Vocabulaire vu en classe (Partie 1) Flashcards
slagen (voor)
réussir
gebruiken
utiliser
een rechtbank
un tribunal
een verkeersopstopping, een file
un embouteillage
een koor
une chorale
een huurder
un locataire
bestaan
exister
duwen
pousser
een kiezer
un électeur
gewelddadig
violent
een spin
une araignée
een getuige
un témoin
de belastingen
les impôts
in het buitenland
à l’étranger
een rechter
un juge
een (drank)automaat
un distributeur
het kleingeld
la monnaie
nadenken
réfléchir
een lijn
une ligne
stippen
des points
een vierkant
un carré
een alien, een buitenaards wezen
un extraterrestre
een ruimteschip
un vaisseau spatial
een tak
une branche
een blad (papier of van een boom)
une feuille
gordijnen
des rideaux
een kruk
un tabouret
een raket
une fusée
een gloeilamp
une ampoule
een schoorsteen
une cheminée
een dak
un toit
gras
de l’herbe
een slak
un escargot
een beer
un ours
in het midden van
au milieu de
verstoppen
cacher
een fles
une bouteille
een juweel
un bijou
een verkoudheid
un rhume
schmink
du maquillage
een vlieg
une mouche
landen
atterrir
roepen
crier
doden
tuer
licht (niet zwaar)
léger
doof
sourd
lijken op elkaar
se ressembler
lijken op
ressembler à
leeg
vide
weigeren
refuser