Week 1 Flashcards

1
Q

Wanneer wordt er gesproken van prematuriteit?

A

Bij een geboorte eerder dan 37 weken zwangerschapsduur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de neonatale periode?

A

De periode vanaf de geboorte tot 28 dagen (4 weken) hierna

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe wordt kindersterfte gedefinieerd?

A

Sterfte bij kinderen jonger dan 5 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoeveel % van de kinderen in Nederland wordt prematuur geboren?

A

7,1%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Vanaf de welke week maakt de foetus surfactant?

A

34e week

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn 4 veel voorkomende gevolgen van prematuriteit?

A
  • Infecties
  • Sepsis
  • Premature retinopathie (ROP)
  • Bronchopulmonale dysplasie (BPD)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe ontstaat premature retinopathie (ROP)?

A

De oogontwikkeling vindt plaats in week 34-36. Bij een premature geboorte zal de angiogenese in de retina plotseling stoppen, wat kan leiden tot loslating van de retina en mogelijk blindheid. Het is echter nog onbekend wat de optimale zurstofspanning is die aan een premature baby toegediend moet worden. ROP heeft een belangrijke bijdrage aan de incidentie van blindheid en visusproblemen. Bij een prematuur moet daarom regelmatige controle plaatsvinden van de angiogenese en retina.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe ontstaat bronchopulmonale dysplasie (BPD)?

A

Ongeveer 40% van de prematuren die voor 28 weken wordt geboren ontwikkelt BPD. Bij bronchopulmonale dysplasie (BPD) is de architectuur van de longen verstoord. Het is een stop van de longontwikkeling, aangezien deze plaatsvindt in een hypoxische omgeving (en geremd wordt bij hyperoxie). De longen klappen dicht na uitademing door een tekort aan surfactant, waardoor het respiratory distress syndrome (RDS) ontstaat. Op de X-thorax wordt witte waas over de longen gezien. In rust hebben kinderen met BPD geen problemen, maar bij inspanning hebben en wel een zeer beperkte capaciteit. BPD kan een behoorlijke impact hebben op de cognitie en taalontwikkeling en het kan leiden tot executieve disfunctie (onder andere minder geheugencapaciteit).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn risicofactoren voor het ontwikkelen van bronchopulmonale dysplasie (BPD)?

A
  • Prematuriteit
  • Roken tijdens de zwangerschap
  • Hypertensie bij moeder
  • Laag geboortegewicht
  • Geslacht (groter risico bij jongens)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn mogelijke oorzaken van prematuriteit?

A
  • Infecties
  • Stress bij de moeder
  • Afname in werking van progesteron
  • Vasculaire ziekten (hypertensie, Diabetes Mellitus)
  • Aandoening aan de cervix
  • Overrekking van de uterus
  • Verminderde maternale tolerantie
  • Veroudering aan de decidua
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke 3 factoren spelen een belangrijke rol bij de mortaliteit en morbiditeit van prematuren?

A
  • Geboortegewicht van het kind
  • Geslacht (jongens hebben een slechtere uitkomst)
  • Antenatale corticosteroïden (verbetert mortaliteit en morbiditeit)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Van welke 3 factoren is de groei van de foetus afhankelijk?

A
  • Maternale factoren: Gezondheid moeder, roken, leeftijd
  • Foetale factoren: Meerlingzwangerschap, genetische afwijkingen
  • Placentaire factoren: Verminderde doorbloeding van de placenta
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke hormonen zijn in de foetale periode belangrijk voor groei?

A

Insulin-like growth factor (IGF) I (late fase) en II (vroege fase). IGF-I en IGF-II zijn voorafgaand aan de geboorte nog onafhankelijk van groeihormoon, maar wel afhankelijk van insuline.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is kenmerkend voor de groei in het eerste levensjaar.

A

Heel snel, gemiddeld is een baby bij geboorte 50 cm en binnen een jaar door naar 75 cm. Het gewicht gaat in diezelfde periode van gemiddeld 3,5 kg naar ongeveer 10 kg. Groei vindt voornamelijk plaats onder invloed van voeding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe bepaal je de normaalwaarden van lengtegroei?

A

De lengte wordt vergeleken met de leeftijd, geslacht en het puberteitsstadium. Hiervoor wordt de maat SD (standaarddeviatie) genomen. De ‘normaal’ ligt bij -2SD <-> + 2 SD. Dit is uitgaande van de referentiepopulatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoeveel % van de groei is genetisch bepaald?

A

80%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Waaruit bestaat een groeicurve en wat kun je ermee?

A

Via de groeicurve kan de groei bijgehouden worden en de target height bepaald worden. Dit wordt berekend met de gemeten lengte van biologische ouders. Deze berekening is minder betrouwbaar bij een lengteverschil van > 20 cm tussen beide ouders. De range is ca. 1,6 SD, ofwel 9 cm rond de target height. Dit betekent dat er tussen zussen en broers ongeveer 18 cm verschil mag zitten in lengte.

De kans op pathologie neemt toe naarmate er een groter verschil is in de target height en de werkelijke lengte. Dit geldt voor:
- Groei afbuiging of versnelling: > 1 SD afwijking bij herhaalde metingen
- Groot verschil met streeflengte: > + 1,6 SD in vergelijking met target height
- Te kleine of te grote lengte: <-2 of > 2 SD bij een normale target height.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

In welke 3 oorzaken kan een groeistoornis (kleine lengte) ingedeeld worden?

A
  • Primaire groeistoornis: Interne invloeden
    • Verstoorde regulatie van de epifysairschijf
    • Afwijkende groei vanaf de geboorte
    • Oorzaak: Mutaties in genen -> verstoring van de cellulaire processen (SHOX-genen), paracriene signalen (NPR2-gen) of extracellulaire matrix (ACAN-gen)
    • SGA (small for gestational age): Geboorte zonder inhaalgroei
  • Secundaire groeistoornis: Omgevingsinvloed
    • Invloeden van buitenaf op de epifysairschijf
    • In eerste instantie normale groei, hierna afbuiging
      -Oorzaken: Voeding, endocriene signalen, cytokinen of omgevingsfactoren

Idiopathische groeistoornis:
- Groeivertraging zonder bekende oorzaak
- Familiair of niet-familiair

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Waaraan kun je het Silver-Russel syndroom herkennen?

