W3: holisme versus reductionisme Flashcards
Bounded rationality:
houdt rekening met het feit dat mensen beperkte middelen hebben en geregeld (logische) fouten maken. Realistische weergave van menselijk redeneren.
Unbounded rationality:
menselijk redeneren wordt niet geremd door beperkingen zoals tijd, geheugen of denkkracht.
Holisme:
er is een sociale wereld, met sociale feiten die hun eigen ‘realiteit’ vormen en invloed kunnen uitoefenen op individuen. Som is meer dan het gehele der delen, maar het geheel van handelen beïnvloedt de individu ook. Uitleg/onderzoek in sociale wetenschappen vereisen geen verwijzing naar individuen. Bijv. Groepen zijn op zichzelf entiteiten.
Methodologisch individualisme:
meerdere opties (strong, moderate). Gaan er ontologisch vanuit dat er niet meer is dan het individu. Acties van groepen moeten daarmee altijd verklaard worden vanuit het individu
Sociobiologie:
biologische impulsen, helemaal tot het ‘laagste’ niveau gereduceerd
Strong methodologisch individualisme
complete verklaringen in de sociale wetenschappen moeten altijd verwijzen naar individuen, hun acties en eigenschappen
Moderate methodologisch individualisme:
verklaringen in de sociale wetenschappen moeten enige verwijzing maken naar individuen
Explanatory holism:
verklaringen in de sociale wetenschappen hoeven geen verwijzing te maken naar individuen; ze mogen alleen beroep doen op entiteiten of eigenschappen op sociaal niveau
Broken window theory:
hoe netjes een gemeenschap is geeft sociale betekenis door dat de gemeenschap onder controle is en sociale normen worden nageleefd. Maar: hoe dan op te lossen? Het fixen van de ramen en het schoonmaken van de straten werkt pas als mensen ophouden de boel te verpesten. Om dus de ordentelijkheid te veranderen, moet je gedrag veranderen. Oftewel: alleen actoren/agents hebben causale macht.
Multiple realizability:
Vanuit individuen tot een sociale theorie, maar probleem is dat de sociale dingen die er zijn kunnen voortkomen uit allerlei verschillende handelingen. Resultaat (revolutie) is hetzelfde, maar individuele acties kunnen erg verschillen. Oftewel: met hetzelfde basismateriaal (individuen) zijn meerdere verschijningsvormen mogelijk, dit maakt reductie onmogelijk
Supervenience:
Niet tegenovergesteld van multiple realizability. Afhankelijke relatie tussen het hogere en lagere niveau. Hoger niveau is afhankelijk van lager/individueel niveau Vb. maken van een klok: delen van een klok zorgen ervoor dat de klok kan werken, verander je iets achter/onder de klok, verandert de klok
Sociaal feit:
Zijn onafhankelijk van het individu (Durkheim). Ze hebben een dwingende invloed, beïnvloeden het handelen van mensen (zoals wetten, normen, religieuze dogma’s, financiële systemen). Pas als je je verzet tegen sociale feiten, voel je pas het dwingende karakter dat ze hebben.
Sociale feiten kunnen alleen verklaard worden vanuit andere sociale feiten.
Sociale feiten sluiten aan bij het holisme.
Als je op de wereld komt, sluit je je aan bij al bestaande groepen. Die bepalen hoe jij de wereld gaat zien met hun denkbeelden. Dat is iets externs. Een geloofsgemeenschap is dan ook meer dan de som der individuen.
Structuren:
meerdere definities. Vanuit Foucault (tekst Rosenberg): instituties buiten het individu die gedrag vormen, en gedrag reproduceert die structuren vaak. Uit zich in cultuur, taal, normen. Oefenen (normaliserende) macht uit en geven betekenis: “They do so by giving acts meanings that the agents who perform these acts don’t recognize”
Hegel:
Structuurdenker. Dieper structuur achter de geschiedenis (van de maatschappij). Mensen leven en doen dingen en hebben het idee dat ze vormgeven aan de wereld, maar eigenlijk is er een onderliggende (ook te zien als bovenliggende) structuur die mensen meetrekt als een stroom.
Structuur is leidend -> weinig zelf bepalen. Structuur is sturend voor menselijk handelen (en niet andersom). Teleologische ontwikkeling: hij kon zo voorspellen dat er een moment kwam dat de Geist tot volledige ontplooiing komt, en bij dit eindstadium stopt de geschiedenis.
Marx:
Structuurdenker. materialistisch ipv idealistisch. Onderbouw: productieverhoudingen. Heeft invloed op de bovenbouw (recht, zeden, moraal, godsdienst, kunst en cultuur). Prescriptief -> structuren leiden onvermijdelijk tot revolutie, geen ruimte voor agency