
94
Q

Wat is er aan de hand bij atrofie van de maag?

A

Maagslijmvlies is dunner dan normaal -> zuurvormende cellen zijn weg

95
Q

Hoe noem je het slijmvlies aan het oppervlak van de plicae?

A

Villeus

96
Q

Wat zijn hoofdkenmerken van anorexia nervosa?

A
  • Aanhoudend te geringe voedselinname
  • Intense angst om aan te komen / dik te worden of gedrag dat gewichtstoename tegengaat
  • Verstoring van het lichaamsbeeld (gewicht of vorm)
97
Q

Welke types anorexia nervosa zijn er?

A
  • Restrictieve type: vasten in combinatie met overmatige lichaamsbeweging
  • Eetbuien-/purgerende type: eetbuien afgewisseld met pureergedrag (braken, laxantia, diuretica of klysma’s)
98
Q

Waar bestaat het klinisch beeld uit bij anorexia nervosa?

A
  • Vertekend lichaamsbeeld: meisjes vinden buik, billen en/of bovenbenen te dik
  • Geen moeheid, nooit ziek
  • Bewegingsonrust
  • Vergelijkend denken
99
Q

Hoe ziet het sluipende begin van anorexia nervosa eruit?

A
  • Lijnen met vriendin, moeder etc.
  • Geen snoep / heel gezond / vegetarisch eten
  • Meer sporten
100
Q

Wat zijn lichamelijk gevolgen van anorexia nervosa?

A
  • Obstipatie en darmklachten
  • (Sec) amenorroe
  • Droge huid (soms met donshaar), brokkelige nagels en haaruitval
  • Dalend basaalmetabolisme en vertraagde bloedsomloop
  • Vertraagde botrijping, osteoporose
  • Koude-intolerantie
  • Cyanose
  • Hypotensie en bradycardie
  • Ventriculaire ritmestoornissen, decompensatio cordis en plotse hartdood
101
Q

Wat zijn lichamelijke gevolgen van AN als er sprake is van braken/laxeren?

A
  • Elektrolytstoornissen, oa hypokaliëmie -> hartritmestoornissen
  • Tandbederf en zwelling van de parotis
  • Keelpijn en heesheid
  • Beschadiging slokdarm door maagzuur en hoge druk
102
Q

Wat zijn psychische gevolgen van ondergewicht?

A
  • Rigide/dwangmatige kenmerken
  • Somberheid/depressieve symptomen
  • Concentratieproblemen
  • Snel geïrriteerd
103
Q

Uit welke categorieën bestaat de behandeling van AN?

A
  • Psychiatrisch/therapeutisch

- Internistisch/dietistisch

104
Q

Waar bestaat de psychiatrische/therapeutische behandeling van AN uit?

A
  • Psycho-educatie
  • Motivatiebewerking
  • Veranderingsinductie
105
Q

Waar bestaat de internistische/dietistische behandeling van AN uit?

A
  • Fysieke bewaking

- Voedingsadvies

106
Q

Wat is de functie van de microvilli op de villi?

A

Het absorptieoppervlak wordt sterk vergroot

107
Q

Waar bestaat het dunne darm slijmvlies uit?

A

Villi en crypten

108
Q

Wat zijn de donkere roze cellen die in de crypten liggen?

A

Paneth cellen

109
Q

Wat zijn kenmerken van Paneth cellen?

A
  • Zijn granulair
  • Produceren lysozomen: belangrijk voor versterking van de afweer
  • Zorgen voor stamcellen en kunnen deze reguleren en stimuleren
110
Q

Wat ligt er onderin de submucosa van het duodenum?

A

Brunner klieren -> produceren bicarbonaat en glycoproteïnen voor neutralisatie

111
Q

Wat zijn Peyer’s patches?

A

Gespecialiseerd lymfoïd weefsel in het ileum -> belangrijk voor bestrijding van bacteriën

112
Q

Wat zijn M-cellen?

A

Gespecialiseerde cellen in de Peyer’s patches die delen van bacteriën waarnemen en transporteren in de patches -> presenteren ze aan immuuncellen

113
Q

Zitten er villi in de colon?

A

Nee -> wel crypten

114
Q

Wat voor cellen zitten er voornamelijk in het colon?

A
  • Goblet cellen: slijmbekercellen

- Een aantal absorptieve cellen

115
Q

Wat is de functie van crypten?

A

Bevat stamcellen die een bron vormen voor regeneratie van epitheelcellen

116
Q

Wat is inflammatory bowel disease (IBD)?

A

Morbus Cröhn + colitis ulcerosa

117
Q

Wat is kenmerkend voor colitis ulcerosa?