A

Kinderen voldoen hierbij aan de Netchine-Harbison criteria:
- SGA (small for gestational age)
- Macrocefalie met frontal bossing (prominent voorhoofd)
- Voedingsproblemen en/of een te lage BMI
- Clinodactylie (kromme pink) en asymmetrie van het lichaam
- Postnataal een slechte groei

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hoe kun je met botleefijd goed differentiëren tussen primaire en secundaire groeistoornissen?

A

Primaire groeistoornis: Botleeftijd is conform kalenderleeftijd. Vaak is er sprake van vroege afbuiging met stabiele lengtegroei tot aan de puberteit.

Secundaire groeistoornis: Botleeftijd loopt vaak achter op de kalenderleeftijd. Aanvankelijk is er sprake van normale groei, waarna de groeicurve afbuigt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hoe verloopt de groeihormoon as?

A

Hyopothalamus: Somatostatine en GHRH -> Hypofyse: Groeihormoon (GH) -> Lever: Groeifactoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Hoe verloopt de thyroïdale-as (schildklier)?

A

Hypothalamus: TRH -> Hypofyse: TSH -> Schildklier: T4 en T3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Hoe kan een hypothyereoïdie zich uiten op kinderleeftijd?

A

In een endocrien kruis: Afgenomen lengtegroei en toegenomen gewicht, waardoor de lijnen eklaar kruisen. De behandeling bestaat uit suppletie van schildklierhormoon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Hoe verloopt de adrenale as?

A

Hypothalamus: CRH -> Hypofyse: ACTH -> Bijnier: Cortisol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is er aan de hand bij het Klinefelter syndroom (XXY)?

A

De incidentie van het Klinefelter syndroom is 1-1,5 per 1000 jongens. Slechts 10% wordt gediagnosticeerd vóór de puberteit. De symptomen zijn vaak mild, zoals afwijkingen in motorische- en spraakontwikkeling, leer-gedragsproblemen. Daarnaast zijn ze dus wel langer dan gemiddeld, waarbij de groeisnelheid toegenomen is vanaf basisschoolleeftijd (met name tussen 5-8 jaar). In de puberteit blijkt dat ze te weinig testoseron hebben, waardoor de puberteitsontwikkeling acherblijft. Dit uit zich in verminderde spier- en haarvorming, kleinere testis en gynaecomastie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is er aan de hand bij het Marfan syndroom?

A

De geschatte incidentie van het Marfan syndroom is 23 per 100.000 mensen. Her is een autosomaal dominante afwijking waarbij de lengte vaak binnen de target height valt (maar dat hoeft niet). Klinische kenmerken zijn een positieve thumb en wrist sign. Bij de thum sign komt het bovenste kootje van de duim voorbij de pink bij het insluiten van de duim in de handpalm. Bij de wrist sign kunnen de duim en pink de pols helemaal omsluiten, waarbij de vingertoppen elkaar met een kootje overlappen. Dit is mogelijk, doordat er sprake is van lange, slanke vingers. Verdere afwijkingen zijn hartproblemen (kans op een aortadissectie) en oogproblemen (retinaloslating).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is de definitie van de perinatale periode?

A

Vanaf 22 weken zwangerschap tot en met 28 dagen na de geboorte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is de definitie van perinatale sterfte?

A

Doodgeboorte of sterfte tot en met 28 dagen na de geboorte bij een zwangerschapsduur van minstens 22 weken en/of bij onbekende zwangerschapsduur een geboortegewicht van > 500 gram en/of een kruin-hiellengte van > 25 cm.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat zijn de meest voorkomende oorzaken van perinatale sterfte?

A
  • Prematuriteit: Belangrijkste oorzaak
  • Dysmaturiteit: Intra-uteriene groeivertraging (IUGR) of een te laag geboortegewicht voor de zwangerschapsduur (SGA)
  • Placenta-afwijkingen: Te klein, infectie, pre-eclampsie, solutio placentae
  • Aangeboren afwijkingen
  • Lage APGAR-score (kan gerelateerd zijn aan andere oorzaken)
  • Infecties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Welke 2 compensatiemechanismen ontstaan er bij een verstoorde ontwikkeling van de placenta?

A
  • Versnelde rijping van de placenta (eerder een dun membraan, waardoor kortere afstand tussen moeder en kind)
  • Niet-fysiologische erythroblastosis: Het kind maakt hierbij meer onrijpe erytrocyten, die nog kernen bevatten. Normaal worden deze cellen na de twintigste zwangerschapsweek niet meer in het bloed van de foetus gevonden, wat maakt dat erytroblasten bij een doetus van 30 weken pathofysiologisch zijn. Oordeel dus altijd aan de hand van de zwangerschapsduur.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat zijn de meest voorkomende en belangrijkste afwijkingen van de placenta?

A
  • Placentaire insufficiëntie
  • Intra-uteriene infecties
  • Pre-eclampsie
  • Terminale villus deficiëntie
  • Solutio placentae
  • Navelstreng problemen
  • Chronische histiocytaire intervillositis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat is er aan de hand bij placentaire insufficiëntie?

A

Er is een te laag gewicht van de placenta wat leidt tot intra-uteriene groeiretardatie (IUGR)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat is er aan de hand bij intra-uteriene infecties?

A

Deze kunnen ontstaan via verschillende wegen:
- Opstijgend via de vagina: Bijvoorbeeld chorioamnionitis (ontsteking van de vliezen) of funisitis (ontsteking van de navelstreng). Chorioamnionitis treedt met name op bij te vroeg gebroken vliezen (PROM). Dit kan een premature geboorte tot gevolg hebben.
- Transplacentair (hematogeen): Dit uit zich vaker als een villitis of het TORCH-complex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat is er met de placenta aan de hand bij pre-eclampsie?

A

Hierbij zijn er hypermature villi (versnelde rijping) te zien. Dit houdt in dat de vaten al vroeg perifeer liggen en de vasculosyncytiële membranen aanwezig zijn, terwijl dit nog niet zo hoort te zijn. Er is hierbij vergroot contact tussen bloed van moeder en foetus. Een ander kenmerk is infarcering, bij meer dan 10% infarcering leidt dit tot IUGR. Bij pre-eclampsie worden geoccludeerde spiraalarteriën en necrose door acute atherose gezien. Ook zijn kernhoudende bloedcellen aanwezig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat is er aan de hand bij terminale villus deficiëntie?

