Week 1 Flashcards

1
Q

Wat zijn 7 functies van hersenen en zintuigen?

A
  1. Zintuiglijke waarneming
  2. Somatosensibiliteit
  3. Motoriek en bewegingssturing
  4. Bewustzijn, aandacht, oriëntatie en geheugen
  5. Oordeelsvermogen, denken en taal
  6. Emoties en motivatie
  7. Persoonlijkheid en gedrag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar staat VITAMIN(S)-CD voor?

A

Vasculair
Infecties
Trauma
Auto-immuun/Allergie
Metabool
Idiopathisch/iatrogeen
Neoplasie
(S: sociale oorzaken)
Congenitaal
Degeneratief/Drugs-related

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Op welke manieren kan het beloop van een ziekte eruit zien?

A
  1. Paroxysmaal: migraine, epilepsie
  2. Exacerbaties met herstel: recidiverende infarcten, MS
  3. Chronisch: degeneratief, COPD, chronische MS
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is ischias?

A

Een niet-continue aanwezig zijnde zenuwpijn, die bij verschillende bewegingen kan worden opgewekt door een ontstekingsreactie of beknelling van de n. ischiadicus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn hoofdkenmerken van een oogzenuwontsteking?

A
  • Pijn bij het bewegen van de ogen
  • Minder visus en een deel van het gezichtsveld verandert
  • Minder kleuren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is MNSOD?

A

Een ontstekingsziekte waarbij het myeline rondom de zenuwen wordt aangetast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is kenmerkend voor een patiënt met Trendelenburg?

A

Patiënt zakt door het bovenbeen door zwakte van de gluteusspieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe ziet de indeling van het zenuwstelsel eruit?

A
  • Perifeer zenuwstelsel: deel van de hersenzenuwen en zenuwen van en naar dermatomen
  • Centraal zenuwstelsel: cerebellum, cerebrum, ruggenmerg (myelum)
    (incl n. opticus, n. olfactorius en retina)f
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

In welke delen zijn de hersenen embryologisch gezien te verdelen?

A
  • Telencephalon: cerebrum en subcorticale kernen
  • Diencephalon: thalamus en hypothalamus
  • Mesencephalon: middenhersenen
  • Metencephalon: cerebellum (kleine hersenen) en pons (brug)
  • Myelencephalon: medulla oblongata
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke onderdelen vormen de hersenstam?

A
  • Middenhersenen
  • Pons
  • Medulla oblongata
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

In welke gyri splitst de sulcus centralis op?

A
  • Gyrus precentralis (primaire somatomotorische schors)
  • Gyrus postcentralis (primaire somatosensibele schors)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

In welke vier lobi verdelen de sulcus centralis en de fissura lateralis de hersenen?

A
  1. Lobus frontalis: rostraal
  2. Lobus parietalis: caudaal
  3. Lobus temporalis: lateraal
  4. Lobus occipitalis: achterkant
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de functies van de verschillende hersenlobi?

A
  1. Frontaal: planning en bewustzijn
  2. Parietaal: aandacht
  3. Temporaal: primaire auditieve schors en gezichtsherkenning
  4. Occipitaal: primaire visuele schors
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke delen zijn verantwoordelijk voor emoties en pijn?

A

Limbische kernen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Door welke structuur worden de hemisferen met elkaar verbonden?

A

Corpus callosum (hersenbalk)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Uit welke structuren bestaan de cerebrale nuclei?

A
  • Basale ganglia: beslissingen
  • Amygdala: angst en emoties
  • Hippocampus: geheugenprocessen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Via welke structuur lopen de zintuiglijke waarnemingen?

A

Via de thalamus (behalve de reuk)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Uit welke onderdelen bestaat een neuron?

A
  • Receptieve oppervlak: soma (cellichaam) en dendriet (uitloper van cellichaam)
  • Axonheuvel: overgang van soma in axon
  • Axon: evt met myelineschede
  • Presynaptisch einde: transmitters in vesiculi
  • Synaps: verbinding met volgende neuron
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoe ziet de classificatie van neuronen op basis van structuur eruit?

A
  • Projectie: lange afstand vs lokaal
  • Dendritische structuur: piramide vs ster
  • Aantal uitsteeksels: uni/bipolair vs multipolair
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat gebeurt er als er voldoende input wordt geïntegreerd?

A

Actiepotentiaal: aan het einde van de uitloper komt een vesicle vrij met neurotransmitters -> komen in synapsspleet en binden post-synaptisch = dendriet van volgende neuron

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hoe werken cholinesteraseremmers?

A

Afbraak van acetylcholine door het enzym cholinesterase wordt geremd -> concentratie acetylcholine stijgt -> prikkeloverdracht wordt gestimuleerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat zijn gliacellen?

A

Steuncellen van het zenuwstelsel, zonder axon en brengen geen actiepotentiaal voort -> alleen chemische communicatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welke 4 typen gliacellen bevinden zich in het CZS?

