Tentamens Flashcards

1
Q

Drie beweringen van co-assistenten met betrekking tot deze casus zijn:
1. Er is sprake van een infarct in het vertebro-basilaire stroomgebied.
2. De hoge leeftijd van de patiënt is een contra-indicatie voor intraveneuze trombolyse.
3. Het infarct in de pons is een contra-indicatie voor intraveneuze trombolyse.
Welke bewering is of welke zijn juist?

A

Alleen 1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat vormt de beste verklaring voor het feit dat dit tonisch-clonisch insult als gevolg van vergiftiging met rattengif kan plaatsvinden zonder verlies van bewustzijn?

A

Glycine receptoren komen vooral voor in het ruggenmerg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Twee beweringen over de relatie tussen de kaliumconcentratie in het bloed en de neuronale prikkelbaarheid (‘excitability’) zijn:
1. Een hyperkaliëmie kan tot verlaagde prikkelbaarheid leiden.
2. Een hyperkaliëmie kan tot verhoogde prikkelbaarheid leiden.
Welke bewering is of welke zijn juist?

A

Beide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe verlaat het grootste gedeelte van dit glutamaat de glia weer?

A

Als glutamine via een glutaminetransporter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke aspecten moeten er bij een focale aanval ten minste worden benoemd volgens de richtlijn van de ILAE?

A
  • Bewustzijnsverandering
  • Motorische verschijnselen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de specifieke naam van het gebied in de hersenen dat betrokken is bij de visuele waarneming van gezichten?

A

Fusiforme gyrus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het gevolg van het slecht functioneren van het kanaal van Schlemm?

A

Verhoogde oogdruk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welk van onderstaande uitlokkende factoren kunnen bij verhoogde intracraniële druk obscuraties uitlokken?

A

Forse hoestbui

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke van de drie gehoorbeentjes bevinden zich grotendeels in de recessus epitympanicus (koepelholte)?

A

Incus en malleus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Met welke methode kan je de aard van een gehoorverlies vaststellen?

A

Proef van Rinne

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Drie pathofysiologische processen zijn:
1. Osteitis van het bot van het mastoïd
2. Infectie van het slijmvlies van het mastoïd
3. Osteolyse van het bot van het mastoïd
Welk proces is kenmerkend voor een cholesteatoom?

A

Alleen 3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Noem vijf complicaties van een cholesteatoom

A
  1. N VII uitval
  2. Uitval cochlea
  3. Uitval labyrint
  4. Erosie gehoorbeentjes
  5. Meningitis
  6. Sinus Sigmoideus trombose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Beschrijf hoe de wijsproef uitgevoerd dient te worden

A

De wijsproef wordt uitgevoerd door een patiënt met gestrekte arm zijn/haar wijsvinger tegen die van de van de onderzoekende arts te plaatsen. De patiënt sluit zijn/haar ogen, brengt de arm omhoog en brengt daarna, nog steeds met gesloten ogen, de arm weer omlaag en probeert daarbij weer op hetzelfde punt uit te komen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Benoem twee additionele proeven die de vestibulo-spinale reflexen testen

A
  • Rombergtest
  • Looptest
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wanneer neemt de vuurfrequente van de haarcellen van het rechter horizontale halfcirkelvormige kanaal toe bij een draaistoelonderzoek?

A

Tijdens het stoppen van de draaistoel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke structuren zijn betrokken bij de masseter reflex?

A
  • N. trigeminus
  • Nucl. mesencephalicus
  • Nucl. motorius van n. trigeminus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Axonen in de piramidebaan maken contact met een groot aantal motorische celgroepen.
Welke celgroep hoort daar niet bij?

A

Nucleus abducens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is het meest proximale deel van het perifeer motorisch neuron?

A

Voorhoorn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Twee beweringen betreffende behandeling bij verdenking op een maligne dwarslaesie zijn:
1. Bij een verdenking op ernstige myelumcompressie door tumorweefsel moet men direct (nog voor de beeldvorming) starten
met dexamethason.
2. De dosis dexamethason die aangeraden wordt bij een ernstige maligne dwarslaesie is 8-16mg (hoog gedoseerde
corticosteroiden behandeling).
Welke bewering is of welke zijn juist?

