Vocabulaire utile Flashcards

1
Q

Echt

A

Vraiment

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Verschillende manieren

A

Différentes manières
Différentes façons

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Online

A

En ligne
=> j’étudie le français en ligne

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

De groenten

A

Les légumes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Ik hou van wandelen in het bos

A

J’aime me promener dans la forêt / dans le(s) bois

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ik hou van het koken van vis

A

J’aime cuisiner le poisson / du poisson / les poissons

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Ik haat het om op mijn computer te werken

A

Je déteste travailler sur mon ordinateur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Ik hou niet echt van mosselen

A

Je n’aime pas vraiment les moules

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Ik lees graag boeken over yoga

A

J’aime / J’adore lire des livres sur le yoga (= des livres de yoga)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Ik moet om 8 uur vertrekken

A

Je dois partir à 8 heures

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Ik moet een vriend bellen

A

Je dois téléphoner à un ami

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Ik ben graag in Frankrijk

A

J’aime être en France

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Mensen vragen mij hoe mijn hond heet

A

Les gens me demandent comment s’appelle mon chien / comment mon chien s’appelle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Mensen vragen mij hoe oud mijn hond is

A

Les gens me demandent quel âge a mon chien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Vragen stellen

A

Poser des questions

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Mensen vragen mij of ze mijn hond mogen aaien

A

Les gens me demandent s’ils peuvent caresser mon chien

17
Q

Verboden

A

Interdit(e)

18
Q

De afwas doen

A

Faire la vaisselle

19
Q

Verplicht

A

Obligatoire

20
Q

Ik ben 40 j. oud

A

J’ai 40 ans

21
Q

Het is niet erg

A

Ce n’est pas grave

22
Q

Ik hou van niets !

A

Je n’aime rien !

23
Q

Ik heb nooit van zwemmen in de zee gehouden

A

Je n’ai jamais aimé nager dans la mer

24
Q

Iemand

A

Quelqu’un

25
Niemand
Personne
26
Ik heb niemand gezien
Je n'ai vu personne
27
Ik heb iemand gezien
J'ai vu quelqu'un
28
De deurbel werkt niet
La sonnette (de la porte) ne marche pas