A
  • Hele mucosa is rood door de ulcera en toegenomen doorbloeding
  • In luminale gedeelte vindt een ontsteking plaats -> deze gaat nooit verder dan mucosa of submucosa
118
Q

Wat is kenmerkend voor Morbus Cröhn?

A

Ziekte is vaak lokaal maar diepgaand -> vernauwingen en fistelvorming

119
Q

Wat is er aan de hand bij patiënten met IBD?

A

Paneth Cell functie is verschoven naar abnormaal

120
Q

Wat voor cellen liggen er in de mucosa in de maag?

A
  • Slijmnapcellen
  • Pariëtale cellen
  • Muceuze halscellen
  • Hoofdcellen
  • Endocriene cellen
121
Q

Waar bestaat de mucosa uit?

A

Foveolae + klieren

122
Q

Wat voor cellen liggen er in de mucosa in de dunne darm?

A
  • Enterocyt (opname)
  • Slijmbekercellen
  • Paneth cellen
  • M-cellen
123
Q

Hoe noem je het peritoneum van de dunne darm?

A

Het mesenterium

124
Q

Wat is het verschil tussen het jejunum en het ileum?

A
  1. Jejunum
    - Grotere diameter
    - Veel plooien
    - Lange vasa recta
  2. Ileum
    - Peyer’s patches: lymfeknopen
    - Gladder
    - Meer vaatbogen en korte vasa recta
125
Q

Wat is het divertikel van Meckel?

A

Overblijfsel van de verbinding tussen de dunne darm en navel van embryonale tijd -> verbinding in vorm van ligament: ligament van Vitelline kan blijven bestaan

126
Q

Wat is het gevolg van voedselresten in het divertikel van Meckel?

A

Ontsteking met klachten die lijken op een blindedarmontsteking

127
Q

Hoe heet de klep tussen het ileum en het caecum?

A

Valva ileocaecalis (klep van Bauhin)

128
Q

Waar liggen de colon ascendens en descendens?

A

Retroperitoneaal

129
Q

Hoe heten de spierlagen over die over de haustra coli lopen?

A

Taeniae coli

130
Q

Waar vindt de opslag van de bolus plaats?

A

In de ampulla recti: bovenkant van endeldarm

131
Q

Waar zit de hepar in ingebed?

A

In het peritoneum, behalve bij area nuda

132
Q

Waar gaat gal naartoe via de ductus choledochus?

A

Naar de Papil van Vater

133
Q

In welk deel van het duodenum zit de papil van Vater?

A

Pars descendes

134
Q

Welke onderdelen van het abdomen worden door de truncus coeliacus voorzien van bloed?

A
  • Maag
  • Duodenum
  • Lever
  • Milt
  • Pancreas
  • Galblaas
135
Q

In welke bloedvaten splitst de truncus coeliacus?

A
  • A. gastrica sinistra
  • A. hepatica communis
  • A. splenica (a. lienalis)
136
Q

In welke bloedvaten splitst de a. hepatica communis?

A
  • A. hepatica propria
  • A. gastroduodenale
  • A. gastrica dextra
137
Q

Welke onderdelen van het abdomen worden door de a. mesenterica superior voorzien van bloed?

A
  • Jejunum
  • Ileum
  • Caecum
  • Colons ascendens
  • Eerste deel van colon transversum
138
Q

Welke onderdelen van het abdomen worden door de a. mesenterica inferior voorzien van bloed?

A
  • Laatste deel van colon transversum
  • Colon descendens
  • Colon sigmoideum
  • Rectum (ook van a. iliaca communis)
139
Q

Hoe wordt bloed van rectum teruggevoerd naar v. cava inferior?

A

Via v. iliaca: de rest via v. porta

140
Q

Welke 2 bloedvaten vormen samen de v. mesenterica superior?

A

V. mesenterica inferior + v. splenica

141
Q

Wat is het gevolg van te hoge leverdruk?

A

Anastomosen tussen portale en cavale systeem -> geen overdruk in gehele systeem: aambeien, bloedingen of stervormig teken bij navel (syndroom van Medussa)

142
Q

Door welke organen wordt de bursa omentalis begrensd?

A
  • Craniaal: lever
  • Caudaal: colon transversum
  • Ventraal: maag
  • Dorsaal: pancreas
  • Links: linker nier en bijnier
  • Rechts: foramen van Winslow / foramen omentalis / foramen epiploicum
143
Q

Hoe kan de bursa omentalis bereikt worden?

