Week 1 + 2 Flashcards

1
Q

Wat is kenmerkend aan Guillain-Barré syndroom?

A

progressieve zwakte van arm- en beenspieren (distaal) ; zwakke of afwezige reflexen ; verlamming romp-, gezicht- en oogspieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is kenmerkend aan Myastenia Gravis?

A

anti-AChR-antilichamen

fluctuerende zwakte –> kracht komt terug na rust

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Is er bij een perifere stoornis sprake van hyper- of hypotonie van de spieren?

A

Hypotonie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q
  1. Bij welke van onderstaande aandoeningen treedt dubbelzien het meest frequent op?
A

Myastenia Gravis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Een man heeft na een val een breuk van de wervel L4. Alle afwijkingen bij het neurologisch
onderzoek zijn te verklaren door dit letsel.
Welke van onderstaande afwijkingen wordt het meest waarschijnlijk gevonden bij neurologisch
onderzoek?

A

Afwezige kniepeesreflexen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Een patiënt met krachtsvermindering in het rechterbeen geeft aan dat het rechterbeen veel dunner is
geworden. Bij onderzoek door de neuroloog is er duidelijke spieratrofie van het rechter onderbeen te
zien.
Waarbij past spieratrofie het beste? Bij een laesie in het:

A

(b) Perifeer motorisch neuron

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Een polyneuropathie komt veel voor, onder andere bij suikerziekte.
Welke van onderstaande kenmerken past het beste bij een polyneuropathie?

A

De uitval is proximaal meer uitgesproken dan distaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Beschadiging van welke van onderstaande zenuwstructuren geeft aanleiding tot uitval van één enkel
dermatoom?

A

n. spinalis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Een man valt tijdens het wielrennen hard op de grond. Hij loopt een dwarslaesie op. Hij is niet meer
in staat zijn benen te bewegen en heeft alleen aanrakingsgevoel op de huid boven het niveau van
de tepels en hogerop.
Wat is de meest accurate beschrijving van het niveau van de dwarslaesie?

A

de laesie zit boven niveau T4

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Op welke van de volgende stimuli op de huid zal een zeer snel adapterende receptor het sterkste
reageren?

A

Trillende stemvork

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

In de meeste skeletspieren bevinden zich Golgi peeslichaampjes (GPL).
Welke omschrijving is het meest correct voor GPL?

A

GPL liggen in serie met de spiervezels en registreren daardoor vooral krachtsveranderingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Bij een gezonde student wordt een kniepeesreflex opgewekt door kort met een reflexhamer op de
pees onder de patella te slaan.
Welk van de volgende stappen treedt als eerste op?

A

Rek van de m. quadriceps

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q
1.	Welke van onderstaande aandoeningen is een neurogene aandoening?
o	(a) Amyotrofische lateraalsclerose
o	(b) Dystrofia myotonica
o	(c) Myasthenia Gravis
o	(d) De Ziekte van Duchenne
A

o (a) Amyotrofische lateraalsclerose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q
2.	Welke van onderstaande ziekten heeft in het algemeen de beste prognose?
o	(a) Amyotrofische lateraalsclerose
o	(b) Dystrofia myotonica
o	(c) Myasthenia Gravis
o	(d) De Ziekte van Duchenne
A

Myasthenia Gravis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q
  1. Bij diverse neurologische ziektes zijn de spierrekreflexen verlaagd.
    Bij een aandoening van welke van onderstaande structuren is dit het geval? Bij een aandoening van:
    o (a) de tractus corticospinalis (piramidebaan)
    o (b) de achterstrengen van het ruggenmerg
    o (c) het ganglion dorsale
    o (d) de tractus spinothalamicus
A

het ganglion dorsale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q
7.	Welke van onderstaande zenuwen is het belangrijkst voor het strekken van de knie?
o	(a) n. femoralis
o	(b) n. ischiadicus
o	(c) n. obturatorius
o	(d) n. saphenus
A

n. femoralis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q
  1. Wat neemt af tijdens adaptatie van receptoren?
A

