Vocabulary Flashcards
elk jaar
chaque année
uitgetrokken
arraché
de hoek
de hoek van de straat
the corner (le coin) au coin de la rue
een wedstrijd spelen
jouer un match
dus
donc
verbeteren
améliorer
een kopje koffie
une tasse de café
geweldig (adj)
génial/great
eergisteren
avant-hier
de Maagd
la vierge
het herstel
la reprise
het bedrijf / de onderneming
l’entreprise
ondertussen
entre temps
ongerust (adj)
inquiet / préoccupé
vlot (adj)
facile / qui a un bon contact / souple / courant
de klant
le client
de boekhouder
le comptable
de aankoper
l’acheteur
de verkoopster
la vendeuse
de metselaar
le maçon
de loodgieter
le plombier
de bediende
l’employé
gemakkelijk (adj)
facile, aisé
cijfers
les chiffres
bieden
offrir / donner
de kans
le risque / occasion
de werksfeer
l’ambiance de travail
daarom
c’est pourquoi
bieden
offrir
krijgen
recevoir
stellen
poser une question
boven
en haut / au dessus de
de teugels
les rênes
fluwelen (adj)
en velours
deftig
distingué
toen
lorsque / quand
op reis
pendant le voyage
het ongeluk
l’accident
nergens
nulle part
beslissen
décider
de aandacht
l’attention
opsturen
envoyer
nog even
encore un peu
even
juste / seulement
Net genoeg !
Juste assez !
houden
garder
gezocht
recherché
de overval
l’attaque
waard (adj)
cher/coûteux/vaut le coup
de betovering
l’ensorcellement / l’enchantement
de koopwaar
la marchandise
ruw (adj)
rugueux / rêche / brut / à l’état naturel
een ruwe diamant
un diamant brut
een duistere nacht
une nuit obscure
losmaken
détacher
gelijk hebben
avoir raison
de omstandigheid / de omstandigheden
la/les circonstances
in staking gaan
se mettre en grève
rekenen op
compter sur
eens
une fois / d’accord
meer dan eens
plus d’une fois
gereed
ready
de opmerking
la remarque/réflexion/observation
beweren
prétendre
zelf kunnen oplossen
résoudre ça de soi-même
de medewerker/medewerkster
le collaborateur/trice
ongeveer
environ
hetzelfde
la même chose
men
on
nog steeds
encore, toujours
lijken op
ressembler à
hoewel
quoique, bien que
elkaar
se, d’affilé
zelf
toi-même, moi-même, lui-même
verleden week
la semaine dernière
vandaar
de là, voilà pourquoi
het geval
la situation
het adres
l’adresse
het mes
le couteau
afgeleverd
livré, distribué
de pret
le plaisir / la joie
de uitzending
la diffusion, l’émission
toegelaten
admis
weer (adverbe)
de nouveau, encore une fois
de ouwe
le vieux, la vieille
eenvoudig
simple
Ofwel….ofwel niets.
Soit… ou pas
de helft
la moitié
de voorbije dagen
ces derniers jours
Behalve een !
Sauf un!
ieder om de beurt
chacun à son tour
de leerling
l’élève
In ieder geval…
En tous cas…
het precieze uur
l’heure précise
meedelen
informer / faire savoir
de aankomst
l’arrivée
fokken (paarden fokken)
élever (élever des chevaux)
ieder ogenblik/elk ogenblik
à tout moment
in de buitenlucht
en plein air
een mooie wolkenlucht
un beau ciel nuageux
Er is geen wolkje aan de lucht !
Tout va pour le mieux !
iedere dag
tous les jours / chaque jour
… betekent hetzelfde als…
…veut dire la même chose que…
Blijf zitten !
Reste assis !
elk middag
chaque après-midi
Het gaat lekker !
It’s going well !
Het gaat niet lekker !
It’s not going well !
niet even lekker
not always well
enig
unique
Peter is enig kind. Hij heeft noch broers, noch zussen.
Peter est fils unique…
rusten
se reposer
het middel
le moyen / la taille (corps)
Wat enig !
Formidable !
het ongeluk
l’accident
Je zult veel moeten rusten. Dat is het enige middel om weer beter te worden.
Tu devras te reposer bcp. C’est le seul moyen de te rétablir.
Ik heb een ongeluk gehad.
J’ai eu un accident.
het vuurwerk
feu d’artifice
honderden
centaines
de gewonden
les blessés
knallers
pétards
vuurpijlen
fusées
afbreuk doen aan
porter préjudice à
het gebruik
l’usage, la coutume, l’utilisation
voor eenmalig gebruik
à usage unique
voor eigen gebruik
à usage personnel
iets in gebruik nemen
mettre quelque chose en service
niet meer in gebruik
hors service
Ik ben aan het leren.
Je suis en train d‘apprendre.
vuurwerk afsteken
allumer les feux d’artifice
de voorzitter
le président
het onderzoek
la recherche, l’étude, l’examen
veilig
sûr
veiliger
plus sûr
om zeep helpen
tuer
de aanbeveling
la recommandation
het onderdeel
la partie
de plechtigheid
la cérémonie
de taak
le boulot, la tâche
toebedeeld
attribué, confié
Ik brak
J’ai cassé
doormidden
en 2 (morceaux)
dopen
tremper, baptiser
ik doopte
j’ai trempé, j’ai baptisé
ik bracht
j’ai ramené, j’ai rapporté
brengen / bracht / heeft gebracht
rapporter, ramener
het teken
le signe, signal, symbole
het verhoofd
le front
vervolgens
alors, puis, ensuite
ik tilde
j’ai soulevé
tillen / tilde / heeft getild
soulever
zodat
de sorte que
de apen
les singes
ze dansten
ils dansaient
op en neer gaan
monter et descendre
stampen
taper du pied, écraser, broyer
vreugde
la joie
de hoef, de hoeven
le sabot, les sabots
aanbrengen
appliquer, mettre
de plek
la place, l’endroit
plaatsvond
a eu lieu
plaatsvinden
avoir lieu, se passer
een grot
une grotte
mopperen
grogner, râler
de manen
la crinière
de troonopvolger
l’héritier du trône
Ik stond perplex.
J’étais estomaquée.
de raadgever
le conseiller