A

Er is een intrinsiek onvermogen van de placenta tot rijping. Deze te langzame uitrijping wordt vaak gezien bij maternale diabetes mellitus. De syncytioblast blijft rondom de volk zitten, waardoor het contactoppervlak kleiner wordt en de afstand voor diffusie groter. Het histologisch beeld toont geen vaten en geen vasculosyncytiële membranen aan de rand van de villi en erytroblasten. Verder bevat de placenta oedeem. Al deze oorzaken maken de gaswisseling minder efficiënt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat is er aan de hand bij chronische histiocytaire intervillositis?

A

Reactie van maternale macrofagen tegen de placenta wat een histiocytaire ontsteking geeft tussen de villi. Hierdoor worden de villi aangetast. De pathogenese is onbekend, maar het lijkt een maternopaternale immuunrespons te zijn. De influx van histiocyten (macrofagen) leidt tot verstoorde placentaire doorbloeding. Het geeft een hoge kans op IUGR en intra-uteriene vruchtdood (IUVD). Het herhalingsrisico is met name met dezelfde partner erg hoog (> 80%). Bij recidiverende miskramen moet hieraan gedacht worden. COVID-19 kan eenzelfde soort beeld geven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat is er aan de hand bij Necrotiserende enterocolitis (NEC)?

A

NEC is een darmontsteking waarbij het terminale ileum, coecum en colon ascendens van premature neonaten aangedaan zijn. Dit beeld ontstaat vaak 1 à 2 weken na de geboorte. De ontsteking kan leiden tot perforatie, peritonitis, sepsis en een hoog risico op overlijden. De incidentie is 10% bij neonaten van < 1500 gram. De pathogenese is onduidelijk Bijdragende factoren zijn darmischemie, bacteriële kolonisatie en enterale voeding. Bacteriën kunnen vanuit de darm de circulatie in. Het pathologisch beeld toont necrose, ulceratie en pneumatosis intestinalis (luchtvorming in de darmwand). De behandeling is conservatief, maar in 20-60% van de gevallen is een operatieve darmresectie nodig. De mortaliteit bedraagt 10-25%.

Preventieve therapie is moedermelk. Dit is van groot belang te geven bij prematuren. Het probleem is dat prematuren een verhoogde energiebehoefte hebben, dus moet er extra energie toegevoegd worden aan de moedermelk. Een ander probleem bij vroeggeboorte is dat de melkproductie nog minder op gang is gekomen. Daar moet rekening gehouden mee worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat is er aan de hand bij sudden infant death syndrome (SIDS)?

A

Dit wordt ook wel wiegendood genoemd. Het is het plotselinge overlijden van een kind jonger dan 1 jaar en niet in de eerste maand postpartum, waarvan de oorzaak onopgehelderd blijft na grondig onderzoek, inclusief complete obdutie, analyse van de plaats van overlijden en een review van de klinische geschiedenis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat zijn risicofactoren voor sudden infant death syndrome (SIDS)/wiegendood?

A
  • Buikslapen
  • Co-sleeping (slapen bij ouders in bed)
  • Hyperthermie (dekbedje)
  • Slapen op een zacht oppervlak (geen knuffels)
  • Jonge maternale leeftijd
  • Roken en drugsgebruik van beide ouders
  • Weinig of geen perinatale zorg
  • Lage socio-economische status
  • Kinderen kort op elkaar geboren
  • Mannelijk geslacht
  • Prematuren of ex-prematuren
  • Meerlingen
  • SIDS bij broertje of zusje
  • Voorafgaande respiratoire infecties
  • Hersenstamafwijkingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Hoe wordt de kinderdosering van een medicijn bepaalt?

A

Gewicht of lichaamsoppervlak. Vroeger werd de Denekamp-schaal gebruikt, hierbij bepaalde men het percentage van de volwassen dosis op basis van geslacht, lengte, leeftijd en gewicht. Dit werkte niet goed, doordat een kind geen mini-volwassene is.

41
Q

Wat beschrijven farmacokinetiek en farmacodynamiek?

A

Farmacokinetiek: Wat doet het lichaam met het geneesmiddel

Farmacodynamiek: Wat doet het geneesmiddel met het lichaam

42
Q

Waarin zitten de verschillen in farmacokinetiek tussen kinderen en volwassenen?

A
  • Absorptie
  • Distributie
  • Metabolisme
  • Eliminatie
43
Q

Waar is de absorptie van een geneesmiddel afhankelijk van?

A

De absorptie bepaalt de biologische beschikbaarheid, ofwel geabsorbeerde fractie. Dit bepaalt de hoeveelheid geneesmiddel die uiteindelijk in het lichaam terechtkomt. Absorptie is afhankelijk van:
- Absorptiesnelheid: Meestal via passieve diffusie in het duodenum)
- Geneesmiddelen karakteristieken: pKa (dissociatie van een zwak zuur of base), de oplossing waar het geneesmiddel inzit en de desintegratie en dissolutie van de vaste vorm (Hoe lang het duurt om de werkzame stof uit de tablet aan te bieden aan de darmwand)

44
Q

Welke factoren die te maken hebben met farmacokinetiek zijn er anders bij een neonaat vergeleken met een volwassene?

A
  • Zuurgraad: Bij een neonaat (tot 12 dagen) is de pH in de maag hoger (7). De productie van HCI en pepsine is lager en die van gastrine is hoger. De pH beïnvloedt de absorptie van bijv. orale penicilline. Hierdoor bereiken neonaten hogere penicillineconcentraties in hun bloed door de hogere pH. Dit is risicovol, doordat er toxische concentraties bereikt kunnen worden.
  • Darm: Het duurt langer om medicijnen in de darm op te nemen. Bij een pasgeborene is het first-pass effect anders dan bij een peuter. In de darm van een peuter kunnen er hogere spiegels opgenomen worden dan bij de neonaat. Tegelijkerrtijd is de verhouding tussen het oppervlak van de dunne darm en de lichaamsmassa bij een zuigeling groter dan bij een volwassene.
  • Enzymactiviteit: Het enzym CYP450 zorgt voor een lagere spiegel van de werkzame stof door het geneesmiddel in de enterocyt te houden. Een foetus heeft weinig enzymactiviteit en dus hogere spiegels.
  • Efflux transporters: Transporteren een middel naar het darmlumen, waardoor het niet beschikbaar komt in de circulatie. Deze transporters nemen pas na de geboorte toe.
  • Passagesnelheid:
    • Passagesnelheid maag: Tot de leeftijd van 6 à 8 maanden is er sprake van een vertraagde maaglediging en dus vertraagde absorptie. Daarnaast treedt door gastro-oesofagale reflux verlies van het geneesmiddel op.
    • Passagesnelheid darm: De darmmotiliteit is irregulair -> neonaten hebben een tragere passagesnelheid, terwijl peuters en kleuters juist een versnelde passagesnelheid hebben dan volwassenen.
  • Darmfunctie: De darmwand van de neonaat is meer permeabel voor grotere moleculen. Verder verschilt de darmflora, waardoor de opname in de darm anders is.
45
Q

Wat is er anders bij de distributie van een geneesmiddel bij kinderen en volwassenen?

