Week 1 Flashcards

1
Q

Publiek recht

A

Publiek recht is het recht tussen burgers en overheden. Er geldt een algemeen belang. Verticaal (overheid boven burgers onderaan). Bijvoorbeeld staatsrecht en strafrecht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Privaat recht

A

Privaat recht is het recht tussen burgers onderling, bedrijven en burgers en bedrijven onderling. Er geldt een individueel belang. Horizontaal (burgers zijn gelijk).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Materieel recht

A

Materieel recht is de inhoud van de rechten en plichten van de personen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Formeel recht

A

Formeel recht is hoe je de inhoud (van het materiele recht) geldend maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Objectief recht

A

Objectief recht is het geheel van de rechtsregels die vastgesteld zijn in wetten, verdragen en jurisprudentie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Subjectief recht

A

Subjectief recht zijn de rechten en plichten die jij (rechtssubject) hebt. Subjectieve rechten ontleen je aan het objectief recht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Fatsoensnormen

A

Meestal ongeschreven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Morele normen

A

Concrete richtlijn voor ‘goed’ leven. Alleen juridisch afdwingbaar als het is vastgelegd in de wet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Rechtsnormen

A

Normen die vastgelegd zijn in het recht wat de meerderheid van de samenleving vindt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wet in formele zin

A
  • Van hoogste wetgevend orgaan

* Regering en Staten-Generaal gezamenlijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wet in materiele zin

A
  • Van lagere wetgevers

* Alleen regering of provinciale staten, gemeenteraad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Kenmerken van een wet

A
  • Bedoeld voor herhaaldelijk gebruik
  • In alle gevallen op dezelfde manier toegepast
  • Uitgevaardigd door bevoegde organen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Codificatie

A

Gewoontes worden omgezet naar wetten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Delegatiebeginsel

A

Regering en minsisters mogen regelgeving maken als die bevoegdheid gegeven wordt in formele wet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Delegatiebeginsel

A

Regering en minsisters mogen regelgeving maken als die bevoegdheid gegeven wordt in formele wet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Legaliteitsbeginsel

A

Elk overheidshandelen is gebaseerd op een wettelijke bepaling.

16
Q

Rechterlijk toetsingsverbod

A

Rechter mag wet in formele zin niet toetsen aan Grondwet: dat doet de formele wetgever zelf: trias politica.

17
Q

Rangorde wetgevende organen

A
  1. Hogere regels gaan voor lagere
  2. Jongere (=latere) regel gaat voor oudere
  3. Bijzondere regel gaat voor algemene regel