De amplitude van de receptorpotentiaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q
  1. Een frequente complicatie van een middenoorontsteking is een mastoïditis. Ook een mastoïditis kan weer gecompliceerd verlopen. Uitval van hersenzenuwen kan zo’n complicatie zijn.
    Welke hersenzenuw is in dit kader het meest frequent betrokken? De:
A

nervus facialis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q
  1. Bij een patiënt met de verdenking op een neuromusculaire aandoening wordt met een electromyografie-naald een spier aangeprikt en vervolgens wordt het signaal beoordeeld.
    Wat kan men uit dit signaal opmaken? Men kan hieruit vooral opmaken…
A

of de zenuw, die de spier aanstuurt, beschadigd is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q
  1. Welke van onderstaande stoornissen is de meest waarschijnlijke oorzaak van een spier fasciculatie?
A

Een stoornis in de motorische voorhoorncel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q
5.	Bij welke van onderstaande aandoeningen levert genetische diagnostiek de sleutel tot de diagnose?
o	(a) Amyotrofische lateraalsclerose
o	(b) Dystrofia Myotonica
o	(c) Myasthenia Gravis
o	(d) Myositis
A

Dystrofia myotonica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Bij een histologisch spierbiopt wordt de spiervezelmembraan aangekleurt door de aanwezigheid van een bepaald eiwit.
Bij een biopt van de patiënt zijn de membranen niet meer zichtbaar.

Wat is de diagnose?

A

Ziekte van Duchenne

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q
  1. Een man van 70 jaar heeft een gevoelsstoornis. Daardoor weet hij niet waar hij zijn voeten neerzet als hij er niet naar kijkt. Lopen in het donker is onmogelijk geworden.
    Waar vindt men het meest waarschijnlijk afwijkingen die deze stoornis kunnen verklaren?
A

Aan de achterzijde van de witte stof in het ruggenmerg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q
8.	Welke van onderstaande bloedonderzoeken is het meest nuttig om de oorzaak van een langzaam progressieve polyneuropathie op het spoor te komen? Bepaling van: 
o	(a) de bloedbezinking
o	(b) het haemoglobinegehalte
o	(c) de leverfuncties
o	(d) het zuurstofgehalte
A

Leverfuncties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q
  1. Ter hoogte van welk wervelniveau ligt bij de gemiddelde volwassen mens ongeveer de conus medullaris?
A

L2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q
  1. Welke van onderstaande zenuwen bevat axonen die spieren distaal van de knie innerveren?
A

n. ischiadicus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q
  1. Van welk ion neemt de concentratie in het sarcoplasma het meeste toe wanneer een skeletspiervezel meermalen kort achter elkaar wordt geactiveerd?
A

calcium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q
  1. Welke van de volgende motorische symptomen treedt het eerst op bij een motorische polyneuropathie?

o (a) Door de knieën knikken bij het lopen
o (b) Krachtsverlies in de bovenbenen bij traplopen
o (c) Niet met de armen boven de macht kunnen werken
o (d) Onvermogen tot spreiden van de tenen

A

onvermogen tot spreiden van de tenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Een motorneuron genereert één actiepotentiaal. Tussen het actiepotentiaal en de
eindplaatpotentiaal treedt een aantal stappen op.
Welk van de onderstaande stappen treedt in het bovengenoemde proces als eerste op?
(a) Binden van nicotine aan de receptor
(b) Exocytose van de neurotransmitter
(c) Influx van Ca2+ in de presynaptische eindiging
(d) Spiervezelactiepotentiaal

A

Influx van Ca2+ in de presynaptische eindiging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Myasthenia gravis is een ziekte van de neuromusculaire overgang. De neuromusculaire
transmissiestoornis wordt in de meerderheid van de gevallen verklaard door een blokkade van de
neuromusculaire transmissie.
Waar vindt deze blokkade plaats?

A

postsynaptisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q
Welke van onderstaande ziektebeelden geeft een combinatie van centrale en perifere motorische
stoornissen?
(a) Amyotrofische laterale sclerose
(b) Multipele Sclerose
(c) Myasthenia Gravis
A

ALS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Welkee zenuw verzorgt vooral de beweging “buigen van de elleboog”?

