week 1 Flashcards
Transport van bloed ten behoeve van:
- Stofwisseling
- communicatie tussen delen van het lichaam
- Bij ontsteking
Opbouw vaten
- Tunica intima
- Tunica media
- Tunica externa/adventitia
Arteriosclerose
Verharding van de vaatwand
Wat tonen hoge ST-elevaties in een ECG?
Ernstige acute myocardischemie
> Veel I- en T-troponine in het bloed; deze markers tonen myocardschade aan
Hoeveel procent van het totale zuurstof wordt gebruikt door de nieren?
25%
Noem 3 dingen waar een enorme samenhang tussen is
Circulatie, ventilatie en nierfunctie bij het in stand houden van het milieu interieur
Transport van bloed en lymfe vindt plaats ten behoeve van:
- Stofwisseling (zuurstof en voedingsstoffen)
- Communicatie tussen delen van het lichaam (hormonen)
- Bestrijding ontsteking (oa. witte bloedcellen, antilichamen)
Welke organen krijgen in rust vooral veel bloed?
Vooral de verteringsorganen en de nieren
Vaattypen circulatie, begin bij het hart
Uit het hart treden elastische arteriën. Deze gaan over in musculeuze arteriën. Deze worden vervolgens kleine arteriën, arteriolen en daarna capillairen.
De capillairen gaan via de postcapillaire venulen over in musculeuze venulen en in middelgrote en grote venen. De grote venen komen uit in het hart
Tunica intima
Endotheelcellen, een subendotheliale laag (soms met gladde spiercellen en vezels) en een lamina elastica interna (gefenestreerd: gaten voor het uittreden van bijvoorbeeld witte bloedcellen)
Functies endotheelcellen
- Stolling
- De glycocalix vormen een laag die trombose tegengaat
- In het cytoplasma zitten Weibel Palade bodies (stollingsfactor); bij beschadiging van een bloedvat kan onder invloed van deze factor trombose (bloedstolling) ontstaan
- Extracellulaire matrix produceren (subendotheliale laag)
- Regulatie van ontsteking (cytokines) en hormonen
- Bij ontsteking ontstaan op het endotheel ankers voor witte bloedcellen, zodat de witte bloedcellen op locatie blijven. Endotheelcellen produceren interleukines en P-selectine
- Inactivatie van hormonen en andere stoffen
- Modulatie van bloeddruk
- Vasoconstrictors: endotheline, ACE
- Vasodilatoren: NO
- Vaso-actieve stoffen regelen de bloedflow/druk
- Endotheelcellen produceren groeifactoren waaronder VEGF en angiopoietines. Deze stoffen produceren onder andere angiogenese.
- Oxidatie van lipides
- Lipolyse van lipoproteïnen
Tunica media
Vormt de tussenlaag. Een hele dunne laag en bevat meestal gladde spiercellen. In deze laag zitten ook elastische en collagene vezels in wisselende hoeveelheden om druk op te vangen. De tunica media bevat geen fibroblasten, de extracellulaire vezels zijn afkomstig van gladde spiercellen
Bevat de tunica media fibroblasten
Nee
Tunica adventitia
Bestaat uit losmazig bindweefsel. Bestaat vooral uit een longitudinale rangschikking van collagene vezels
Vasa vasorum
Bloedvaten die de vaten zelf van bloed voorzien en bevinden zich in de tunica adventitia (bovenop de vaten)
Ze komen met name voor op grote vaten en zijn nodig voor de stofwisseling
Macrocirculatie
Arteriën en venen
Microcirculatie
Arteriolen, capillairen en venulen
Drie typen arteriën
1. Elastische arteriën > Grote arteriën zoals de aorta 2. Musculeuze arteriën > Middelgrote arteriën, meeste benoemde arteriën in het lichaam 3. Arteriolen > Tunica media is 1-3 spierlagen dik
Nervi vascularis
Betrokken bij vasoconstrictie en dilatatie
Capillairen
4-10 micrometer in diameter, gemiddelde lengte van slechts 50 micrometer.
Vormen 90% van de vasculatuur in het lichaam.
