week 1 Flashcards
1
Q
whole, entire
A
geheel
2
Q
creative
A
creatief
3
Q
publication
A
uitgave
4
Q
special
A
bijzonder
5
Q
age
A
leeftijd
6
Q
way
A
manier
7
Q
hoofdstuk
A
chapter
8
Q
confusing
A
verwarrend
9
Q
to draw
A
tekenen
10
Q
assosciation
A
vereniging
11
Q
curious about
A
beniewud naar
12
Q
exactly
A
precies
13
Q
bear
A
beer
14
Q
animal
A
beest
15
Q
dangerous
A
gevaarlijk
16
Q
butterfly
A
vlinder
17
Q
impressive
A
indrukwekkend
18
Q
happy
A
gelukig
19
Q
hero
A
held
20
Q
see
A
zorgen
zorgde
gezorgd
21
Q
serious
A
ernstig
22
Q
especially
A
vooral
23
Q
solution
A
oplossing
24
Q
aversion to sth, cannot stand, dislike
A
heb een hekel aan
ik heb een hekel aan lawaai
25
scream
schreeuw
26
afraid
bang
27
little, few
weining
28
magazine
tijdschrift
29
modest
bescheiden
30
possession
bezit
31
complately
helemaal
32
before
voordat
33
whisper
fluisteren
34
beatiful
prachtig
35
feelin
gevoel
36
meaning
betekenis
37
difference
verschil
38
dream
droom
39
healthy
gezond
40
reach, achieve
bereiken
41
doctor
arts
42
cecha charakteru
eigenschap
43
patience
geduld
44
research
onderzoek
45
countryside
platteland
46
intention
voornemen
47
traffic
verkeer
48
goal
doelpunt
49
change
veranderen
50
to be named after
vernoemd naar
51
you see, as you can see, to see/notice that
merken
ik merkte dat zij naar me keek
52
take care of something
zorgen voor
53
even
zelfs
iedeeren kan leren zingen zelfs als je niet muzikaal bent.
54
personally
persoonlijk
55
to reveal
uitkomen
56
for now
voorlopig
57
new year resolution
goede voornemens
58
be annoyed by
ergeren aan
59
performance
prestatie
60
annoying
vervelend
61
happen, occur
gebeuren
gebeurde
ZIJN gebeurd