Week 1 Flashcards
is de kinderwens een zorgvraag of is het wensgeneeskunde?
WHO omschrijving: complete lichamelijke, geestelijke en sociale ‘well-being’
> infertiliteit kan daarom worden omschreven als een ongezonde situatie en een ziekte
vruchtbaarheid/ fertiliteit
vermogen van een organisme om zich geslachtelijk voort te planten
subfertiliteit
verminderde fertiliteit
voorbeelden:
- probleem van het paar
- compensatie partner
- combinaties
infertiliteit
absoluut onvermogen om voort te planten
= zeldzaam
- azoospermie
- anovulatie
- afsluiting tube falopii
fecundity
vermogen om levend nageslacht te krijgen (hangt samen met duur fertiele fase en aantal beschikbare gameten)
demografie zwangerschap
vervaningsniveau (nodig om bestaande generatie te vervangen): 2,1
- huidig vruchtbaarheidscijfer: 1,57
- hoog opgeleide vrouwen blijven niet alleen vaker kindloos maar krijgen ook op latere leeftijd pas kinderen
subfertiliteit cijfers
- spontane zwangerschapskans: 80-85% van gezonde jongen paren binnen 1 jaar (meerendeel binnen 6 maande)
- 1 op 6 paren voldoet aan definitie ‘subfertiliteit’
- ong 50.000 paren op bezoek bij huisarts hiervoor
- afnemende kans op zwangerschap en levendgeboren kind bij hogere leeftijd vrouw
na welke leeftijd neemt kans op verminderde vruchtbaarheid heel erg toe?
na 34ste neemt het toe van 20% anar 40%
(neemt al af vanaf 25ste)
3 redenen zwanger latere leeftijd slechter
- niet alleen moeilijker zwanger worden
- ook complexer zwanger te zijn
- perinatologische uitkomsten zijn slechter
leefstijlfactoren en vruchtbaarheid
- obesitas: meer kans aangeboren afwijkingen en moeilijker op te sporen
- roken, alcohol, dieet
- additief negatief effect
- hebben niet alleen effect op zwangerschap maar op levenslange gezondheid kind
grootste oorzaak infertiliteit vrouw
ovulatie stoornis
spelers in het endocriene systeem bij hormoonregeling
hypothalamus: GnRH
hypofyse: LH, FSH
ovarium: estrogeen, progesteron (inhibitors, activins)
de menstruale cyclus (dit leren voor tt!)
*zie plaatje in slides mapje of pag 7 slim boekje
wat opvalt:
- progesteron hoog na ovulatie (check als je wil weten of iemand oculeert: progesteron hoogte)
- LH hoog vlak voor ovulatie
- oestrogeen remt FSH afgifte
- corpus lunatum heeft LH nodig om progesteron te produceren
- progesteron bouwt slijmvlies op
oligo menorroe
onregelmatig en minder frequente menstruaties
75% door endocriene disbalans
amenorroe
afwezigheid menstruaties (>4mnd)
menorrhagie
regelmatige maar langdurige en overvloedige menses tot Hb ondermijnend
metorrhagie
geen cycluspatroon herkenbaar
naovulatie
‘cyclus’ zonder ovulatie
dysmenorrhoea
pijnlijke menstruatie
hormoon afkortingen
GnRH= gonadotropin-realeasing hormone
LH= luteiniserend hormoon
FSH= follikel stimulerend hormoon
ander woord voor slijmvlies baarmoeder
endometrium (kan tot 12mm dik worden)
oorzaken Cyclusstoornissen
organisch;
- uterus myomatosus
- endometrium pathologie
- stollingsafwijkingen
- iatrogeen (antistolling: IUD)
regulatie
- hormonaal
normale menstruatie cyclus
ong 25-35 dgn
menses: max. 80-120ml, duur 3-6 dagen
waarom progesteron beste test voor check ovulatie?
als progesteron in voldoende mate aanwezig is: dan weet je zeker dat er een corpus lunatum is en dus een ovulatie is geweest!!
(is niet per se het geval bij LH test)
Cyclusstoornissen anamnese
- leeftijd
- cyclus anamnese hieronder
- puberteit en ontwikkeling
- lichaamsgewicht
- stress en excercise
- hirsutisme/huidafwijkingen
- medicatie, chronische ziekten
- familie anamnese
- begin laatste menstruatie?