A

De distributie van geneesmiddelen is afhankelijk van de lichaamssamenstelling (vet-/waterverdeling) en eiwitbinding. De lichaamssamenstelling van een kind tot 6 maanden is anders dan die van een volwassene. In de eerste 6 maanden heeft het kind minder vet en meer water (80% i.p.v. 60%) dan een volwassene. Er is dus een groter verdelingsvolume voor wateroplosbare middelen en een lager verdelingsvolume voor vetoplosbare middelen. In de puberteit neemt het percentage vet af en na de pubrteit weer toe.

46
Q

Hoe gaat het metabolisme om met medicijnen?

A

Wateroplosbare medicijnen worden onveranderd via de nier uitgescheiden. Non-polaire vetoplosbare medicijnen worden eerst in de lever omgezet naar polaire, wateroplosbare medicijnen. Dit gaat doormiddel van fase-I-metabolisme (oxidatie, reductie en hydrolyse) en vervolgens conjugatie tot een polair substraat (glucuronzuur, sulfaat en glycine) in de fase-II-reactie. Vervolgens vindt uitscheiding via de nier of galwegen plaats.

47
Q

Welke 4 zaken beïnvloeden het metabolisme?

A
  • Ontogenie: De CYP450-enzymen (voornamelijk CYP3A4) zorgen voor de fase-I-reactie. De activiteit van dit enzym in de lever is bij de neonaat erg laag, maar neemt fors toe in de eerste maanden na de geboorte. De concentratie is maximaal op vijf- tot vijftienjarige leeftijd. Bij volwassenen is het iets lager, maar nog steeds hoog. CYP2C19 ontogenie wordt aangetoond door bijvoorbeeld het medicijn fenytoïne. Het enzym zet dit medicijn om, de halfwaardetijd bij prematuren in 75 uur, bij à terme 20 uur en bij 2 weken 8 uur.
  • Genetische polymorfismen: Deze polymorfismen wisselen tussen personen en zorgen ervoor dat het gemuteerde CYP-enzym een medicijn heel langzaam of juist heel snel omzet. Genetische verschillen zorgen ervoor dat bepaalde geneesmiddelen sneller of juist langzamer uitgescheiden worden.
  • Het effect van ziekte op het metabolisme: Hoe meer inflammatie, hoe lager het metabolisme, dus hoe langer de halfwaardetijd van het middel en hoe lager de klaring.
  • Co-medicatie
48
Q

Wat is er anders in de eliminatie van een geneesmiddel bij neonaten vergeleken met volwassenen?

A

In de eerste maanden na de geboorte is er een lagere nierfunctie. De klaring van een kind van een paar dagen oud is dus erg laag. Na twee weken is deze in feite al verdubbeld. De neonatale nierfunctie ontwikkelt snel, aan het eind van het eerste jaar is de klaring gelijk aan die van volwassenen. Geneesmiddelen die met name renaal geklaard worden, moet lager gedoseerd worden bij kinder jonger dan 1 jaar.

49
Q

Welke middelen geven welke bijwerkingen die alleen bij kinderen voorkomen en niet bij volwassenen?

A
  • Tetracyclines: Verkleuring van de tanden
  • Ciprofloxacine: Is geassocieerd met gewrichtsschade
  • Antihistaminica: (sederende effecten) verhogen de kans op wiegendood
  • Metoclopramide (en antipsychotica) kunnen extrapiramidale verschijnselen geven (parkinsonisme)
50
Q

Wat zijn de meest voorkomende transplacentaire intra-uteriene infecties?

A
  • Listeria monocytogenes
  • Toxoplasmose gondii
  • Cytomegalovirus (CMV)
51
Q

Wat zijn de meest voorkomende intra-uteriene infecties via de vagina?

A
  • B-hemolytische streptokokken (GBS)
  • Escherichia coli
  • Herpes simplex virus (HSV)
52
Q

Met welk ezelsbruggetje kun je de meest voorkomende congenitale infecties onthouden?

A

TORCHES:
- Toxoplasmose
- Overig: HIV en Parvovirus B19
- Rubella
- Cytomegalovirus
- Herpes simplex virus
- Syfillis

53
Q

Op welke 3 infecties kunnen zwangere vrouwen getest worden en snel behandeld worden?

A
  • Syfillis
  • HIV
  • Hepatitis B
54
Q

Wat zijn de kenmerken als een kind geïnfecteerd is met een infectie van TORCHES?

A
  • Dysmaturiteit: Mager lichaam met groot hoofd
  • Microcefalie: Kleine schedelomtrek
  • Hepatosplenomegalie
  • Bloeduitstortingen: Trombocytopenie/anemie
  • Icterus: Bij icterus kan een geconjugeerde hyperbilirubinemie passen. Bij deze verschijnselen moet ook gedacht worden aan aangeboren hartafwijkingen of metabole stoornissen
55
Q

Wat is kenmerkend voor het cytomegalovirus (CMV) als congenitale infectie?

A

Het is de meest voorkomende congenitale infectie met een incidentie van 0,2-1%. Van alle zwangere vrouwen is 30% besmet geweest met CMV. Het virus wordt overgegeven via bloed, slijm, sputum, feces en urine. De incidentie is daarom gerelateerd aan hygiëne-omstandigheden. Mensen die werken op een kinderdagverblijf zijn een risicogroep, doordat ze veel in contact komen met mogelijk besmet sputum en/of urine. De infectie verloopt vaak (90%) asymptomatisch en daarom is het hebben van een CMV-infectie bij niet-zwangere vrouwen niet zo ernstig. Het kan bij een primo-infectie wel schadelijk zijn voor het kind.

56
Q

Wat zijn de symptomen van een congenitale CMV-infectie?

