vocabulary unit 6 Flashcards
1
Q
de luchtmacht
A
the air force
2
Q
de infanterie, het voetvolk
A
the infantry
3
Q
een korps
A
a corps
4
Q
een regiment
A
a regiment
5
Q
een soldaat
A
a private
6
Q
een bondgenoot
A
an ally
7
Q
een veldslag
A
a battle
8
Q
uit de loopgraven kruipen en aanvallen
A
to go over the top
9
Q
een granaat
A
a shell
10
Q
een granaat afvuren/bombarderen
A
to shell
11
Q
een aanval
A
an offensive
12
Q
een loopgraf
A
a trench
13
Q
uitstulping in de frontlijn
A
a salient
14
Q
een hoger gelegen stuk land
A
a high ground
15
Q
een zandzakje
A
a sandbag
16
Q
een front
A
a line
17
Q
het front/de linie verdedigen
A
to hold the line
18
Q
een bunker, overdekte loopgraf
A
a dugout
19
Q
een gasaanval
A
a gas attack
20
Q
een schuilplaats
A
a shelter