Week 1 Flashcards

1
Q

adjuvante behandeling

A

nabehandeling, bijvoorbeeld chemotherapie/immunotherapie na operatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

lifetime risico op kanker

A

1 op 3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

meest voorkomende kanker

A

prostaat en borstkanker
daarna darm, huid, long en lymfeklierkanker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

trends in coloncarcinoom, mammacarcinoom en longkanker

A

incidentie van coloncarcinoom neemt toe, sterfte blijft gelijk.
incidentie van mammacarcinoom neemt toe, sterfte neemt af.
longkanker neemt bij mannen af maar bij vrouwen toe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

verklaring van helsinki

A

gemaakt door world medical association
elk metenschappelijk onderzoek moet hier aan voldoen
er staan etische principes voor artsen en andere betrokkenen bij medisch-wetenschappelijk onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

het etische dillema in de medische wetenschap

A

vooruitgang van de wetenschap die mogenlijk tot gezondheidswinst zou kunnen zorgen wordt gewogen tegen het beschermen van proefpersonen voor risico’s en bezwaren van onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

hoe wordt onderzoek met mensen in nederland gereguleerd?

A

kern van dubbele toestemming
ten eerste van een medisch-etische toetsingscomissies METC of centrale comissie mensgebonden onderzoek CCMO
ten tweede van de proefpersoon zelf voor deelname

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat analyseert de METC en wat weegt het af?

A

proportionaliteit van belang van het onderzoek vs risico’s/belasting.
(onderzoekers denken vaker aan risico’s, patienten vaker aan belasting.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

criteria van medisch etische comissies

A
  • geeft het nieuwe inzichten?
  • wordt de juiste methodologie gebruikt?
  • subsidiariteit? kan het met minder, of een minder ingrijpende methode?
  • werving/informed consent procedure
  • PROPORTIONALITEIT
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

hoeveel van de uitgaven van de overheid gaat naar de zorg?

A

30%
waarvan het overgrote deel (meer dan 50%) gaat naar de medisch specialistische zorg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

het probleem van het basispakket

A

moet zorg bevatten die we nodig hebben en die werkt maar moet tegelijkertijd toegankelijk en betaalbaar blijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

hoe wordt het basispakket beoordeeld?

A

het zorginstituut adviseert de minister van VWS over toegang, kwaliteit en betaalbaarheid van het basispakket

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

sluismiddelen

A

als de FDA of EMA een geneesmiddel heeft goedgekeurd maar het nog niet is opgenomen in het basis pakket en het hoge kosten heeft.
bij sluismiddelen worden er dmv prijsonderhandelingen geprobeert het voor een lagere prijs toegankelijk te maken in het basispakket

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

criteria van de sluis

A

wettelijk vastgelegd
- een geneesmiddel mag niet meer dan 50k per jaar per patient kosten of voor alle patienten met die indicatie in totaal meer dan 10 miljoen
- als een geneesmiddel voor meerdere indicaties kan ingezet worden is dit limiet 40 miljoen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

karnofsky score

A

geeft een percentage op basis van uitgebreidheid van ziekte, fitheid, comorbiditeit etc
vanaf 60% wordt kankerzorg als relevant gezien
kan de pre-exsistente score op karnofsky worden verbeterd?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

symptomen van leukemie

A

anemie: bleekheid, dyspnoe, vermoeidheid, POB
trombopenie: bloedingsneiging
neutropenie: hoge kans op infecties
hyperleukocytose: visusproblemen
extramedullaire lokalisatie
hepatosplenomegalie

17
Q

acute leukemie bij welk % hematopoetische cellen

A

meer dan 20% hematopoetische cellen = acute leukemie
normaal is onder 5%

18
Q

AML vs ALL

A

AML: vaker bij volwassenen, van myeloide voorlopercel, expressie van MPO en cytomorfologisch kenmerk zijn auerse staven
ALL: vaker bij kinderen, van lymfoide voorlopercel, hoge kans op uitzaaiing naar CZS, sterke expressie van TdT

19
Q

inversie 16

A

subtype van AML met een gunstige prognose

20
Q

verschil stamcellen en voorloper/progenitor cellen

A

stamcel: pluripotent
voorlopercel: uni/multi-potent
stamcel: hoge delingspotentie, lage delingsfrequentie
voorlopercel: lage delingspotentie, hoge delingsfrequentie
stamcel: self renewal dmv asymmetrische vermenigvuldiging
voorlopercel: beperkte/geen zelfvermeerdering
stamcel: relatief ongevoelig voor genotoxische invloeden
voorlopercel: gevoelig voor genotoxische invloeden
stamcel: verantwoordelijk voor lange termijn herstel van beenmerg na SCT