A
  • Milde prematutiteit
  • Petechiën/purpura: Puntbloedingen of blauwe plekken door te weinig trombocyten
  • Icterus door leverdisfunctie
  • Hepatosplenomegalie
  • SGA (small-for-gestational-age): Kinderen zij te klein voor de zwangerschapsduur
  • Neurologische afwijkingen: Microcefalie, hypotonie (lage spierspanning), slecht drinken, convulsies
  • Laboratorium onderzoek: Trombocytopenie, geconjugeerde hyperbilirubinemie en verhoogde transaminase (doordat de lever is aangedaan)
57
Q

Wat zijn restverschijnselen die kinderen kunnen overhouden aan een congenitale cytomegalovirus (CMV) infectie?

A

Van de symptomatische kinderen heeft 90% restverschijnselen zoals doofheid, milde retardatie of een laag IQ (<70). Slechts 10% van de asymptomatische kinderen ervaart restverschijnselen dat zijn dan meestal gehoorproblemen.

58
Q

Wat is er aan de hand bij conjuctivitis neonatorum?

A

Dit is een postnataal verworven infectie en wordt ook wel soepogen genoemd. Hierbij is er afscheiding uit de ogen, waardoor de oogleden dichtplakken en verdikken. Het wordt vaak veroorzaakt door chlamydia trachomatis of neisseria gonorrhoeae, dit zijn beide geslachtsziekten. De behandeling bestaat uit antibiotica. Ook is behandeling van de ouders geïndiceerd, aangezien zij vaak de bron zijn van de infectie.

59
Q

Wat zijn alarmsignalen voor een sepsis of meningitis bij neonaten?

A
  • Kinderen beginnen te kreunen
  • Grauw uiterlijk ten gevolge van slechte perifere circulatie
  • Temperatuurinstabiliteit (tussen de 35-38 graden)
  • Apneus/bradycardieën
  • Convulsies
  • Weinig of niet actief kind
60
Q

Wat zijn de meest voorkomende verwekkers van sepsis/meningokokken bij neonaten?

A
  • Groep B streptokokken
  • E. coli
  • Minder frequent: Listeria monocytogenes
61
Q

Wat zijn risicofactoren voor een neonatle groep B streptokokken ziekte?

A

Vroeggeboorte (< 37 weken)
 PROM (> 24 uur)
 Tekenen infectie bij moeder (sepsis)
 Zware maternale kolonisatie = urineweginfectie
 Vrouwen met eerder kind met GBS ziekte

62
Q

Welke 3 structuren verdwijnen er na de geboorte door de transitie van intra-uterien naar extra-uterien leven?

A
  • Ductus arteriosus (ductus Botalli): Shunt tussen de a. pulmonalis en aorta
  • Ductus venosus: Shunt tussen v. umbilicalis en v. cava inferior
  • Foramen ovale: Shunt tussen rechter atrium en linker atrium

Intra-uterien zijn de umbilicale venen zuurstofrijk en er is een hoge longweerstand.

63
Q

Wat zijn de meest essentiële verschillen tussen neonaten en volwassenen?

A

Deze zitten in het respiratoire en circulatoire systeem. Het respiratoire systeem heeft een ongunstige anatomie, waardoor de longblaasjes makkelijk samenvallen. Ook zijn de luchtwegen van het kind stugger. De cardiale spierfunctie is nog niet optimaal, doordat het hart nog niet krachtig kan samenknijpen (ter compensatie gaat het sneller kloppen). Verder is de bloed-hersenbarrière op jonge leeftijd nog erg kwetsbaar, waardoor het risico op meningitis toeneemt. Bovendien kunnen de nieren nog niet goed concentreren, waardoor er meer urineproductie is die minder geconcentreerd is. Hierdoor is het risico op dehydratatie groter. Daarnaast heeft een kind een hoog metabolisme (calorie-intake) en een hoog zuurstofgebruik. Al deze verschillen zorgen ervoor dat de vitale parameters van kinderen anders zijn dan die van volwassenen.

Overige anatomische en fysiologische kenmerken van kinderen zijn:
- Fragiele cerebrale vaten
- Meer REM-slaap
- Hoge zuurstofconsumptie
- Verminderde werking van stollingsfactoren

64
Q

Hoe is de snelle ademhaling (tachypneu) bij kinderen te verklaren?

A

Door een ongunstig respiratoir systeem:
- Kinderen gebruiken voornamelijk neusademhaling door een grote tong.
- De diameter van de luchtwegen is maar 5 mm -> 16 keer zo hoge ademweerstand
- Hoefijzervormige epiglottis -> leidt bij zwelling sneller tot een obstructie
- Lucht/weefseloppervlakte: Minder/onrijpe alveoli, kleiner oppervlak, kleinere luchtwegen en minder werkzame alveoli. Daardoor is er minder gaswisseling en meer kans op atelectase.
- De bronchuswand bevat meer kraakbeen en meer zachtweefsel, meer permature cilia en minder glad spierweefsel. De longen collaberen hierdoor makkelijker en er is minder goede sputummobilisatie.
- Het diafragma is horizontaler gepositioneerd en bevat minder type I vezels. Type I vezels raken niet snel uitgeput. Het diafragma van een kind raakt dus relatief makkelijk uitgeput.
- De ribben bevatten meer kraakbeen en zijn horizontaler gepositoneerd. Dit geeft verhoging van compliantie. Kinderen zijn volledig afhankelijk van het diafragma voor hun ademhaling.

65
Q

Waar bestaat mensen borstvoeding veel en weinig uit ten opzichte van andere zoogdieren?

A

Het hoogste suiker gehalte en het laagste eiwit gehalte

66
Q

Waar beschermt borstvoeding allemaal tegen?

A

Maag-darminfecties, middenoorontsteking, luchtweginfecties, overgewicht en diabetes op latere leeftijd

67
Q

Wat zijn de voordelen van moedermelk volgens de PROBIT-trial?

A
  • Minder infecties in het eerste levensjaar
  • Minder wiegendood: Waarschijnlijk door minder luchtweginfecties
  • Kleinere kans op atopische dermatitis (eczeem)
  • Minder kans op IBD
  • Afname van metabool syndroom
  • Minder obesitas
  • Betere hersenontwikkeling
  • Gunstig effect op de band tussen moeder en kind
  • Koteneffectief op de lange termijn
68
Q

Welke stoffen zitten er allemaal in moedermelk?