A

n. musculocutaneus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Bij een gezonde student wordt een kniepeesreflex opgewekt door kort met een reflexhamer op de kniepees te slaan. De student plaatst zijn handen onder zijn bovenbenen en voelt zo de spanning van de antagonist (m. biceps femoris).
Wat voelt hij aan de m. biceps femoris wanneer er op de kniepees wordt geslagen? Deze:

A

ontspant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q
  1. Wat gebeurt er het meest waarschijnlijk met de uitslag van het onderbeen wanneer de student hard in zijn handen knijpt wanneer de kniepeesreflex wordt opgewekt? De uitslag van het onderbeen:
A

neemt toe

35
Q
  1. Een 62-jarige man krijgt in toenemende mate problemen met praten, is moeilijk verstaanbaar en verslikt zich regelmatig. Hij heeft progressief krachtsverlies en atrofie in de handen. Bij neurologisch onderzoek zijn er fasciculaties zichtbaar en is er sprake van verhoogde reflexen aan de benen.
    Bij welke van onderstaande aandoeningen passen bovenstaande verschijnselen het beste?
    (a) Amyotrofische lateraalsclerose (ALS)
    (b) Myasthenia gravis
    (c) Ziekte van Parkinson
    (d) Polymyositis
A

ALS

36
Q

Welke van onderstaande bevindingen bij het neurologisch onderzoek pleit het meeste voor een axonale polyneuropathie?

(a) Verhoogde kniepeesreflexen
(b) Proximale spierzwakte
(c) Verminderde pijnzin aan de voeten
(d) Voetzoolreflexen volgens Babinski
A

Verminderde pijnzin aan de voeten

37
Q

Wat zie je bij de zenuwgeleiding van een axonale polyneuropathie?

A

Een ingezakte actiepotentiaal

38
Q

Wat zie je bij de zenuwgeleiding bij vermindering van myelineschede?

A

Geleidingssnelheid vermindert

39
Q

Iemand heeft een halfzijdige dwarslaesie op T12 links. Welke banen zijn aangedaan?

A

De vitale sensibiliteit van de rechterkant en de gnostische sensibiliteit van de linkerkant

40
Q

Wat test je met de Romberg test?

A

De achterstrengen (gnostische sensibiliteit)

41
Q

Wat test je met de babinski reflex?

A

De piramidebaan

42
Q

Is de ventrale hoorn motorisch of sensorisch?

A

motorisch

43
Q
  1. Bij welke van onderstaande aandoeningen vraagt men in het kader van de diagnostiek een antilichaambepaling aan?

o (a) Amyotrofische lateraalsclerose
o (b) Dystrofia Myotonica
o (c) Myasthenia Gravis
o (d) Spierdystrofie type Duchenne

A

Myasthenia Gravis

44
Q
  1. Bij welke van onderstaande aandoeningen kan spasticiteit als gevolg van de ziekte optreden?

o (a) Amyotrofische lateraalsclerose
o (b) Dystrofia myotonica
o (c) Myasthenia gravis
o (d) Spierdystrofie type Duchenne

A

ALS

45
Q

Hoe wordt kracht gegradeerd?

A

M.b.v. de MRC-schaal

46
Q

Wat is het verschil tussen de zenuwbanen van gnostische en sensibele (vitale) sensibiliteit?

A

Gnostisch kruist hoog, bij medulla oblongata

Vitale systeem kruist laag, bij binnenkomst van medulla spinalis

47
Q

Wat is aangedaan wanneer de patiënt gaat wankelen tijdens de proef van Romberg?

A

De achterstrengen

48
Q

Waar ontwikkelen spierdystrofieën meestal?

A

Proximaal

49
Q

Wat is kenmerkend aan de ziekte van Duchenne?

A

Teken van Gowers

50
Q

Bij welke aandoening is er sprake van anticipatie?

A

Myotone dystrofie

51
Q

Wat is antacipatie?

A

Bij opeenvolgende generaties neemt de lengte van de herhalingen op het chromosoom toe, waardoor ook de ernst van de symptomen toeneemt

52
Q

Wat is kenmerkend aan myotone dystrofie?

A

Cataract is vaak eerste symptoom

53
Q

Waardoor wordt congenitale myotonie veroorzaakt?

A

verstoorde glycogenose

54
Q

Wat is kenmerkend voor congenitale myotonie?