A
  1. Oligodendrocyten: vormen myeline in CZS
  2. Microglia: fagocyterende en littekenvormende werking (immuuncellen)
  3. Astrocyten: ondersteunende functie + zorgen dat endotheelcellen bloed-hersenbarrière vormen
  4. Ependymcellen: liquorproductie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Welke typen gliacellen komen voor in het perifere zenuwstelsel?

A
  1. Schwanncellen: vormen myelineschedes -> omwikkelen 1 axon ipv meerdere
  2. Satellietcellen in de ganglia
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Welke structuren vallen onder het somatische en welke onder het autonome stelsel?

A

Somatisch: sensorische en motorische neuronen
Autonoom: sympathische grensstreng

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Waar gaan de dorsale en ventrale rami heen?

A

Dorsaal: achterzijde nek, rug en bekken
Ventraal: voorzijde nek, buik en armen en benen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Uit hoeveel segmenten treden spinale zenuwen het ruggenmerg uit?

A
  • 8 cervicaal
  • 12 thoracaal
  • 5 lumbaal
  • 5 sacraal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Hoe ziet beschadiging van verschillende structuren eruit??

A
  • Plexus: grootste uitval over verschillende dermatomen
  • Perifere zenuwen: minder uitval, maar wel verschillende dermatomen mogelijk
  • Individueel segment: een enkel dermatoom
29
Q

Uit welke 3 subsystemen bestaat het autonoom zenuwstelsel?

A
  • Parasympathische systeem: rest and digest
  • Orthosympathische systeem: fight or flight
  • Plexus entericus: directe innervatie van darmen
30
Q

Op welke twee manieren kan de informatie die in het CZS binnenkomt ingedeeld worden?

A
  1. Somatosensibele info uit huid, spieren, pezen, gewrichten en botten -> vitaal of gnostisch
  2. Viscerosensibele info uit tractus respiratorius, digestivus, circulatorius, urogenitalis en mogelijk vet -> gaat naar insula
31
Q

Wat houdt somatotopie in?

A

Ieder deel van de schors representeert een specifiek deel van het lichaam

32
Q

Welke soorten adaptatie bestaan er?

A
  1. Snelle adaptatie: voor aangeven van verandering -> passen zich snel aan
  2. Langzame adaptatie: voor aangeven van de absolute waarde van een prikkel -> blijft vuren zolang signaal op andere sterkte
33
Q

Welke twee soorten sensibiliteit zijn er in het ruggenmerg georganiseerd?

A
  1. Vitaal: nociceptie (pijn) en temperatuur
  2. Gnostisch: tast, aanraking en lokalisatie
34
Q

Hoe wordt de somatotopische organisatie van de sensibele schors genoemd?

A

Homunculus: weergave van hoe uitgebreid het receptieve veld is voor bepaald lichaamsdeel

35
Q

Waar is een motorunit uit opgebouwd?

A

De combinatie van een motoneuron en de spiervezels die hij aanstuurt

36
Q

Wat is kenmerkend voor motoneuronen?

A
  • Liggen in groepjes
  • Besturen dwarsgestreepte spieren
  • Cellichamen liggen in de ventrale zijde van ruggenmerg en hersenstam in CZS
37
Q

Hoe werkt de kniepeesreflex?

A

Spierrekkingsreflex bij de mens waarbij de m. quadriceps samentrekt -> via zenuwwortels L3 en L4 en n. femoralis

38
Q

Wat zijn de primaire afferenten van de motoneuronen?

A

Axonen uit het spinale ganglion: geven sensibele input en vormen een monosynaptische reflex

39
Q

Wat zijn interneuronen?

A

Excitatoire en inhibitoire schakelcellen die ervoor zorgen dat motoneuronen verbonden zijn -> nodig om met 1 neurotransmitter diverse effecten krijgt: polysynaptische reflex

40
Q

Wat is kenmerkend voor corticospinale banen?

A

Verloopt met name via piramidebanen uit de primaire motorische schors

41
Q

Hoe loopt de piramidebaan?

A

Uit de motorische schors naar beneden en kruist naar de andere zijde in de medulla

42
Q

Hoe lopen de extrapiramidale systemen?

A

Deze 2 circuits lopen via de basale ganglia en het cerebellum -> zijn hulpcircuits voor de motorische schors

43
Q

Wat is kenmerkend voor de extrapiramidale systemen die via de basale ganglia lopen?

A
  • Betrokken bij initiatie van bewegingen
  • Output van circuit is de thalamus -> stuurt signalen naar motorische schors en vanuit daar naar piramidebaan
  • Piramidebaan belangrijk voor kracht
44
Q

Wat is kenmerkend voor de extrapiramidale systemen die via de cerebellum lopen?

A
  • Gevoelig voor alcohol, betrokken bij uitvoeren van bewegingen
  • Zorgt voor controle van bewegingen via hersenstam (niet initiatie)
45
Q

Bij welke ziektes zijn de basale ganglia betrokken?

A
  • Parkinson: te weinig dopamine in basale ganglia
  • Huntingon: te veel dopamine in basale ganglia
46
Q

Hoe loopt het centraal motorische neuron?

