nouns Flashcards
1
Q
husband
A
echtgenoot
2
Q
beef
A
rundvlees
3
Q
adult
A
volwassene
4
Q
belief
A
geloof
5
Q
data
A
gegeven
6
Q
area
A
gebied
7
Q
story
A
verhaal
8
Q
part
A
deel
9
Q
face
A
gezicht
10
Q
feeling
A
gevoel
11
Q
happiness
A
geluk
12
Q
eductaion
A
onderwijs
13
Q
fact
A
feit
14
Q
importance
A
belang
15
Q
image
A
beeld
16
Q
decision
A
besluit
17
Q
hospital
A
ziekenhuis
18
Q
consequence
A
gevolg
19
Q
danger
A
gevaar
20
Q
proof
A
bewijs
21
Q
song
A
lied
22
Q
builiding
A
gebouw
23
Q
you are welcome
A
graag gedaan
24
Q
nice to meet you
A
leuk je ontmoeten
25
cash
cash
26
wine
wijn
27
sweet
zoet
28
sour
zuur
29
dry
drogen
30
bier
beer
31
week
week
32
year
jaar
33
hour
uur
34
minute
minuut
35
ice
ijs
36
pork
verkenvlees
37
kitchen
keuken
38
bathroom
badkamer
39
bed
bed
40
hotel
hotel
41
today
vandaag
42
tomorrow
morgen
43
yesterday
gisteren
44
head
hoofd
45
cloud
wolk
46
television
televisie
47
life
leven
48
money
geld
49
problem
probleem
50
thing
ding
51
something
iets
52
piece
stuk
53
news
nieuwes
54
end
einde
55
team
team
56
heart
hart
57
contact
contact
58
project
project
59
body
lichaam
60
system
systeem
61
begrijpen begreep begreepen
to understand
62
blood
bloed
63
total
totaal
64
game
spel
65
success
success
66
pleasure
plezier
67
eye
oog
68
risk
risico
69
fire
vuur
70
office
kantoor
71
idea
idee
72
salary
salaris
73
beach
strand
74
centrum
centre
75
paper
papier
76
bill
rekening
77
what time is it
hoe laat is het
78
i'm sorry
het spijt me
79
excuse me
excuseer
80
how are you
hoe gat het
81
my name is
ik heet