A

Beide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke twee van onderstaande uitspraken zijn juist?

A
  • De hypothalamus is gelegen in de wand van de derde ventrikel
  • De hersenstam wordt gevormd door een deel van de structuren gelegen rondom aquaduct en vierde ventrikel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

-Spinale vezels in de ventrale radix vervoeren alleen motorische informatie.
-Spinale vezels in de achterste ramus (ramus posterior) vervoeren sensibele en motorische informatie

A
  • Spinale vezels in de ventrale radix vervoeren alleen motorische informatie.
  • Spinale vezels in de achterste ramus (ramus posterior) vervoeren sensibele en motorische informatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Hoe werken benzodiapines, vigabatrine en tiagabine?

A
  • Vigabatrine: remmen GABA-afbraak
  • Benzodiapines: verhogen affiniteit van GABA voor GABA receptor
  • Tiagabine: remmen GABA transporter
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat markeert de overgang van scotopisch zien naar mesopisch zien?

A

De drempelintensiteit waarbij kegeltjes actief worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Welke structuren passeert invallend licht in de retina?

A
  • Binnenste plexiforme laag
  • Buitenste kernlaag
  • Fotoreceptorlaag
  • Retinaal pigmentepitheel (RPE)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

In welk(e) van de drie delen van het corpus ciliare bevinden zich de kamervocht producerende cellen?

A

Pars plicata

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Hoe staat het aangedane oog bij een verlamming van de N. Oculomotorius?

A

Naar beneden en naar lateraal gericht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q
A
  1. De efferente baan bij het testen van het RAPD wordt onder andere gevormd door het ganglion ciliaris en de n. oculomotorius.
  2. Wanneer het aangedane oog wordt belicht, worden beide pupillen nauw, maar niet volledig. Dit wordt veroorzaakt door een probleem in de afferente baan.
  3. Het RAPD is ook te testen bij lage visus veroorzaakt door cataract of een amblyopie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Welke vier zenuwen lopen er door de Canalis Acousticus Interna heen?

A
  • Nervus facialis
  • Nervus vestibularis inferior
  • Nervus vestibularis superior
  • Nervus cochlearis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Van welk van de onderstaande structuren kan de functie alleen door een Cochleair Implantaat volledig worden overgenomen, en niet door andere soorten hoortoestellen?

A

Orgaan van Corti

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is cholesteatoom?

A

Keratinevormende matrix, meestal uitgaand van het trommelvlies, met stapeling van keratine, gelokaliseerd in het middenoor en mastoid, en ontsteking van mucosa en onderliggend bot leidend tot osteolyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Laterale vestibulospinale banen
1. In welke kernen ontspringen deze banen? (1p)
2. Wat is de voornamelijk input? (1p)
3. Naar welke gebieden projecteren deze banen (noem er twee) en zijn deze projecties contralateraal of ipsilateraal? (2p)
4. Welke houdingscorrecties worden via deze projecties gestuurd? (1p)

A
  1. Lateraal vestibulaire kernen
  2. Voornamelijk otolieten
  3. Nek, thoracale en lumbale segmeten -> volledig ipsilateraal
  4. Corrigeert balans voor hoofdbewegingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Aan welke drie systemen draagt centrale verwerking van vestibulaire informatie bij?

A
  • Houding
  • Perceptie
  • Blikstabilisatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Waarom stopt de nystagmus bij de draaistoelproef?

A

De nystagmus stopt als de draaisnelheid van de stoel constant is waardoor de vloeistof in het labyrinth dezelfde snelheid heeft als het hele orgaan en er dus geen exitatie/inhibitie meer optreedt vanwege ontbreken acceleratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

In welke richting draait de stoel bij een horizontale nystagmus met een snelle component naar rechts (vanuit proefpersoon gezien)?

