Vragenuurtjes en oude tentamens Flashcards

1
Q

Vitamine D heeft een signaalfunctie. De effecten van vitamine D komen tot stand na binding aan de vitamine D receptor (VDR). Dit is een kernreceptor. Benoem vier functionele domeinen in het eiwit van de vitamine D receptor en beschrijf voor elk domein wat de rol is van dit domein in het functioneren van de vitamine D receptor

A

Ligandsbindingsdomein: hieraan bindt vitamine D waardoor de receptor van vorm verandert en actief wordt
DNA bindingsdomein: Hiermee bindt de VDR aan een specifieke basevolgorde in het DNA

Activeringsdomein: Hiermee oefent de aan DNA gebonden VDR een positieve invloed uit op activering van RNA polymerase II op de promotor
Dimerizeringsdomein: Hiermee binden twee VDR eiwitten aan elkaar waardoor een stevigere en meer volgorde specifieke binding met het DNA otstaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Veel genregulatoreiwitten herkennen een heel specifieke basevolgorde in dubbelstrengs DNA en binden daar specifiek aan. Beschrijf het soort krachten tussen een transcriptiefactor en de bijbehorende specifieke DNA sequentie en verklaar waardoor deze binding zo specifiek kan zijn

A

H-bruggen tussen baseparen in de brede of smalle groeve van het DNA en bepaalde aminozuur restgroepen van het genregulatoreiwit. De volgorde van deze baseparen in het DNA en de ruimtelijke orientatie van deze specifieke aminozuur restgroepen maakt de interactie tussen DNA en transcriptiefactor specifiek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Beschrijf hoe het poly-a-signaal leidt tot het uiteindelijke resultaat.

A

Er wordt een knip in de groeiende RNA keten ca 30 nucleotiden downstream van het polyA signaal aangebracht, en aan het ontstane 3’-uiteinde worden achtereenvolgens vele A-nucleotiden gekoppeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waarom krijgt RNAse A wel zijn enzymactiviteit terug bij renaturatie naar eerder gedenatureerd te zijn?

A

Veel zwavelbruggen; zijn covalente bindingen > die verbreek je niet door te verwarmen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat maakt kernreceptoren zo bijzondere genregulatoreiwitten?

A

Activatie door ligandbinding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de belangrijkste functie van tubuline filamenten?

A

Intracellulair transport van organellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waar zit de eerste synaps van het gnostisch sensibele systeem richting de hersenen?

A

Eerste in de hersenstam (> tweede in de thalamus (altijd), derde en laatste in de motorische schors)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke neurotransmitter verzorgt de synaptische transmissie in parasympatische ganglia?

A

Acetylcholine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Drie spiergroepen die uit de kieuwbogen gevormd worden

A
  • mimische spieren
  • kauwspieren
  • pharynxspieren
    (tongspieren niet > komen uit de somieten)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is een bi-articulaire spier?

A

Loopt over twee gewrichten, bijv biceps brachii

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Door welke zenuw worden de trekspieren in de vingers geïnnerveerd?

A

n. radialis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

welke hersenzenuw innerveert de sensibiliteit van het aangezicht?

A

n. trigeminus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

In welke kwab zitten functies als planning en beslissen?

A

frontaalkwab (lobus frontalis)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Uit welk embryonaal weefsel ontstaat het perifere zenuwstelsel?

A

Neurale lijst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoeveel botstukken zitten er normaliter in de hand?

A

27

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoeveel dendrieten en axonen heeft een neuron?

A

Een neuron heeft meerdere dendrieten, maar één axon

17
Q

Welk type verlamming zal er ontstaan indien de pyramidebaan door de laesie is aangedaan?

A

Spasitsche verlamming

18
Q

Welke twee vormen van beroerte worden onderscheiden?

A

Infract en bloeding

19
Q

Noem naast beroerte drie andere oorzaken voor het ontstaan van laesies in het zennuwweefsel

A
  • infectie
  • trauma
  • aangeboren
  • metabool
  • neurodegeneratief
20
Q

Wanneer treedt er slappe verlamming op?

A

Wanneer een motoneuron beschadigd is, of bij een perifere laesie

21
Q

Wanneer treedt er spastische verlamming op?

A

Bij een centrale laesie (pyramidebaan)