vocabulaire 5A f - n Flashcards
1
Q
l’enseignement secundaire
A
het voorgezet onderwijs
2
Q
le sondage
A
de enquête
3
Q
les horaires
A
de tijden
4
Q
préoccupant
A
zorgwekkend
5
Q
particulièrement
A
in het bijzonder
6
Q
vachement
A
onwijs
7
Q
ça m’arrange
A
dat komt me goed uit
8
Q
se prendre la tête
A
zich druk maken
9
Q
quitter
A
verlaten
10
Q
sauter
A
overslaan
11
Q
mettre en ceuvre
A
in het werk stellen
12
Q
garder
A
houden, bewaren
13
Q
avouer
A
bekennen
14
Q
faciliter
A
gemakkelijk maken
15
Q
être composé de
A
bestaan uit
16
Q
mondial
A
wereld-
17
Q
pas grand-chose
A
niet veel
18
Q
expliquer
A
uitleggen
19
Q
vu que
A
gezien het feit dat
20
Q
sévère
A
streng
21
Q
avoir l’impression que
A
de indruk hebben dat
22
Q
par rapport à
A
ten opzichte van
23
Q
derrière
A
achter, na
24
Q
la scolarité
A
de schooltijd
25
tout juste
net, nauwlijks
26
ça fait longtemps
het is lang geleden
27
pourtant
toch
28
majoritairement
voornamelijk
29
réviser
leren, herhalen
30
confiant
met vertrouwen
31
souhaiter
wensen