week 1 Flashcards
Bacterien:
pro/eukaryoot
DNA
hoeveel cellen
prokaryoot; zonder celkern
dubbelstrengs ringvormig DNA.
Daarbuiten nog plasmidaal DNA met extra genen. Eigenschappen die makkelijk kunnen overgedragen worden aan andere bacterien
1 cellig
Virussen
pro/eukaryoot
DNA
strict genomen geen micro-organisme
afhankelijk van gastheercel
dubbel/enkelstrengs DNA of RNA omgeven door eiwitmantel
Fungi
pro/eukaryoot
hoe veel cellen
eukaryoot
1 cellig gist, meercellig schimmel, dimorf als het allebij is bij verschillende temperaturen
parasiet
pro/eukaryoot
hoeveel cellen?
eukaryoot en deels afhankelijk van gastheer
1cellig: protozo
meercellig: worm
steriele plekken
plekken waar geen micro-organismen aanwezig zijn. Er is geen contact met de buitenwereld.
Voorbeelden zijn liquor, bloed, spierbiopt
staphylococcus aureus
is een grampositieve bacterie die 25% van de mensen permanent bij zich draagt (in de neus) en een verwekker is voor vele ziektebeelden. het zorgt echter niet bij iedereen voor ziekte
wanneer is er sprake van infectie
bij een veranderde fysiologie door interactie tussen gastheer en micro-organisme. een klinische of subklinische ontstekings- en immuunreactie ontstaat
virulentie
hoeveelheid schade die een micro-organisme kan veroorzaken bij besmetting
kwanitatief: hoeveelheid micro-organisme nodig om de helft van de dieren ziek te maken
pathogenicitiet
vermogen om ziekte te veroorzaken bij besmetting
primaire pathogenen veroorzaken regelmatig ziekte bij besmetting
secundaire (opportunistische) pathogenen veroorzaken alleen bij verminderde weerstand ziekte: ze zijn minder virulent
barrieres van de innate afweer
mechanisch: epitheel, beweging (trilhaar, lucht, vloeistof)
chemisch: zout, lage pH, vetzuren, enzymen, defensines
microbiologisch: microbiota waarmee geconcurreerd moet worden
7 verschillen tussen de innate en adaptieve afweer
innate:
genoom gecodeerde PRR
patroon herkenning PAMP, DAMP, MAMP
granulocyten en monocyten
niet klonaal
snel
bij ieder individu aanwezig
geen geheugen
adaptief:
gerearrange receptoren
specifieke herkenning
T en B lymfocyten (behalve innate lymphoid cells zoals NK-cellen)
klonale respons
langzaam
verschillend per individu
geheugen
Verschil B- en T-cel antigeenbinding
B cel kan een intact antigeen binden met zijn surface immunoglobuline (BCR)
T cel kan alleen een klein peptide herkennen en het moet gepresenteerd worden door een APC met een HLA molecuul
primaire en secundaire lymfoide organen
primair: beenmerg en thymus
secundair: milt, lymfeklier, peyerse plaat, tonsillen
wat valt er weg als de Th CD4+ cel wegvalt?
Th1 cel zorgt voor costimulatie tijdens activatie van CD8+ cel (middels HLA-1 door APC)
Th2 cel zorgt voor costimulatie van B cel tot plasma cel
dmv cytokinerelease stimuleert de CD4+ cel macrofagen in perifere weefsels
verschil tussen HLA-1 en HLA-2
HLA-1 wordt door alle cellen van lichaam (behalve erytrocyten en geslachtscellen) tot expressie gebracht. Het presenteert antigenen uit het cytosol aan CD8+ cellen
HLA-2 wordt alleen door proffessionele APCs tot expressie gebracht en presenteert exogene antistoffen aan CD4+ cellen
hoe kan de adaptieve afweer nog worden verdeeld
humoraal: B-cellen, immunoglobulinen, Th2 cellen
cellulair: Th1 cellen, CD8+ cellen
replicatiecyclus van een virus
- aanhechting
- entree
- transcriptie, translatie en replicatie
- assemblage
- budding en release
Tropisme
Aanhechting van een virus gebeurt middels receptoren op het celoppervlak. Als een cel de juiste receptor tot expressie brengt is deze susceptible. De receptoren die een cel heeft is het tropisme
Permissiviteit van een cel voor virus
De ondersteuning van celreplicatie na indringen van virus
AZT als middel tegen HIV
AZT is een nucleoside analoog voor thymidine maar heeft ipv een OH groep een N3 groep. Als AZT geplaatst wordt kan er niks meer naast geplaatst worden en dus is er chaintermination
AZT is selectief en wordt alleen herkend door virale polymerases en niet door humane. Dit betekent dat er geen toxiciteit plaats vindt.
aciclovir
nucleoside analoog dat gebruikt wordt voor behandeling van herpes simplex virus. selectiviteit komt doordat lichaamseigen kinases aciclovir niet omzetten tot een nucleotide maar een kinase geproduceerd door het virus wel.
Leishmaniasis
eencellige parasiet met kern en kinetoplast (met mitochondriaal DNA)
Welke zijn de meest complexe ziekteverwekkers
parasieten: groot genoom, moeilijk te behandelen en verschillende verschijningsvormen
Symbiose
samenleven van organismen van verschillende soorten
Commensalisme
veroorzaakt bij gastheer geen voor- of nadeel
Parasietisme
het leven te koste van de gastheer
Mutualisme
een samenleving met wederzijds voordeel
Ectoparasieten
gelijkpotigen en aanwezig op oppervlak van gastheer: zoals luizen, vlooien, teken
Endoparasieten
in de gastheer in plaats van op oppervlak
parasitarie protozo en wormen