Vocabulaire extra Flashcards

1
Q

goede bedoelingen hebben

A

avoir de bonnes intentions

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

ik ben bijna gevallen = [j’a… … t…]

A

j’ai failli tomber

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

afschaffen, onderdrukken

A

supprimer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

een eigenaardigheid, bijzonderheid [u… s…]

A

une singularité

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

waarschijnlijk, zonder twijfel

A

sans doute

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

overeenkomstig, conform

A

conforme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

kat en muis spelen

A

jouer au chat et à la souris

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

intrekken, terugtrekken, wegnemen (bv. een vergunning)

A

retirer (par exemple, une autorisation)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

handelen, opkomen voor

A

agir (pour)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

(gerechtelijk) vervolgen

A

poursuivre (en justice)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

een gewoonte

A

une habitude

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

eerlijk, oprecht

A

franc, franche

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

de overbevolking

A

la surpopulation

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

een verbod

A

une interdiction

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

een grens

A

une frontière

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

de intentie, de bedoeling

A

une intention

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

een onrecht

A

une injustice

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

verbieden

A

interdire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Het is de moeite (niet) waard!

A

Ça (ne) vaut (pas) la peine !

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

een misdrijf, een vergrijp

A

un délit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

eindigen met, uiteindelijk + werkwoord

A

finir par (+ verbe)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

de grens oversteken

A

passer la frontière

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

oplossen

A

résoudre

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

het lot

A

le destin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

(de wet) omzeilen

A

contourner (la loi)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

veilig, in veiligheid zijn

A

être en sécurité

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

een bijzonder kenmerk, bijzonderheid [u… p…]

A

une particularité

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

een gebied

A

un territoire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

versoepelen

A

assouplir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

de grond

A

le sol, la terre

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

een raad aan iemand (mee)geven

A

adresser (un conseil) à quelqu’un

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

een raad, raadgeving

A

un conseil

33
Q

steunen

A

soutenir

34
Q

een stommiteit

A

une connerie (fam.)

35
Q

(een wet) opleggen

A

imposer (une loi)

36
Q

men zou beter, het is beter …

A

il vaut mieux

37
Q

verplichten om

A

obliger à

38
Q

Het kan me / ons niets schelen, wat maakt het uit!

A

On s’en fiche ! / On s’en fout ! (spreektaal)

39
Q

de onderdrukking

A

l’oppression

40
Q

de Tweede Wereldoorlog

A

la Seconde Guerre mondiale

41
Q

zich aanpassen aan

A

s’adapter à

42
Q

Het haalt niets uit.

A

Ça ne sert à rien.

43
Q

iets aan iemand toekennen

A

attribuer quelque chose à quelqu’un

44
Q

Het is voor je eigen bestwil.

A

C’est pour ton bien.

45
Q

verkrijgen

A

obtenir

46
Q

de persvrijheid

A

la liberté de la presse

47
Q

minderwaardig

A

inférieur, inférieure (a)

48
Q

de lafheid, zwakheid, gelatenheid

A

la lâcheté

49
Q

onverdraagbaar

A

insupportable

50
Q

[iemand] aanhouden

A

arrêter (quelqu’un)

51
Q

ergens op terugkomen, in vraag stellen

A

remettre en cause quelque chose

52
Q

uitputten

A

épuiser

53
Q

leiden tot

A

mener à

54
Q

Dat is niet het einde van de wereld!

A

Ce n’est pas la fin du monde !

55
Q

de ogen afwenden

A

détourner les yeux

56
Q

een staat [≈ un pays]

A

un État

57
Q

gehoorzamen aan

A

obéir à

58
Q

un partenaire = … [een gezel(lin)]

A

un compagnon, une compagne

59
Q

Er is niets aan te doen!

A

Il n’y a rien à faire!

60
Q

het verblijfsrecht

A

le droit de séjour

61
Q

een manier [une manière = u… f…]

A

une façon

62
Q

een (voorzorgs)maatregel

A

une mesure (de précaution)

63
Q

gelijkaardig, dergelijk

A

pareil, pareille

64
Q

de belangstelling

A

l’intérêt (m.)

65
Q

laf

A

lâche

66
Q

de toekenning

A

l’attribution (f.)

67
Q

het probleem uitvergroten

A

en faire toute une histoire

68
Q

een boek

A

un bouquin [spreektaal]

69
Q

zwaar [in de zin van “moeilijk”]

A

dur, dure

70
Q

het stadsauto

A

une voiture citadine

71
Q

aannemen, opnemen [bv. zijn verantwoordelijkheden]

A

assumer (par exemple : ses responsabilités)

72
Q

een moeilijkheid, een probleem [un souci = u… e…]

A

un ennui

73
Q

de wijsheid

A

la sagesse

74
Q

een middel

A

un moyen

75
Q

uitgesloten worden

A

être exclu, exclue

76
Q

iets bestrijden

A

s’attaquer à quelque chose

77
Q

met vuur spelen

A

jouer avec le feu

78
Q

de uitputting

A

l’épuisement (m.)