A

In moedermelk zitten enorm veel immunologische factoren, zoals sIgA (specifiek secretoir IgA), lactoferrine, prebiotica, enzymen, cellen zoals macrofagen, anti-inflammatoire factoren, bindingseiwitten en probiotica. Deze factoren ondersteunen zowel de aspecifieke afweer (complement, chemotactische factoren, hormonen, groeifactoren, antivirale factoren) als de specifieke afweer (sIgA, IgM, IgG). Probiotica zijn belangrijk voor de ontwikkeling van het microbioom. Bij mensen die enkel kunstvoeding hebben gehad, is het microbioom minder divers en heeft het een minder gunstig profiel. Het microbioom is belangrijk voor de vertering, afweer en gut-brain axis.

69
Q

Wat zijn voordelen van moedermelk bij prematuren?

A
  • Daling van het aantal infecties
  • Snellere overgang naar volledige enterale voeding, doordat de maag de melk beter kan verdragen
  • Minder heropnames na ontslag
  • Daling in incidentie van necrotiserende enterocolitis (NEC)
  • Betere psychomotore ontwikkeling
70
Q

Waaruit bestaat moedermelk?

A

Er zitten meer dan 100.000 verschillende stoffen in moedermelk, waaronder macro- en micronutriënten, immunologische componenten, hormonen, groeifactoren en enzymen. De inhoud van de moedermelk varieert met de behoefte van het kind. Bij een langere zwangerschapsduur neemt het eiwitgehalte af. Prematuren hebben een verhoogde eiwitbehoefte. Hierbij bevat de moedermelk dus meer eiwit. Kunstmatige voeding probeert de natuurlijke veranderingen van de moedermelk te imiteren, waardoor per leeftijdfase andere kunstvoeding beschikbaar is. De eerste moedermelk wordt het colostrum genoemd. Het is erg rijk aan eiwitten, immuunglobulinen (vooral sIgA) en andere immunlogische stoffen zoals lactoferrine.

71
Q

Welke extra stoffen zijn nodig om te suppleren bij de moedermelk?

A
  • Vitamine K: Eerste drie maanden voor de stolling om hersenbloedingen te voorkomen.
  • Vitamine D: Ook bij flesvoeding en minimaal tot 4 jaar
  • Fortifier: Bij een prematuur kind voor groei en ter preventie van rachitis. Dit bevat extra eiwitten, calcium en fosfaat. Hierbij geldt nogsteeds dat aangevulde moedermelk beter is dan kunstvoeding
72
Q

Hoe verloopt het lactatieproces?

A

De melkklieren zorgen voor actief en passief transport van stoffen naar de melk. Opslag vindt plaats in alveoli en de uitstroom gaat via de melkgangen. De belangrijkste hormonen bij melkproductie zijn:
- Prolactine: Komt vrij bij prikkeling van de tepel. Het wordt geproduceerd door de hypofyse voorkwab en zorgt ervoor dat de melkproductie toeneemt. Dit kan medicamenteus gestimuleerd worden door domperidon (pro-kineticum). Dit leidt tot een toename van prolactine en zo tot een toename van melkproductie. Een bijwerking is een verlengd QT-interval.
- Oxytocine: Komt vrij bij het zien, horen en/of voelen van het kind. Het wordt afgegeven door de hypofyse achterkwab. Het zorgt voor de toeschietreflex en de binding tussen moeder en kind. De toeschietreflex zorgt ervoor dat de ducti de melk naar buiten drijven en staat ook wel bekend als knuffelhormoon. Oxytocine kan ook via neusspray toegediend worden.

73
Q

Wat zijn nadelen van borstvoeding?

A

Een groot nadeel is het sociale bezwaar. Borstvoeden leidt tot schaamte en blijkt moeilijk te combineren met werken of studeren. In Duitsland en Zweden wordt veel meer borstvoeding gegeven dan in Nederland. Dat komt doordat het zwangerschapsverlof daar 1-2 jaar duurt en in Nederland 16 weken. Een ander nadeel is het risico op maternale complicaties en het risico op stille ondervoeding aan de borst. Maternale complicaties zijn onder andere tepelkloven, verstopping, mastitis en abcedering. Hierbij moet de moeder wel blijven kolven om abcedering tge voorkomen. De oorzaak is vaak de techniek van de borstvoeding. Bij stille ondervoeding ontstaat een vicieuze cirkel: Het kind gaat minder drinken, waardoor het minder energie heeft en het nog minder gaat drinken etc. Dit kan opgelost worden door te kolven en op die manier de intake in de gaten te houden.

74
Q

Welke contra-indicaties voor borstvoeding zijn er?

A

Hiv-infectie bij de moeder, dit is in de derde wereld geen contra-indicatie, doordat de gevaren van kunstvoeding hier groter zijn. Doordat deze voeding wordt gemaakt met vervuild water. Haemorrhagische koortsen (ebola), borstlaesies met bijvoorbeeld TBC, varicella of HSV zijn ook contra-indicaties. Borstvoeding bij COVID-19 is niet gecontra-indiceerd. Het beschermt juist door afgifte van IgA.

Medicamenteuze contra-indicaties voor het geven van borstvoeding zijn maternaal gebruik van lithium (psychofarmaca), bepaalde antidepressiva en chemotherapie. Ook harddrugs en alcohol gebruik zijn een contra-indicatie.

75
Q

Wat is slingerpijn?

A

Pijn tijdens het vaginaal toucher als de baarmoedermond tussen de vingers wordt genomen en de vingers op en neer worden bewogen.

76
Q

Wat is opstootpijn?

A

Pijn die ervaren wordt bij het omhoog bewegen van de baarmoedermond

77
Q

Wat zijn aanwijzingen voor een EUG?

A
  • Vaginaal bloedverlies
  • Buikpijn heviger en anders dan bij een menstruatie
  • Afwijkend lichamelijk onderzoek (pijn bij palpatie van de buik, slingerpijn bij VT, peritoneale prikkeling)
  • Risicofactoren voor een EUG (pelvic inflammatory disease (PID) in de voorgeschiedenis, operaties aan de uterus in de voorgeschiedenis, eerder EUG)
  • Bedreigde circulatie
78
Q

Wat is de definitie van kindermishandeling?

A

Kindermishandeling kan gedefinieerd worden als elke vorm van voor de minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhanjkelijkheid of onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel.

79
Q

Wat zijn risicofactoren voor kindermishandeling?