A

Rechtsom: vuurfrequentie in het rechter labyrint is hoger dan linker, compensatie is naar links waardoor nystagmus naar rechts ontstaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Welke stelling over de bril volgens Frenzel is juist?

A

Voorkomt visuele fixatie door de patiënte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Waar zijn de neuronen voor flexie van de rechter wijsvinger gelegen?

A

In het centrale deel van de linker gyrus precentralis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat is meestal de lokalisatie van een central cord laesie?

A

Cervicale myelum

38
Q

Een 40-jarige docent krijgt tijdens een drukke les van het ene moment op het andere ondragelijke hoofdpijn. Ze is bekend met
migraine maar deze hoofdpijn is veel malen ernstiger en ook anders van karakter. Ze maakt de les nog af, maar gaat daarna
naar de huisarts. Op dat moment zijn de klachten duidelijk afgenomen.
Wat is de waarschijnlijkheidsdiagnose?

A

Subarachnoïdale bloeding

39
Q

Welke vier soorten activiteit naar frequentie kennen we in het EEG?

A
  • Delta: 0,5 – 4 Hz
  • Thèta: 4 – 8 Hz
  • Alfa: 8 – 13 Hz
  • Bèta: ≥ 13 Hz
40
Q

Tijdens de undershoot van de actiepotentiaal staan er meer kaliumkanalen open dan in rust en is de prikkelbaarheid (‘excitability’) van het
neuron verlaagd .

A

Tijdens de undershoot van de actiepotentiaal staan er meer kaliumkanalen open dan in rust en is de prikkelbaarheid (‘excitability’) van het
neuron verlaagd .

41
Q

Welke spier innerveert de N. abducens en hoe staat het aangedane oog gedraaid?

A
  • m. rectus lateralis
  • Aangedane oog staat naar de neus toe gedraaid
42
Q

Als er een lichtbundel op het oog valt, wat zijn dan de achtereenvolgende structuren die de lichtbundel tegenkomt van anterior naar posterior?

A
  • Traanfilm
  • Cornea
  • Lens
  • Retina
43
Q

Benoem drie functies van de traanfilm

A
  1. Verzorgen van een glad oppervlak
  2. Verzorgen van breking van het licht
  3. Aanvoer zuurstof
  4. Aanvoernutriënten
  5. Afvoer vuil
  6. Antibacterieel
  7. Voorkomen uitdroging cornea
44
Q

Welke van de drie gehoorbeentjes bevinden zich grotendeels in de recessus hypotympanicus?

A

Geen

45
Q

Wat doet de laterale kern van de oliva superior?

A

De laterale kern van de oliva superior (LSO) detecteert met name verschillen in de intensiteit van laag-frequent (<1.5 kHz) geluid bij beide oren.

46
Q

Welk gewricht grenst er anterior aan de meatus acusticus externus?

A

Kaakgewricht

47
Q

Waarom is het belangrijk dat de transductiekanalen aan de uiteinden van de haarcellen in rust open zijn?

A

Om haarcellen in staat te stellen hoofdbewegingen in beide richtingen te signaleren.

48
Q

Stelling 1: Draaiduizeligheid waarbij de nystagmus toeneemt tijdens onderzoek met Frentzel-bril pleit voor een functiestoornis in het centrale vestibulaire systeem.
Stelling 2: Draaiduizeligheidsklachten die toenemen bij bewegen zijn pathognomonisch voor een aandoening van het perifere vestibulaire systeem.

A

Allebei onjuist

49
Q

Welke van de onderstaande bevindingen passen bij een neuritis vestibularis rechts?

A

Een nystagmus naar links en een valneiging naar rechts

50
Q

Waar liggen de cellichamen van de vezels die de linker fasciculus gracilis vormen vooral?

A

Linker spinale ganglia op lumbosacraal niveau

51
Q

Welke motoneuronen van onderstaande spieren en spiergroepen ontvangen geen directe input van de motorische
schors?

A

Oogspieren

52
Q

Welk van de volgende klachten past niet bij een TIA in het vertebrobasilaire stroomgebied?