A

Van de motorische cortex naar het ruggenmerg tot aan de synaps in de motorische voorhoon, waar de verbinding met het perifeer motorische neuron wordt gemaakt

47
Q

Hoe loopt het perifeer sensibel neuron?

A

Van het orgaan waar een prikkel wordt opgevangen via de sensorische ganglia naar het ruggenmerg -> sluit daar aan op centraal sensibele neuron en kruist het

48
Q

Waar kruisen de verschillende sensibele zenuwbanen?

A
  • Vitaal: kruist direct bij binnenkomst van ruggenmerg
  • Gnostisch: kruist bovenaan bij medulla oblongata
49
Q

Welke problemen kunnen ontstaan op verschillende locaties in het zenuwstelsel?

A
  • Hemisfeer: problemen aan contralaterale zijde
  • Doornemen van ruggenmerg (dwarslaesie): uitval onder de laesie
  • Perifere zenuw: mononeuropathie
  • Meerdere perifere zenuwen: polyneuropathie
50
Q

Wat gebeurt er met de voetzoolreflex bij een centraal probleem?

A

Geen remming van de reflex: Babinski reflex

51
Q

Wat houdt het caudasyndroom in?

A

Een afwijking in de bundels van wortels die via de piramidebaan uit het sacrale deel van de wervelkolom lopen -> oorzaak (vaak): hernia nucleus pulposi

52
Q

Welke bevindingen worden gedaan bij het neurologisch onderzoek van een patiënt met het caudasyndroom?

A
  • Atrofie
  • Verminderde tonus
  • Verminderde reflexen
  • Normale voetzoolreflex
    -> perifere oorzaak
53
Q

Wat is een neglect?

A

Fenomeen waarbij een patiënt geen aandacht heeft voor een stimulus afkomstig van een lichaamshelft of voor objecten of gebeurtenissen in de omgeving van 1 lichaamszijde

54
Q

Wat is een parese?

A

Alleen krachtsverlie

55
Q

Wat is een paralyse?

A

Volledige verlamming

56
Q

Wat is dysartrie?

A

Problemen met uitspraak van woorden

57
Q

Wat is een beroerte?

A

Stoornis van de bloedvaten in of naar de hersenen

58
Q

Wat zijn de oorzaken van respectievelijk een herseninfarct en een hersenbloeding?

A
  • Herseninfarct: occlusie van bloedvat (80%)
  • Hersenbloeding: openbarsten van bloedvat (20%)
59
Q

Met welk onderzoek kan onderscheid worden gemaakt tussen een hersenbloeding en een herseninfarct?

A

CT perfusiescan
- Infarct: hypodens
- Bloeding: hyperdens

60
Q

Wat zijn de oorzaken van een herseninfarct?

A
  • Intracraniële atherosclerose: lacunair (klein vat) of corticaal (groot vat)
  • Extracraniële atherosclerose: vanuit a. vertebralis of a. carotis
  • Cardiale embolie: AF, MCI
  • Overig: hematologisch, dissectie, vasculitis of hemodynamisch
61
Q

Wat zijn de symptomen van een beroerte?

A
  • Onverwachts
  • Acuut
  • Focale functiestoornis in hersenen of hersenstam
  • Waarschijnlijk veroorzaakt door focale cerebrale ischemie of bloeding
  • Niet veroorzaakt door epilepsie, trauma etc
62
Q

Welke soorten neurologische symptomen zijn er?

A
  • Focaal: duidelijk lokaliseerbaar
  • Globaal: niet duidelijk lokaliseerbaar
63
Q

Waar bestaat de behandeling van een herseninfarct uit?

A
  • Intraveneuze trombolyse: alteplase < 4,5 uur
  • Endovasculaire trombectomie (intra-arterieel): katheter in liesslagader < 6 uur
64
Q

Welke symptomen passen bij een infarct in de a. cerebri anterior?

A
  • Halfzijdige zwakte: vooral been
  • Halfzijdige gevoelsstoornis
  • Dysartrie
  • Gedragsstoornis
  • Desoriëntatie, apathie
65
Q

Welke symptomen passen bij een infarct in de a. cerebri media?

A
  • Halfzijdige zwakte in gelaat en arm
  • Halfzijdige gevoelsstoornis
  • Dysartrie
  • Afasie
  • Hemianopsie
  • Andere hogere cerebrale stoornis
66
Q

Welke symptomen passen bij een infarct in de a. cerebri posterior?

A
  • Hemianopsie of kwadrantanopsie
    (- Halfzijdige gevoelsstoornis of zwakte)
67
Q

Welke symptomen passen bij een infarct in de a. vertebralis en a. basilaris?

A

Cerebellum
- Coördinatiestoornis
- Draaiduizeligheid
- Dysartrie
Hersenstam
- Ataxie
- Dubbelzien
- Slikstoornis
- Dysartrie, draaiduizeligheid, bilaterale/alternerende zwakte