Ch. 11b - La vie dans le futur (Vocabulaire) Flashcards
1
Q
een computer
A
un ordinateur
2
Q
lesgeven
A
donner cours
3
Q
een speelplaats
A
une cour
4
Q
een les, een cursus
A
un cours
5
Q
een handboek
A
un manuel
6
Q
een rugzak
A
un sac à dos
7
Q
de speeltijd
A
la récréation
8
Q
verbeteren
A
corriger
9
Q
op afstand
A
à distance
10
Q
thuis, aan huis [… d…]
A
à domicile
11
Q
vettig
A
gras
12
Q
zoet, gesuikerd
A
sucré
13
Q
bereide gerechten
A
des plats préparés
14
Q
een pil
A
une pilule
15
Q
de voeding
A
l’alimentation
16
Q
zwaarlijvig
A
obèse
17
Q
bestek
A
des couverts
18
Q
gezond = sain = …
A
bon pour la santé
19
Q
de eiwitten
A
les protéines
20
Q
de groenten
A
les légumes
21
Q
een beroep
A
un métier
22
Q
trouwen
A
se marier
23
Q
werkloos
A
au chômage
24
Q
gepensioneerd
A
pensionné
25
gezond (in goede gezondheid)
en bonne santé
26
gelukkig
heureux
27
onzichtbaar
invisible
28
plooibaar
pliable
29
een scherm
un écran
30
de levensduur (van een batterij)
l'autonomie (d'une batterie)
31
onbeperkt
illimité
32
herkennen
reconnaitre
33
het geheugen
la mémoire
34
de oortjes
les écouteurs
35
opladen
charger
36
een netwerk
un réseau
37
een controller
une manette
38
een (ruimte)pak
une combinaison (spatiale)
39
verbinden, aansluiten
connecter
40
de Playstation
la Playstation
41
krachtig
puissant
42
het beeld
l'image
43
het geluid
le son