A

Taalstoornis

53
Q

Welke spier in het oog is bij het syndroom van Horner verlamd en daarmee de oorzaak van het pupilgrootteverschil, en onder welke omstandigheden neemt de anisocorie bij het syndroom van Horner toe?

A

De M. dilatator pupillae en de anisocorie neemt toe in het donker

54
Q

Benoem de vijf lagen van de cornea, in de juiste volgorde, beginnend aan de buitenkant

A
  1. Epitheel
  2. Membraan van Bowman
  3. Stroma
  4. Membraan van Descemet
  5. Endotheel
55
Q

Welke bloedvaten grenzen allemaal direct aan het mastoid en het os petrosum?

A

Arteria Carotis, Sinus Sigmoïdeus, Bulbus jugulare

56
Q

Welke twee van de onderstaande vijf structuren staan met elkaar in verbinding via de ductus reuniens?

A
  • Sacculus
  • Scala media
57
Q

Beredeneer wat de richting van de nystagmus is direct na aanvang van het onderzoek waarbij iemand rechtsom wordt gedraaid

A
  • Persoon denkt dat hij rechts draait
  • Compensatierichting is linksom
  • Nystagmus is rechtsom
58
Q

Welke van de onderstaande structuren wordt niet geïnnerveerd door de bulbus olfactorius?

A

Thalamus

59
Q

Welke uitval hebben patiënten met een syndroom van Brown-Séquard (halfzijdige laesie in het ruggenmerg).

A

Ipsilateraal gestoorde gnostische sensibiliteit en piramidebaansyndroom, contralateraal gestoorde vitale sensibiliteit. (Eventueel ipsilateraal hyperpathie op niveau van de laesie).

60
Q

Waar liggen de cellichamen van de vezels van deze vezelbundel (de linker mediale lemniscus)?

A

Rechter medulla oblongata

61
Q

Een laesie in het mesencephalon heeft gewoonlijk zeer diverse en over het algemeen ernstige gevolgen.
Wat is de belangrijkste reden hiervan?

A

Mesencephalon is relatief klein en bevat veel opstijgende en afdalende vezelsystemen

62
Q

Wat zijn dan op basis van kennis en de immunopathologie van gevorderde MS de twee meest relevante eigenschappen
waaraan een medicijn moet voldoen?

A
  • Geneesmiddel moet over de bloedhersenbarrière komen
  • Geneesmiddel moet specifiek de cellen betrokken bij MS aanpkken
63
Q

Welk patroon in zwakte geeft een myopathie over het algemeen?

A

Overwegend proximale zwakte (zwakte van bovenarmen en bovenbenen)

64
Q

Hoe onderscheidt een subarachnoidale bloeding zich ten opzichte van andere bloedingen op de scan?

A

Bloed zit in de sulci

65
Q

Welke van onderstaande motorkernen in de hersenstam zijn beschadigd door afsluiting van de art. spinalis anterior?

A

nucleus hypoglossus

66
Q

Welk neurologisch symptoom verwacht je bij laesie in de a. cerebri posterior aan de linkerkant?

A

Homonieme hemianopsie links

67
Q
  1. Welke celtype vormt de bloedhersenbarrière?
  2. Welk onderdeel van deze cellen speelt hierbij een essentiële rol?
A
  1. Endotheelcellen in de vaatwand
  2. '’Tight-junctions’’ tussen endotheelcellen
68
Q

In de ILAE is afgesproken dat er drie situaties zijn waarin je bij een patiënt de diagnose epilepsie mag stellen. Noem er hiervan tenminste twee.

A
  1. . Een patiënt die meer dan één niet acuut-symptomatische epileptische aanval heeft gehad met meer dan 24 uur tussentijd
  2. Een patiënt heeft één acuut symptomatische epileptische aanval gehad met een ingeschatte hoge herhalingskans op een volgende
    aanval (>60% in de komende 10 jaar)
  3. Als er sprake is van een epilepsiesyndroom
69
Q

Zet de volgende drie kanalen in volgorde van toenemend aantal subunits:
1 Nicotine receptorkanaal
2 Kaliumkanaal
3 Gap junction kanaal

A
  • kalium
  • nicotine
  • Gap junction
70
Q

Hoe wordt de retina van voedingsstoffen en zuurstof voorzien?