- regelmaat
- bij oligomenorroe of amenorroe: zijn er toch cyclische veranderingen merkbaar? (mastodynie, stemmingwisseling, afscheiding mid-cyclisch)
waneer is er sprake van amenorroe
primaire amenorroe:
- uitblijven menarche na 14e bij afwezigheid van groei of ontwikkeling secundaire geslachtskenmerken
- uitblijven menarche op 16e bij aanwezigheid van groei of ontwikkeling van secundaire geslachtskenmerken
secundaire amenorroe:
- na 3-4 mnd aanleiding voor verder onderzoek
diagnostiek cyclusstoornis
- anatomie en aanleg (gynaecologisch onderzoek, echo genitalia Interna)
- ontwikkeling/leeftijd
- lichaamsgewicht meten
- hirsutisme/huidafwijkingen
3 soorten anovulatie
WHO I:
- FSH/LH: laag & oestrogeen: laag
- 10%
WHO II:
- FSH normaal, LH normaal/verhoogd & oestrogeen: normaal
- 80%
WHO III:
- FSH/LH; hoog & oestrogeen: laag
- 10%
- zie plaatje slides iets overzichtelijker
voordat anovulatie diagnose kan zijn moet je eerst … uitsluiten
hyperprolactinemie: herstel van schildklierfunctie leidt tot cyclusherstel en ovulatie
- 5-30% oorzak van oligo-amenorrhoe
- meestal microadenoom
- dopamine neg feedback: remt GnrH en remt prolactine uitscheiding
symptomen
- tepeluitvloed: waterig, beiderzijds bij milde compressie
- gezichtsveld; laterale velden beperkt
therpie:
- dopamine agonisten (parlodel, norprolac)
Cyclusstoornissen labaanvraag
FSH, LH, oestradiol (prolactine)
op indicatie:
- androgenen, steroiden (bijnier), SHBG (steroid hormone binding globulin), TSH
WHO I
verschijnselen:
- amenorrhoe
oorzaken:
- hypothalamus-aanleg/anatomisch
(trauma, tumor)
- hypothalamus functiestoornis
(idiomatisch, stress, eetstoornis, extreme fysieke belasting)
- hypofyse functiestoornis
(aanleg, tumor)
gevolgen:
- short-term: infertiliteit/anovulatie
- long-term: osteoporose, cardiovasculaire problemen
WHO II
verschijnselen:
- oligo- of amenorrhoe
- overgewicht
- hyperandrogenisme: hirsutisme, acne, virilisatie
- polycysteus ovarium syndroom (PCOS)
oorzaken:
- multifactorieel (of familiar)
gevolgen:
- short-term: subfertiliteit/anovulatie, hyperandrogenisme
- long-term: type II diabetes, endometrium carcinoom, cardiovasculaire problemen, depressiviteit
WHO III
verschijnsel:
- amenorrhoe
oorzaken:
- natuurlijke veroudering
- turner syndroom
- iatrogeen (bestraling/ chemo)
gevolgen:
- short-term: infertiliteit/anovulatie
- long-term: osteoporose, bijnier insufficiëntie, cardiovasculaire complicaties
zie schemaatje slim over met WHO overzicht
pagina 12
zygote
eencellige samensmelting van een spermacel en een oocyt
meiose heet ook wel
reductiedeling (ploidy ofwel n wordt gehalveerd van 2n naar 1n)
chromosoomparing is afhankelijk van
- bewegingen van de chromosomen: ‘bouquet formation’
- het maken/herstellen van DNA dubbelstrengsbreuken (zodat crossover)
samenvat meiose
- homologe chromosomen moeten paren
- crossovers worden gevormd
- een haploide set van chromosomen per dochtercel na meiose I
spermatogenese proces
- in testis, in tubuli seminferi
- stertolicellen ondersteunen ontwikkeling genitale cellen
buitenkant naar binnen (naar lumen)
- spermatogonia (stamcel) > meiose I
- primaire spermatocyten > meoise II >
- spermatiden > verder differentiatie
- spermatozoa (wordt in lumen vrijgelaten)
- zie plaatje pag 15 slim
X en Y lijken alleen op elkaar in
pseudo-autosomale regia
- zodat ze toch aan elkaar vastzitten in meiose en uit elkaar gaan ondanks ze niet op elkaar lijken
XY body vorming
XY worden uitgezet tijdens meiotische fase:
> hierdoor worden essentieel eiwitten niet gemaakt die belangrijk zijn voor glycolyse
- vb: er is geen PGK (phospoglycerate kinase)
> er wordt geswitcht naar een autosomaal testis-specifiek PGK-gen (gebeurt niet bij oogenese)
spermiogenese
ontwikkeling van ronde spermatide naar rijpe zaadcel
- acrosine: een enzym dat de zaadcel nodig heeft om de eicel te bereiken
- protamine: wordt in de kern vd zaadcel gemaakt: DNA wordt hierom opgerold zodat het zo klein mogelijk is in de kop vd zaadcel
algemene feiten spermatogenese
- continue proces vanaf pubertijd
- XY body vorming
- Histon-naar -protamine transitie
twee fases in oogenese
prenataal & postnataal
- alle oocyten vormen zich al voor de geboorte: blokkade van diploteen van meiose I
*zie plaatje slides
ontwikkeling van een folliculaire oocyt
- blokkade diploteen profase meiose I
- groei oocyt
- hervatting meiose (LH geïnduceerd)
- ovulatie en blokkade metafase meiose II
> - bevruchting (toename Ca concentratie)
- voltooiing meiose, pronucleus formatie
- vorming zygote
wat gebeurt er bij de groei van de oocyt
- synthese van maternaal mRNA en rRNA voor vroeg embryonale fase (klievingsdelingen)
- vorming zona pellucida
- vorming corticale granula (van belang na bevruchting om zona te ‘veranderen’ zodat geen tweede zaadcel binnen kan)
- vorming gap junctions (tussen oocyt en granulosa cellen/cumuluscellen)
- verwerven van competentie tot meiose hervatting
instant houden van meiose I arrest in follikels
- cAMP gehalte in oocyt is hoog
- LH-piek> verdwijnen gap junctions
- cAMP gehalte daalt in oocyt
- hervatting meiose tot metafase II
je hebt dus 2 arresten
diploteen arrest (profase MI)
&
metafase II arrest
genetische variatie komt door:
- SNP’s (single nucleotide polymorphism)
- diploid genoom (2setjes chromosomen)
- recombinatie (meiose)
- CNV’s (copy number variation)
- inversies
- repeats (ATATATAT)
- epigenetica
2 manieren waarop veranderingen in genoom leiden tot ziekte
hoeveelheid
- deletie/ duplicatie
functie gen/eiwit
- diseruptie structuur gen (translocatie, inversie, insertie)
- verandering aminozuurvolgorde (missense, frame shift, stopcodon)
- effect op mRNA (nonsense mediated decay)
- effect op splicing
- gain of functie
welke 5 overervingspatronen zijn er
- chromosomaal
- mendeliaans
- mitochondrieel
- imprinting
- complex, multifactorieel
wat is zijn chromosomale overervingen?
numerieke afwijkingen
structurele afwijkingen
gebalanceerde translocatie
translocatie maar aantal chromosomen veranderd niet (dus geen andere inserties/deleties)
numerieke afwijking chromosoom overerving
translocatie, inversie, deletie, aneuploidie
afwijkingen:
- down; trisomie 22
- klinefelter syndroom (XXY)
- turner syndroom (X0)
*meestal niet erfelijk (behalve bij gebalanceerde translocaties)
structurele afwijking chromosomale overerving
- deleties
- inserties
- translocaties
- inversies
- promotor disruptie
- mRNA fout
- splicing fout
- frame shift
- stopcodon
mendeliaanse overerving
- autosomaal dominant, volleding/onvolledig penetrant
- autosomaal recessief
- x-linked dominant/ recessief
- (Y-linked)
monogene aandoeningen
slechts 1 gen is verantwoordelijk voor ziekte
autosomaal
mutatie ligt op slechts een van 22 niet-geslachtschromosomen
mosaicisme bij mutaties
mutatie ontstaat pas later waardoor niet alle cellen zijn aangedaan
- vaak ernstige afwijkingen en dus geen nageslacht
- niet erfelijk voor ouders
- mogelijk wel erfelijk voor nageslacht kind
verschil penetratie en expressie
penetratie: krijg je het wel/ helemaal niet
expressie: leeftijd van presentatie/ type kanker (voorbeeld)
consanguine overerving (bloedverwantschap)
grotere kans dat bijv ouders allebei drager zijn van recessief allel waardoor grotere kans op ziekte
x-linked recessieve aandoeningen
- geen man-man overerving
- mannen vaker aangedaan dan vrouwen (logisch beredeneren)
fragiele x-syndroom
CGG repeat
- volle mutatie
- premutatie; geen FXS (wel ander fenotype)
- x-gebonden
x-linked verschil man/vrouw
vrouwen vaak minder ernstig aangedaan door mozaïek; per cel is maar 1 X actief
mitochondriele overerving
krijg je alleen van de moeder
hetroplasmie: verschillende typen mitochondireel DNA worden doorgegeven, afhankelijk wel deel heb je er wel of geen last van
genetische imprinting
- verschil in expressie van genen, afhankelijk van maternale of paternale afkomst
- epigenetische modificatie
silver-russel syndroom/ beck with-wiedemann syndroom
UPD - uniparentale disolie (2x chr van zelfde ouder)
silver-russel syndroom: kleinere lengte, dun, maternale UPD11
beck with-wiedemann: groot, grote tong, risico tumoren, paternale UPD11
complex, multifactorieel overerving
- genetische factoren, omgevingsfactoren en levensstijl