21
Q

klinische toepassing van stamceltransplantatie allo of auto

A

allo: voor beenmergherstel na volledige lichaamsbestraling en chemotherapie na ziekte van hemotopoetisch systeem
auto: voor beenmergherstel na intensieve chemotherapie voor solide tumor
voor expiremntele doeleinden:
- behandeling van auto-immuun ziekten dmv ‘harde reset’
- behandeling van immuundeficienties dmv gentherapie (repareren van stamceldefecten)

22
Q

waar liggen hematopoetische stamcellen

A

in regulerende niches in het beenmerg ter bescherming en regulatie

23
Q

hoe worden stamcellen geoogst en weer gedoneerd

A

in de periferie
oogsten werkt door het geven van groeifactor G-CSF waardoor de stamcellen migreren naar de periferie
doneren werkt door ze in de periferie te geven waarna ze dmv stamcel homing weer in de niches terecht komen

24
Q

groeifactoren en de desbetreffende differentiatielijnen:

A

TPO –> megakaryocyten en trombocyten
EPO –> erytrocyten
G-CSF –> granulocyten

25
Q

myeloproliferatief syndroom

A

mutatie in signaalmolecuul waardoor er een overmatige activatie van productie van granulocyten ontstaat
bib mutaties in JAK2

26
Q

nadelen van niet experimenteel/observationeel onderzoek in de etiologie

A
  • alleen data van mensen die willen meewerken aan de studie
  • minder accurate data over leefstijlfactoren door geheugen en sociaal wenselijke antwoorden
27
Q

vormen van observationeel onderzoek

A
  • cohort studie: relative risk
  • case-controle studie: odds ratio
  • ecologisch onderzoek
  • beschrijvende epidemiologie
28
Q

voor en nadelen van screening

A

voordelen: diagnose van kanker in eerder stadium dus minder ingrijpende behandeling, winst van levensjaren
nadelen: mogelijke overbehandeling/overdiagnosticering

29
Q

soorten overleving

A

absolute overleving: tijd van diagnose tot sterfte (ongeacht de doodsoorzaak)
ziektevrije overleving: tijd van diagnose tot progressie van de ziekte
relatieve overleving: absolute overleving gecorrigeerd voor leeftijd, geslacht en jaar van diagnose

30
Q

belangrijkste oorzaken van kanker

A

roken, voeding, overgewicht, genetische achtergrond of een combinatie hiervan

31
Q

belang van stroma voor een tumor

A

dient ondersteudend en zorgt voor zuurstof dmv angiogenese
als de angiogene groeifactoren de overhand nemen over groeiremmers vindt de angiogene switch plaats
groeifactoren bvb VEGF op VEGF-R of HIF-1-alfa

32
Q

hallmarks of cancer

A
  1. blijven delen: zelf maken van groeifactoren/geen groeifactor nodig
  2. remming ontwijken: groeiremmende factoren uitschakelen
  3. celdood weerstaan: uitschakelen van apoptose
  4. oneindig delen: telomeer verlingen mbh telomerase
  5. angiogenese: vorming van nieuwe bloedvaten; angiogene groeifactoren nemen overhand: angiogene switch
  6. invasie en metastase
  7. genoom instabiliteit en mutaties: problemen bij DNA-reparatiemechanismen
  8. deregulatie van energievoorziening: glycolyse pyrvuaat –> lactaat: veel glucose gebruikt
  9. tumor bevorderende ontsteking: immuuncellen breken stroma af; afvalproducten zijn voedingsstoffen en de goreifactoren die worden geproduceerd om stroma te herstellen worden ook gebruikt door tumor
  10. ontsnapping aan het immuunsysteem: door vele mutaties zijn tumorcellen herkenbaar als lichaamsvreemd voor immuunsysteem tumorecellen zullen dus immuunsysteem minder actief maken
33
Q

invasie en metastase 6 stappen

A

invasie: migratie door basaalmembraan
invasie: verplaatsing door extracellulaire matrix
metastase: intravasatie in bloedvat EMT (epitheliale mesenchymale transitie)
metastase: transport in bloedbaan
metastase: extravasatie
metastase: kolonisatie en uitgroei MET (mesenchymale epitheliale transitie)

34
Q
A