A

Via de a. centralis retinae

71
Q

Wat is kenmerkend bij een n. abducens pares van het rechteroog?

A

Scheelzienshoek neemt toe wanneer zij naar rechts kijkt met de ogen

72
Q

Wat is de gebruikelijke verwekker van necrotiserende otitis externa?

A

Pseudomonas aeruginosa

73
Q

Bekijk de volgende twee stellingen over mogelijke verschillen tussen beide kernen.
1. De LSO is vooral belangrijk voor geluidslokalisatie in het horizontale vlak, MSO vooral in het verticale vlak.
2. De LSO krijgt vooral remmende input van contralateraal, de MSO vooral exciterende.
Welke van bovenstaande stelling is of welke zijn juist?

A

Alleen 2

74
Q

Welke lokalisatie past bij de volgende klachten: vertigo, balansproblemen, omkerende blikrichtingsnystagmus?

A

Linker cerebellum

75
Q

Welke verandering treedt er op in de haarcel als het kinocilium naar de stereocilia buigt (waardoor de onderlinge afstand afneemt)?

A

Haarcel hyperpolariseert

76
Q

Noem het bewegingssignaal en het sensorische orgaan dat de hersenen gebruiken om het otolietsignaal te scheiden in lineaire versnelling en oriëntatieveranderingen ten opzichte van de zwaartekracht?

A

Het rotatie signaal vanuit de halfcirkelvormige kanalen

77
Q

Beschrijf de equivalente verandering in de oriëntatie van het hoofd van een zittend persoon ten opzichte van de zwaartekracht om hetzelfde signaal te krijgen als tijdens voorwaartse acceleratie

A

Hoofd naar achteren gekanteld bij rechtop zitten

78
Q

Welke zenuw is in 90% van de gevallen aangedaan bij neuritis vestibularis?

A

n. vestibularis superior

79
Q

Welk onderstaand kenmerk is niet typisch voor BPPD van het linker posterior kanaal?

A

Puur verticale down-beat nystagmus

80
Q

Welke hersenzenuw vervoert géén smaakinformatie?

A

XI

81
Q

Via welke hersenstam kern wordt het pijnsignaal doorgegeven naar de hersenen?

A

Spinale tirgeminus kern

82
Q

In welk ruggenmergsegment komt de pijninformatie binnen?

A

C8

83
Q

Waar kruist somato-sensibele informatie over trilling?

A

In de hersenstam

84
Q

Welk van de volgende klachten past niet bij een TIA in het a. carotis stroomgebied?

A

Dubbelzien

85
Q

Welke neurologische bevinding past niet bij een polyneuropathie?

A

Hoge reflexen

86
Q

De membraanpotentiaal tijdens de undershoot van de actiepotentiaal is normaal gesproken gelijk aan/negatiever
dan/positiever dan de evenwichtspotentiaal voor chloride ionen

A

negatiever

87
Q

Welk antwoord beschrijft het beste de stroming van het kamervocht in de volgorde van productie tot opname?

A
  1. Pars plicata
  2. Pupil
  3. Kanaal van Schlemm
88
Q

Hoever kan het conductieve gehoorverlies oplopen bij patienten met een niet-functionerend middenoorsysteem? 

A

50-60 dB

89
Q

Hoe heet het gedeelte van het middenoor waarin zich de kop van de hamer bevindt?

A

Recessus epitympanicus

90
Q

Wat voor soort nystagmus verwacht je bij de proef van Dix-Hallpike op links bij een BPPD van het linker posterieure kanaal?

A

een geotrope torsionele nystagmus met upbeat component

91
Q

Wat detecteren otolieten en halfcirkelvormige kanalne?

A

Kanalen: rotatie versnelling
Otolieten: lineaire versnelling

92
Q
A