Week 1 Flashcards

1
Q

Wat zijn de 2 grote groepen afwijkingen in het maagdarmkanaal en geef voorbeelden:

A
  1. Slijmvliesafwijkingen: Barret slokdarm, poliep
  2. Motiliteitafwijkingen: obstipatie, ileus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de meest frequente infectie gerelateerde MDL-ziekten begin 20e eeuw?

A
  • Helicobacter Pylori
  • Infectieuze diarree
  • Virale hepatitis
  • Tuberculose
  • Peptisch ulcus, maagbloeding en maagperforatie, maagkanker
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waarvan is er sprake bij een maagbloeding en wat zijn de symptomen hierbij?

A
  • Een arteriële bloeding in de maagzweer.
  • Symptomen: heftig bloedbraken en shock.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de oorzaak voor het ontstaan van maagzweren?

A

Vaak Helicobacter Pylori bacterie die overgedragen wordt via maagsap.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waaruit bestaat de behandeling van maagzweren?

A
  • Een scopie: om bloedende vat te clippen/ coaguleren.
  • Maagzuurremmers
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat bekijk je met een gastroscopie en colonscopie?

A
  • Gastroscopie: slokdarm, maag, twaalfvingerige darm
  • Colonscopie: dunne- en dikke darm
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke kauwspieren zorgen voor depressie + protractie (naar voren)?

A
  • 2 infrahyoidale spieren
  • M. pterygoideus lateralis
  • Zwaartekracht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke kauwspieren zorgen voor elevatie?

A
  • M. masseter
  • M. temporalis
  • M. pterygoideus medialis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke kauwspieren zorgen voor protractie + retractie?

A

M. pterygoideus lateralis en medialis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat doen de suprahyoidale spieren?

A

Zorgen ervoor dat de onderkaak actief wordt opengetrokken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waarbij horen plicae circulares en Peyer’s patches?

A
  • Plicae circulares: jejunum
  • Peyer’s patches: ileum
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Uit welke 4 lagen (binnen-buiten) bestaat de holle buis van de tractus digestivus?

A
  1. Mucosa
  2. Submucosa
  3. Muscularis
  4. Serosa (adventitia)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke speekselklieren in de mond zijn sereus/muceus?

A
  • Glandula parotis: sereus
  • Glandula submandibularis: sereus > muceus
  • Glandula sublingualis: muceus > > sereus
  • Kleine speekselklieren: muceus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke soort klier (sereus of muceus) kleurt meer aan bij een PAS kleuring?

A

Muceus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn ECL-cellen en wat doen ze?

A
  • Endocriene cellen in de buurt van pariëtale cellen.
  • Geven histamine af→ stimuleert pariëtale cellen om zuur te produceren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke 2 typen endocriene cellen in het antrum van de maag zijn er?

A
  1. G-cellen: maken gastrine→ activeren pariëtale cellen.
  2. D-cellen: maken somatostatine→ remmen zuurproductie door remming protonpompen in de pariëtale cellen.
17
Q

Waardoor wordt het lichaamsgewicht bepaald?

A

Balans tussen voedselopname en energieverbruik.

18
Q

Wat zijn de korte termijn factoren voor voedselopname?

A
  • Het meten van kauwen en slikken: stimulatie verzadigingscentrum.
  • Feedback vanuit het maagdarmkanaal: anorexigene en orexigene factoren.
  • Feedback binnen het centraal zenuwstelsel: hedonisme en neuropeptide Y.
19
Q

Wat zijn de anorexigene (verzadigings) factoren?

A
  • Rekken van maagdarmkanaal
  • Cholecystokinine (CCK): signaal sluiten pylorus
  • Glucose en alvleesklier hormonen (glucagon, insuline)
  • Leptine (vetweefsel)
20
Q

Wat zijn de orexigene (honger) factoren?

A
  • Ghreline: eetlustopwekkend stofje in de maag.
21
Q

Welke 2 centra wat betreft eetlust zijn er in de hypothalamus?

A
  • Ventromediale hypothalamus (links)= verzadigingscentrum→ bij letsel door eten→ hyperfagie→ setpoint ↑
  • Laterale hypothalamus (rechts)= hongercentrum→ bij letsel stoppen met eten→ afagie→ setpoint ↓
22
Q

Wat zijn 2 belangrijke factoren voor hongergevoel?

A
  • Insuline (gehalte) en leptine
  • Beide zijn anorexigeen
23
Q

Welke factoren heb je in de eerste rang orde neuronen en in de tweede rang orde neuronen?

A

1e rang
- Anorexigeen: POMC/CART
- Orexigeen: AgRP/NPY

2e rang
- Melanocortin 4 receptoren (MC4R)

24
Q

Wat doet MC4R?

A

Continu actiepotentialen afgeven om te stoppen met eten.

25
Q

Welk effect hebben anorexigene- en orexigene factoren/neuronen op MC4R?

A
  • Anorexigeen: stimulerend (dus minder eten).
  • Orexigeen: remmend (dus meer eten).
26
Q

Wat doet leptine?

A

Remt voedsel opname
- Stimuleert CART neuronen (anorexigeen)
- Remt afgifte NPY (orexigeen)

27
Q

Wat gebeurd er met je vetcellen wanneer je ouder wordt?

A
  • Je maakt geen nieuwe vetcellen aan.
  • Wanneer je dikker wordt, worden de bestaande vetcellen groter→ hypertrofie.