8 - Les habitations et le mobilier Flashcards
een woning [u… l…]
un logement
een appartementsgebouw
un immeuble
een goedkope sociale huurwoning
un HLM
een toren
une tour
een boerderij
une ferme
een wijk, een woningcomplex
une cité
een vertrek, een kamer
une pièce
un kot (en Belgique) = … (en France)
une chambre d’étudiant
het gelijkvloers
le rez-de-chaussée
een verdieping
un étage
een lift
un ascenseur
een trap
un escalier
vrij
libre
bezet
occupé
un appartement … = un appartement avec des meubles [m…]
meublé
een kelder
une cave
een garage
un garage
een binnenplaats
une cour
een gang
un couloir
een bad(kuip)
une baignoire
een wandkast, een muurkast
un placard
een muur
un mur
de grond, de bodem [l… s…]
le sol
het behangpapier
le papier peint
de verf, het schilderen
la peinture
het comfort, het gemak
le confort
een oppervlakte
une surface
het licht
la lumière
de verwarming
le chauffage
oud, van vroeger [vieux = a…]
ancien
un ordinateur … [nouveau = n… - gloednieuw]
neuf
licht (qua kleur)
clair
donker (qua kleur)
sombre
un appartement … = avec beaucoup de lumière [met veel lichtinval]
lumineux
comfortabel
confortable
een zetel
un fauteuil
een zitbank [un canapé = u… d…]
un divan
een sofa [un divan = u… c…]
un canapé
een kast, een kledingkast
une armoire
een koelkast [un frigo = …]
un réfrigérateur
een diepvriezer
un congélateur
een kookfornuis
une cuisinière
een wasmachine
une machine à laver
een stofzuiger
un aspirateur
een brievenbus
une boîte aux lettres
een matras
un matelas
een hoofdkussen
un oreiller
de lakens
les draps
het donsdeken
la couette
een badhanddoek
une serviette de bain
de woonplaats
le domicile
een (inkom)hal
un hall
een ingang
une entrée
een (deur)bel
une sonnette
de huur, de verhuur
la location
een aankoop
un achat
een verkoop
une vente
de huurprijs
le loyer
een verkoper
un vendeur
een (aan)koper
un acheteur
de eigenaar, de huisbaas
le propriétaire
een huurder
un locataire
een buurman
un voisin
verhuizen
déménager