A

beweging na rusten is moeilijk op te starten

55
Q

Waardoor wordt Lambert-eaton myastheen syndroom veroorzaakt?

A

Verminderde calciuminstroom

56
Q

Waar bevindt de lumbale plexus?

A

L1-L4

57
Q

Waar bevindt de sacrale plexus?

A

L4-S4

58
Q

Wat is de grootste aftakking van de lumbale plexus?

A

Nervus femoralis

59
Q

Wat is de grootste aftakking van de sacrale plexus?

A

Nervus ischiadicus

60
Q

In welke zenuwen splitst de nervus ischiadicus?

A

N. tibialis en n. peroneus

61
Q

Waar bevindt de brachiale plexus?

A

C5-T1

62
Q

Welke belangrijke bewegingen stuurt de n. ulnaris aan?

A

abductie en buigen van de hand

63
Q

Wat voor soort “hand” wordt veroorzaakt door schade aan de n. ulnaris?

A

klauwhand

64
Q

Welke belangrijke beweging stuurt de n. medianus aan?

A

Pronatie van de onderarm

65
Q

Wat voor soort “hand” wordt veroorzaakt door schade aan de n. medianus?

A

Preachers hand

66
Q

Welke belangrijke bewegingen stuurt de n. radialis aan?

A

supinatie van de onderarm

67
Q

Wat voor soort “hand” wordt veroorzaakt door schade aan de n. radialis

A

drop hand

68
Q

Door welke tunnel loopt de n. medianus?

A

Carpale tunnel

69
Q

Wat ontstaat bij uitval van de n. poroneus?

A

Klapvoet (voetheffersparese) en een doof gevoel op voetrug

70
Q

Wat is kenmerkend voor polyneuropathie?

A

Distale deel van de zenuwen zijn aangedaan

71
Q

Wat is de oorzaak van Amyotrofische laterale sclerose?

A

Degeneratie van perifere motorische neuronen in de medulla oblongata, de voorhoorn in het ruggenmerg en de centrale motorische neuronen

72
Q

Wat is kenmerkend voor radiculopathie?

A

UItval van een myotoom en dermatoom (+ verlaagde of afwezige reflex indien de wortel dit verzorgt)

73
Q

Wat is de belangrijkste vorm van letsel aan de lumbalis?

A

Diabetische amyotrofie

74
Q

Welke vitamine deficiëntie kan leiden tot polyneuropathie?

A

Vitamine B12-deficiëntie

75
Q

Welke dwarslaesie is niet met het leven verenigbaar?

A

Dwarslaesie boven de C5

76
Q

Welk spiereiwit heeft ATPase activiteit?

A

Myosine

77
Q

Langs welke weg verloopt de kniepeesreflex?

A

Alleen via het ruggenmerg*

78
Q
Welke van de volgende symptomen wordt het meest waarschijnlijk door een polyneuropathie
veroorzaakt?
a. Algehele vermoeidheid
b. Duizeligheid bij opstaan
c. Pijn in de schouders
d. Vergeetachtigheid
A

Duizeligheid bij opstaan

79
Q
Bij welke van de volgende zenuwletsels is het meest waarschijnlijk een afwezige kniepeesreflex te
verwachten? Letsel van de…
a. n. femoralis
b. n. ischiadicus
c. n. peroneus
d. n. tibialis
A

n. femoralis

80
Q

Welke van de volgende bloedbepalingen is het meest informatief ter verklaring van sinds enkele
maanden progressieve proximale spierzwakte bij een 60 jarige patiënt?

A

TSH

81
Q

Welke van onderstaande afwijkingen is het minst typisch voor neovasculaire maculadegeneratie?

a. Sereuze vloeistof in de macula
b. Microaneurysmata
c. Vetophoping
d. Bloeding

A

Microaneurysmata

82
Q

Een motorrijder komt de SEH binnen. De neuroloog vind de volgende afwijkingen bij LO:
verminderde kracht bij heffen en strekken van de arm in de elleboog ; bicepspees- en tricepspeesreflex verlaagd.

Waar zit de beschadiging?

A

Plexus brachialis

83
Q

Wat is opmerkelijk aan een lumbale stenose?

A

Fietsen geeft geen klachten