Alternatieve microvasculaire pathways
- Arterioveneuze shunt
> bloed wordt via sphincters uit de capillairen gehouden en stroomt direct vanuit de arteriole naar de venule. - Veneus portaal systeem
> Er zijn tusssen arterie en venen twee vaatbedden van capillairen aanwezig: één in de spijsverteringsorganen en één in de lever
Soorten capillairen
- Continue capillairen > zijn volledig gesloten
- Gefenestreerde capillairen > capillairen met dunnere gedeelten
- Sinusoïdale capillairen > capillairen met gaatjes
Interactie tussen bloed en weefsel is op plaatsen in de circulatie mogelijk
- In de capillairen en postcapillaire venulen
- Transport van vloeistof met metabolieten, hormonen etc. vindt plaats over de wand van de capillairen
- Uittreding van cellen vindt plaats over de wand van de postcapillaire venulen
Kenmerken van venen
- Lage druk
- De meesten zijn middelgroot
- Gelegen naast arteriën
- Hebben een dunne tunica intima
- De tunica media bestaat uit kleine bundels gladde spiercellen vermengd met reticuline en elastine vezels
- De bloedstroom afhankelijk van:
> De gladde spiercel contractie in de vaatwand
> De kleppen in de venen in combinatie met de arteriële pomp en spierpomp, de adempomp en de hartpomp
Kenmerken lymfevaten
- Dunwanding
- Voeren overtollig vocht uit weefsel af
- Lymfecapillairen:
> Incomplete basale lamina
> Worden open gehouden door elastine vezels die ze
met omgevende structuren verbinden - Lymfeklieren
- Lymfevaten
- Doorstroming is afhankelijk van gladde spiercellen en kleppen
- Eindigen in ductus thoracicus en rechter ductus lymfaticus voordat ze in het bloed uitmonden
- Histologisch niet te onderscheiden van venen
Lagen van de hartwand
- Endocard
- Myocard
- Epicard
Endocard
- Homoloog aan de tunica intima
- Endotheel
- Bindweefsel met elastische vezels
- Subendocardiale laag: losmazig bindweefsel met bloedvaten, zenuwen, Purkinje vezels (prikkelgeleidend systeem)
Myocard
- Hartspierweefsel
- Capillairen
Epicard
- Homoloog aan de tunica adventitia
- Viscerale blad van het hart (hartzakje)
- Mesotheel
- Subepicardiale laag: losmazig bindweefsel met coronairvaten, zenuwen, ganglia en vetweefsel
Functies cardiale skelet
Naast verankering van hartkleppen biedt het cardiale skelet ook een insertie voor de hartspier en een elektrische isolatie
Geleidingssysteem
Het geleidingssysteem van het hart bestaat uit de sinoatriale knoop, de atrioventriculaire knoop, de atrioventriculaire bundel (bundel van his), linker en rechter bundeltak en de Purkinje vezels
Artherosclerose
Artherosclerose is een proces waarbij vet aan de endotheellaag van het bloedvat ophoopt. Door deze ophoping gaat de anti-trombogene werking van de endotheelcellen verloren en ontstaan bloedpropjes aan de plaque
Wat veroorzaakt artherosclerose?
Artherosclerose zorgt voor verstijving van de vaatwand en kan uiteindelijk leiden tot dissectie, ruptuur, aneurysma en een hartinfarct
Belangrijkste risicofactoren artherosclerose
- Genetisch
- Leeftijd
- Geslacht (M>F tot menopauze)
- Hyperlipidemie > te hoog cholesterolgehalte
- Hypertensie
- Roken
- Diabetes Mellitus
- Ontsteking
Aneurysma
Ontstaat als gevolg van een verslapping van de vaatwand. Het bloed hoopt op in de holten en stolt daar als gevolg van de kapotte endotheellaag. Bij een aneurysma is er een risico op dissectie of ruptuur
Risicofactoren aneurysma
- Artherosclerose
- Hypertensie
- Bindweefselziekten, met name thoracaal
Dissectie
Een lekkage in de wand van een bloedvat, waardoor het bloed tussen de lagen van de wand lekt
Risicofactoren dissectie
- Hypertensie
- Bindweefselziekten
- Geslacht (tijdens zwangerschap; oorzaak onbekend)
Door welke iongradient wordt de rustmembraanpotentiaal vooral bepaald?
kalium
Wat is het effect van sluiten Kalium kanalen?
Depolarisatie
> Evenwichtspotentiaal van kalium is erg laag, van natrium en calcium hoog. Wanneer de kaliumkanalen sluiten, gaat de membraanpotentiaal verder van de evenwichtspotentiaal van kalium vandaan want kalium doet niet meer mee
Waarvan is de evenwichtspotentiaal afhankelijk?
De ionconcentratie gradiënt en lading
Wat heb je nodig voor transport van ionen over membraan?
Transporteiwitten
Twee typen transporteiwitten
- Kanaaleiwitten
> Bij openen kunnen veel ionen tegelijk doorheen gaan - Carrier
> Verandert steeds van vorm als het enkele moleculen opvangt aan de buitenkant
Paasief transport
Met de elektrochemische gradiënt mee, gedreven door de potentiële energie in deze gradiënt
(downhill)
Membraan transport eiwitten
- Porie
- Kanaal
- Carrier
- Pomp
Porie (transporteiwit)
Voorbeeld: connexon
- langdurig open
- diffusie van vele moleculen tegelijkertijd; weinig selectief
- transport met gradient mee
Kanaal (transporteiwit)
Voorbeeld: Na-kanaal
- twee toestanden: open en gesloten
- indien open: diffusie van vele moleculen tegelijkertijd; ion-selectief
- transport met gradient mee
Carrier (transporteiwit)
Voorbeeld: GLUT (Glucose transporter)
- conformatie verandert beurtelings tijdens transport
- diffusie van één of enkele moleculen tegelijkertijd; selectief
- transport met gradient mee
Pomp (transporteiwit)
Voorbeeld: Na;K-ATPase
- conformatie verandert beurtelings tijdens transport
- transport van één of enkele moleculen tegelijkertijd; selectief
- transport tegen gradient in, dus input van extra energie nodig