A
  • Ouderfactoren: Zelf mishandeld of misbruikt, verslaving, psychiatrie, te weinig kennis over opvoeding (cognitief beperkt), te hoge verwachtingen van het kind.
  • Gezinsfactoren: Relatieproblemen, werkeloosheid, financiële problemen, isolement, groot gezin, jonge ouders, éénoudergezin
  • Kindfactoren: Ongewenst kind, prematuur geboren (verminderde emotionele hechting), handicaps, gedragsproblemen, stief-/adoptiekind
80
Q

Welke fracturen zijn typisch en minder typisch voor kindermishandeling?

A

Zeer specifiek:
- Ribfracturen
- Klassieke metafysaire fractuur
- Fractuur scapula
- Fractuur sternum
- Fractuur proc. spinosus

Matig specifiek:
- Meerdere fracturen
- Verschillende genezingsstadia
- Fractuur epifyse
- Fractuur wervellichaam
- Fractuur vingers/tenen
- Complexe schedelfractuur

Niet specifiek:
- Fractuur clavicula
- Fractuur lang pijpbeen
- Lineaire schedelfractuur

81
Q

Wat is de definitie van huiselijk geweld?

A

Huiselijk geweld is geweld dat door iemand uit de huiselijke-of familiekring van het slachtoffer wordt gepleegd, waaronder lichamelijke en seksuele geweldpleging, belaging en bedreiging al dan niet doormiddel van of gepaard gaande met beschadiging van goederen in en om het huis. De nadruk ligt op de relationele context waarbinnen het geweld wordt gepleegd.

82
Q

Wat zijn de 5 stappen van de meldcode-KNMG huiselijk geweld en kindermishandeling?

A

1: Onderzoek het vermoeden van KM/HG
2: Vraag advies aan veilig thuis
3: Bespreek ondervindingen en mogelijke oplossingen zo mogelijk met de ouders van het kind
4: Overleg zo nodig met een betrokken professional zoals een jeugdarts, huisarts, gezinsvoogd, leerkracht of leidster

Op grond van de situatie zijn er nu 2 keuzes:
5a: Blijft het vermoeden bestaan, maar is de overtuiging er dat het risico voor het kind is afgewend door vrijwillige hulpverlening? Dan wordt besloten om niet te melden.
5b: Blijft het vermoeden bestaan of bevestigd en is er een reële kans op schade voor het kind, die niet meer met hulpverlening is af te wenden? Dan moet dit zo spoedig mogelijk gemeld worden bij veilig thuis. Bij acuut gevaar voor de veiligheid of het leven van een kind moet eerst de Raad voor Kinderbescherming worden ingeschakeld en eventueel de politie. Ouders moeten in kennis worden gesteld van de melding, tenzij dit niet mogelijk is i.v.m. veiligheidsrisico’s.

83
Q

Wat beschrijft de cognitieve ontwikkelingstheorie van Piaget?

A

Onder cognitieve ontwikkeling behoort taal, spreken, verbanden leggen, beslissingen leren nemen en IQ. Piaget zag de ontwikkeling van het kind als iets wat eigen is van het kind en dat een vaste opeenvolging heeft van stadia, waarbij de omgeving verkennen belangrijk is. Volgens Piaget ontwikkelen kinderen zich stap voor stap. Stap 2 kan niet plaatsvinden voordat stap 1 heeft plaatsgevonden. Hierop is veel kritiek gekomen:
- Stapsgewijze ontwikkeling verloopt niet nauwkeurig, kinderen kunnen met verschillende vaardigheden in verschillende stadia zitten.
- Rol van aangeboren eigenschappen: Zijn het alleen reflexen en lichamelijke rijping of meer vermogen om de wereld te begrijpen?
- Rol van de volwassenen tijdens het leerproces

84
Q

Welke 4 periodes kun je de ontwikkeling van kinderen indelen?

A
  1. Sensomotorische periode (0-2): De kinderen beginnen met het ontwikkelen van reflexen in de eerste maand. Van de eerste tot de vierde maand ontstaan de primaire en circulaire reacties, waarbij een handeling leidt tot een effect. Bij secundaire reacties (4-8 maanden) leidt de omgeving tot effect. Bij tertiaire reacties (12-18 maanden) gaat het kind eigenschappen exploreren van een voorwerp door nieuwe handelingen. Vanaf 18-24 maanden vindt het eerste nadenken plaats, samen met mentale voorstellingen van objecten en gebeurtenissen.
  2. Pre-operationele periode (2-7): Hierbij ontstaat het realisme waarin gedachten en emoties een fysische gedachtevorm krijgen. Bij Piaget gaat het erom hoe het denken zich ontwikkelt.
  3. Conreet-operationele periode (7-11): In deze periode wordt het denken logischer, flexibeler en goed georganiseerd.
  4. Formeel operationele periode (>11): Hierin ziet het kind dingen nog logischer in.
85
Q

Wat beschrijft de cognitieve ontwikkelingstheorie van Vygotsky?

A

Bij Vygotsky wordt er veel aandacht besteed aan de omgeving en de invloed op het leren. Door het krijgen van hulp van anderen, kan er iets geleerd en bereikt worden. Een kind ontwikkelt doordat hij/zij steeds wordt geprikkeld door iets dat net buiten zijn/haar bereik ligt. Door het samen te doen, leert een kind zich het eigen te maken en ontwikkelt hij/zij zich. Het moet wel binnen de zone zitten, want als het te hoog zit kan het kind gefrustreerd raken en als het te laag zit, kan een kind zich gaan vervelen. Ieder kind heeft een eigen zone van naaste ontwikkeling, dus een kind van 4 kan met hulp hetzefde niveau bereiken als een kind van zes die niet geholpen wordt. Piaget gaat meer uit van het kind en Vygotsky gaat uit van zowel de volwassenen als het kind, als de omgeving. Daarnaast volgen kinderen volgens Piaget de ontwikkeling in stadia, maar volgens Vygotsky verloopt deze geleidelijker. Volgens Vygotsky ontwikkelen kinderen, doordat ze leren.

86
Q

Op welke 3 punten verschillen de ontwikkelingstheorieën van Piget en Vygotsky van elkaar?

A
  • Omgeving is van belang voor de ontwikkeling
  • Iedereen ontwikkelt op zijn eigen manier
  • Er is ruimte voor variatie
87
Q

Wat is het verschil tussen crystallized en fluid intelligence?

