Vocabulaire L’écologie et L’invironnement Flashcards
1
Q
De verandering
A
Le changement
2
Q
De verbruiker
A
Le consommateur
3
Q
Het verbruik
A
La consommation
4
Q
De vaststelling
A
Le constat
5
Q
Gevaarlijk
A
Dangereaux, dangereuse
6
Q
Veranderen
A
Changer
7
Q
Verbruiken
A
Consommer
8
Q
Verminderen, afnemen
A
Diminuer
9
Q
Beperken
A
Limiter
10
Q
Herstellen
A
Réparer
11
Q
De planeet
A
La planète
12
Q
De grond, de bodem
A
Le sol
13
Q
De aarde, de grond
A
La terre
14
Q
Het recipiënt, het voorwerp waarin iets kan
A
Le contenant
15
Q
Het carpoolen
A
Le covoiturage
16
Q
De ecologie, de milieukunde
A
L’écologie (f)
17
Q
Het milieu
A
L’environnement (m)
18
Q
De recyclage, het hergebruik
A
Le recyclage
19
Q
Het waterzuiveringsstation
A
La station d’épuration
20
Q
Het openbaar vervoer
A
Les transports en commun (m)
21
Q
Biologisch afbreekbaar
A
Biodégradable
22
Q
Ecologisch, milieuvriendelijk
A
Écologique
23
Q
Schoon, milieuvriendelijk
A
Propre
24
Q
Recycleerbaar
A
Recyclable
25
Q
Recycleren
A
Recycler
