Voorbeeld tentamen handleiding Flashcards

1
Q
  1. Introduction - kennisvraag.
    Wat zijn epigenetic changes? Welke rol speelt dit in psychotherapie?
A

Een groot deel van de plasticiteit in onze neuro-emotionele systemen wordt bereikt door epigenetische veranderingen (Mukherjee, 2016, passim). Externe gebeurtenissen (evenals die van het ‘interne milieu’) kunnen genen aan of uit zetten door de synthese mogelijk te maken van eiwitten die op dat moment inwerken op het genoom in celkernen. Het introduceren van zelfs kleine kansen en nieuwigheden in het leven van cliënten kan een enorme impact hebben op de manier waarop zij zichzelf waarnemen en ervaren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q
  1. Psychodynamische psychotherapie – kennisvraag.
    Wat verstaat men in psychodynamische therapie onder de volgende begrippen:
    a) Intrapsychisch conflict
    b) Afweer
    c) Overdracht
    d) Object-relaties
    e) Mentaliseren
A

a- (Onbewuste) driften vs gedrag (afweer)

b- Proces om (onbewuste) emotionele pijn te vermijden

c - Er vindt overdracht plaats wanneer een cliënt, vaak onbewust, gevoelens overdraagt aan de therapeut. Hierbij worden eerdere ervaringen in een bepaalde situatie dus meegenomen naar andere situaties.

d - Relatie (hechting) met verzorger/opvoeder (object) wordt verinnerlijkt en bepaalt ons beeld (wordt model) van ‘de volwassene’
Verstoorde relatie -> verstoord model / oftewel: je bent product vj opvoeding.

e - Je staat stil bij je eigen gevoelens, verlangens en gedachten. Ook denk je na over wat er in een ander omgaat. Mentaliseren is het proberen te begrijpen van onszelf en anderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q
  1. Psychodynamische psychotherapie - Inzichtvraag
    Wat verstaat men onder afweer en hoe is dit concept gerelateerd aan overdracht?
A

Afweer = Proces om (onbewuste) emotionele pijn te vermijden

Door overdracht te benoemen in therapie kan de client inzicht krijgen in zijn afweermechanismes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q
  1. Cognitieve gedragstherapie

a) Kennisvraag. Welke sociale aspecten zijn volgens Albert Ellis van belang voor onze
persoonlijkheid?
b) Toepassingsvraag. Welke rol zou vicarous learning in PMT kunnen betekenen?
c) Kennis + inzicht vraag. Beschrijf het cognitieve model van [een psychiatrische stoornis].
Welke reactie kunnen dergelijke cognities oproepen bij de therapeut en waarom?

A

a - Te veel waarde te hechten aan wat andere van je denken
Acceptatie door andere voorwaarde voor zelfacceptatie
Extreme wens om aardig gevonden te worden waardoor je over eigen grenzen gaat.

b - Observationeel leren –> Oefeningen voordoen

c - ?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q
  1. Persoonsgerichte therapie – kennis + inzichtvraag.

Welk mensbeeld ligt ten grondslag aan de client-centered therapy en hoe is dat gerelateerd aan de attitude van de therapeut in deze benadering?

A

Actualiserende neiging (mens wil groeien) / Ieder mens is uniek

Therapeutische relatie is essentieel voor effect therapie–> Therapeut is open en authentiek (way of life)

Clientvolgende benadering (herhalen van client is middel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Voorbeeldvragen onderdeel psychopathologie
1.
a. Wat is het belangrijkste kenmerk van een fobie?
b. Geef twee voorbeelden van een fobie.
c. Wat is de aangewezen behandeling van een fobie? Betrek in je motivatie het werkingsmechanisme van herhaalde exposure op de angstrespons.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

a. De prevalentie van gedragsstoornissen is hoger bij jongens dan bij meisjes. Noem een tijdens het onderwijs besproken psychiatrische stoornis waarbij de diagnose vaker bij meisjes wordt gesteld.
b. In de behandeling van ADHD is het belangrijk om aandacht te geven aan het zelfbeeld, onder meer door ontvangen van negatieve feedback op het gedrag is dit vaak negatief. Hoe zou je in dit geval met PMT kunnen zorgen voor een positiever zelfbeeld ?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

3.
a. Noem twee verschillende behandelmogelijkheden bij angststoornissen.
b. Komen angststoornissen meer voor bij mannen of bij vrouwen of bij beiden even veel?
c. Mensen met OCD komen doorgaans pas na lange tijd (meerdere jaren) na ontstaan van hun symptomen bij een hulpverlener. Geef twee redenen waarom.
d. Mensen met OCD hebben obsessies en/of compulsies. Geef van ieder twee voorbeelden.§

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly