Sentences Flashcards
De tandarts heeft me twee tanden uitgetrokken.
Le dentiste m’a arraché 2 dents.
Laat me een glimlach zien!
Fais-moi un sourire!
Dat is smullen!
C’est délicieux!
Pas op! Zijn gezicht staat op onweer.
Fais attention, il bout de colère.
J’ai trouvé cela très bizarre que…
Ik vond het heel vreemd om…te…
Word wakker!
Wake up!
Die opmerking neem je terug.
Cette remarque, tu la reprends.
Dat is niet erg.
Ce n’est pas grave.
Na een vlotte rit kwamen we aan op onze bestemming.
Après un trajet facile, nous arrivions à notre destination.
We zoeken voor onze winkel een vlotte verkoopster.
Nous recherchons pour notre magasin, une vendeuse ayant un bon contact.
Aan wie schrijf je een brief ?
A qui écris-tu une lettre ?
Ik verontschuldig me.
Je m’excuse.
Ik ken niemand.
Je ne connais personne.
Wanneer mag ik u bellen ?
Quand puis-je vous appeler ?
de mens
l’homme / l’être humain
na een poosje
après un petit moment
Volgens mij…
selon moi…
gestuurd
envoyé
Ik heb me vergist.
Je me suis trompé.
Er zit een knoop aan je jas los.
Il y a un bouton détaché sur ta veste.
Hou je mond! Ik heb jou niets gevraagd. Ik vroeg het aan hem.
Ferme ta bouche…
Dit zijn jouw schoenen, niet de mijne.
Ce sont tes chaussures..
Dames en heren… dank u voor uw aandacht.
(attention)
Wie heeft zijn boeken hier laten liggen ?
Qui a laissé….
de beloning
la récompense
Hou op!
Arrête! Arrêtez!
Hou je kop!
La ferme!
Ik zal er atijd zijn.
Je serai toujours là.
de waarschuwing
l’avertissement
een oosterse nacht
une nuit orientale
Met de beste koopwaar uit deze streek…
Avec la meilleure marchandise de la région…
Maak me los !
Détachez-moi !