vocabulaire 2B n - f Flashcards
1
Q
déranger
A
storen
2
Q
être fier de
A
trots zijn op
3
Q
j’y tiens
A
ik hecht er waarde aan
4
Q
ça m’est égal
A
het maakt me niet uit
5
Q
allez-y
A
ga uw/jullie gang
6
Q
étranger
A
buitenlands
7
Q
au sujet de
A
voor wat betreft
8
Q
au niveau de
A
op het gebied van
9
Q
la préférence
A
de voorkeur
10
Q
plutôt … que
A
eerder/liever dan
11
Q
notamment
A
vooral
12
Q
récemment
A
onlangs
13
Q
comparable à
A
vergelijkbaar met
14
Q
l’achat
A
de aanschaf
15
Q
cartonner
A
succes hebben