A

Crystallized intelligence is de intelligentie die iemand verworven heeft door kennis en hangt af van de opleiding en ervaring van iemand. Het neemt dan ook toe naarmate iemand meer opleiding en ervaring heeft. Fluid intelligence is het vermogen om te redeneren en dit is aangeboren.

88
Q

Hoe verloopt de morele ontwikkeling volgens Kohlberg?

A

Volgens Kohlberg verloopt de morele ontwikkeling wetmatig in een bepaalde volgorde. Daarnaast heeft iedereen een aangeboren gevoel van rechtvaardigheid. De morele ontwikkeling bestaat volgens Kohlberg uit 3 stadia, waarin wat goed en wat slecht is door verschillende dingen wordt bepaald. De drie stadia zijn onderverdeeld in ieder twee substadia. De meeste mensen bereiken het zesde stadium niet:
- Preconventioneel stadium:
- Obedience and punishment
- Self-interest orientation
- Wat goed/slecht is, wordt bepaald door de directe gevolgen van het gedrag, bijvoorbeeld straf als iets fout is.

  • Conventioneel stadium:
    • Interpersonal accord and conformity
    • Authority and social-order maintaining orientation
    • Wat goed/slecht is wordt bepaald door de groepsnorm
  • Postconventioneel stadium:
    • Social contract orientation
    • Universal ethical principles
    • Wat goed/slecht is wordt bepaald door abstracte begrippen zoals waarheid en fairplay, er kan een discussie ontstaan.
89
Q

Wat is het verschil in waar pasgeborenen en volwassenen hun energie vandaan halen?

A

Pasgeborene:
- Vetten (50%)
- Koolhydraten (40%)
- Eiwitten (10%)

Volwassene:
- Koolhydraten (55%)
- Vetten (35%)
- Eiwitten (10%)

90
Q

Wat is de vochtbehoefte van een zuigeling en wat verklaart dit verschil met een volwassene?

A

Tussen de 0-3 maanden is de vochtbehoefte 150-170 ml/kg/dag. Als dit berekend wordt voor een volwassene van 70 kg is 11,2 L per dag. De hoge vochtbehoefte wordt verklaard door een veel hogere insensible loss (relatief groot lichaamsoppervlakte, dunnere huid en hoger basaal metabolisme) en groei.

91
Q

Welke vitamines moet je suppleren als iemand borstvoeding geeft?

A

Vitamine D en Vitamine K moeten worden gesuppleerd in geval van borstvoeding.

92
Q

Welke vitamines moet je suppleren als iemand flesvoeding geeft?

A

Kinderen die volledig flesvoeding krijgen hoeven alleen extra vitamine D te krijgen. In de flesvoeding (mits > 500 ml/dag) zit voldoende vitamine K.

93
Q

Hoe lang mag een gezonde zuigeling zonder enterale intake?

A

Het advies voor een gezonde aterme neonaat is max 6 uur zonder voeding en minimaal 6 voedingen per etmaal krijgen.

94
Q

Wat is het gevaar van te lange voedingspauze?

A

Hypoglyceemie (en daardoor suffer en slechter drinken waardoor nog grotere kans op hypoglycemie).

95
Q

Welke fysiologische karakteristieken bepalen de verschillen in opname van geneesmiddelen tussen kinderen en volwassenen?

A

De absorptiesnelheid van de meeste geneesmiddelen ligt over het algemeen lager bij neonaten en jonge kinderen. Dit betekent tevens dat de tijd tot het bereiken van de maximale spiegel verlengd is. Hierbij moet wel worden aangetekend dat de ontwikkeling van de darm (bijvoorbeeld zuurgraad van de maag) en samenstelling van het geneesmiddel (speciaal gemaakte preparaten voor kinderen) ook een belangrijke rol spelen. De absorptiefractie staat ook onder invloed van ontwikkelingsgemedieerde processen. Zowel de activiteit van intestinale metaboliserende enzymen als het gehalte aan actieve efflux transporters (die geneesmiddelen transporteren naar het darmlumen) neemt toe. Deze invloeden zijn overigens nog onvoldoende gekarakteriseerd. Het netto resultaat hiervan is dat voor de meeste geneesmiddelen de absorptiefractie lager ligt bij kinderen dan bij volwassenen. Specifieke voorbeelden hiervan zijn:

Zuurgraad: intragastric pH is hoog bij neonaten. Zuur-labiele stoffen zoals peni-G hebben een betere bio-availability in neonaten. Zwakke zuren (fenobarb) daarentegen worden slechter opgenomen

De mogelijkheid om lipofiele geneesmiddelen oplosbaar en opneembaar te maken worden beïnvloed door biliaire functie (laag in neonaten)

Maaglediging is nog vertraagd bij neonaten en wordt in 1e week snel beter

Ontogenie van intestinale drug-metaboliseerders en efflux tansporters is nog niet goed gekarakteriseerd.

96
Q

Wat wordt verstaan onder kinderobducties?

A

Onder kinderobducties worden alle obducties verstaan vanaf de foetale ontwikkeling (14 weken zwangerschapsduur) tot aan personen met een leeftijd tot 18 jaar.

97
Q

Beschrijf het ziektebeeld dat ontstaat indien de pulmonale vaatweerstand onvoldoende daalt na de geboorte en benoem de mogelijke oorzaken hiervan.

A

Indien de pulmonale vaatweerstand onvoldoende daalt na de geboorte is er sprake van Persistent Pulmonary Hypertension of the Newborn (PPHN). Hierbij is de longvaatweerstand dus te hoog. Als gevolg hiervan zal er een rechts-links shunt optreden op het niveau van foramen ovale en de ductus arteriosus. Dit leidt tot cyanose. In sommige gevallen kan dit leiden tot ernstige (cardio)respiratoire insufficiëntie, waarbij intensieve beademing en bloeddrukondersteuning nodig is. Differentiaaldiagnostisch moet gedacht worden aan een aangeboren hartafwijking.

Mogelijke oorzaken van PPHN zijn onder andere: - Perinatale asfyxie
- Perinatale infectie
- Longhypoplasie (bijvoorbeeld bij congenitale hernia diafragmatica)

Ook bij meconium aspiratie wordt vaker pulomonale hypertensie gezien.

98
Q

Benoem de immuunfactoren die aanwezig zijn in moedermelk.

A

· Eiwitten: immuunglobulinen (secretoir IgA), lactoferrine, lysozyme
· Cellen: macrofagen, lymfocyten
· Pre- en probiotica