A
  • Via het foramen van Winslow / foramen omentalis / foramen epiploicum
  • Via omentum minus
  • Bovenlangs colon transversum (onder maag) door het ligamentum gastrocolicum
  • Onderlangs het colon transversum
144
Q

Welk dele ligt niet intra-peritoneaal?

A

Duodenum (kan niet bewegen, ligt vast)

145
Q

Waar is het ligamentum gastrocolico deel van?

A

Omentum majus

146
Q

Wat kan je zeggen over de regulatie van de voedselopname?

A

Het is een multifactorieel probleem en vereist een nauw gecontroleerde regelkrin

147
Q

Wat is een normaal gewicht?

A

BMI 18,5 - 24 kg/m2

148
Q

Wanneer heeft iemand obesitas?

A

BMI > 30 kg/m2: voedselopname > energieverbruik

149
Q

Wat zijn voorbeelden van korte termijn factoren waar de voedselopname onder controle van staat?

A
  • Meten van kauwen en slikken: geeft stimulatie van verzadigingscentrum
  • Feedback vanuit maagdarm kanaal: onderscheidt in anorexigene en orexigene factoren
  • Feedback binnen het CZS
150
Q

Wat zijn anorexigene factoren?

A

Verzadigingsfactoren

  • Rekken van maagdarmkanaal
  • Cholecystokine: signaal om pylorus te sluiten of stopsignaal naar hypothalamus
  • Glucose, alvleesklierhormonen
151
Q

Wat zijn orexigene factoren?

A

Hongerfactoren

- Ghreline: eetlust opwekkend stofje in de maag

152
Q

Via welke zenuwen wordt het rekken van het maagdarmkanaal doorgegeven?

A
  1. N. vagus: info over de rek

2. N. splanchic: info over voedingsstof

153
Q

Door welke structuur wordt de regulatie van het eet en drinkgedrag geregeld?

A

Hypothalamus

154
Q

Wat is het centrumconcept hypothalamus?

A

Specifieke delen van de hypothalamus zijn verantwoordelijk voor 1 specifiek gedrag

155
Q

Welke twee centra zijn er volgens het centrumconcept?

A
  1. Verzadigingscentrum: in ventromediale hypothalamus (links)
  2. Hongercentrum: in laterale hypothalamus (rechts)
156
Q

Wat is hyperfagie en hoe ontstaat het?

A

Individu blijft eten door uitschakeling van ventromediale kernen

157
Q

Wat is afagie en hoe ontstaat het?

A

Individu kan zich verhongeren door uitschakeling van laterale kernen

158
Q

Wat zijn twee belangrijke factoren voor het hongergevoel?

A

Insuline en leptine

159
Q

Wat zijn tweede orde neuronen?

A

Melanocortin 4 receptoren (MC4R) -> geven continu actiepotentialen af om te stoppen met eten

160
Q

Wat gebeurt er wanneer orexigene factoren gestimuleerd worden?

A

Orexigene neuronen van de eerste orde gaan harder vuren -> onderdrukken MC4R neuronen -> stimulatie voedselopname

161
Q

Wat gebeurt er wanneer anorexigene factoren gestimuleerd worden?

A

Anorexigene neuronen van de eerste orde gaan harder vuren -> stimuleren MC4R neuronen -> remming voedselopname

162
Q

Hoe werkt leptine?

A

Zorgt voor stimulatie van CART-neuronen en remming van afgifte neuropeptide Y -> sterke werking op verzadigingscentrum en remt voedselopname

163
Q

Wat zijn mogelijke oorzaken voor obesitas?

A
  • Afwijking in de hypothalamus
  • Erfelijke afwijking in het Ob gen
  • Lifestyle keuze
  • Ontwikkelingsstoornis / hyperplasie
164
Q

Welke processen zijn betrokken bij het opslaan van vet?

A
  • Hyperplasie van adipocyten: nieuwvorming van vetcellen op jonge leeftijd (niet afgebouwd)
  • Hypertrofie van adipocyten: toename in volume van vetcellen -> obesitas bij volwassenen
165
Q

Wat gebeurt er in de dikke darm?

A

Absorptie van water

166
Q

Wat is een slokdarm atresie?

A

Slokdarm is niet (goed) aangelegd, waardoor er vaak een verbinding is met de luchtwegen (congenitale aandoening)

167
Q

Wat is de Z lijn?

A

De overgang van het slokdarm slijmvlies naar het maagslijmvlies

168
Q

Wat zijn oorzaken van xerostomie (droge mond)?

A
  • Medicatie
  • Veroudering
  • Sjögren syndroom
  • Diabetes
  • roken en alcohol
  • Crystal meth en marihuana