Vocabulaire 4 Flashcards
1
Q
verslaafd zijn (aan)/ de verslaving
A
addicted to/addiction
2
Q
telkens
A
every time, in each case, repeatedly
3
Q
staren
A
stare/gaze
4
Q
doordringen (tot) (drong door, is doorgedrongen)
A
get through, persuade, convince, penetrate
5
Q
zowat
A
almost
6
Q
overmatig
A
excessive
7
Q
tekortkomen (kwam tekort, is tekortgekomen)
A
run short (of)
8
Q
beheersen (zich)/ de beheersing
A
control, govern, rule
9
Q
fel
A
fiers, sharp
10
Q
overdrijven (overdreef, overdreven)
A
overdo, go too far
11
Q
sprake (zijn) van / ter sprake komen/het is geen sprake van/ er is hier sprake van
A
case of/to be discussed/that is out of question/it is a matter of …
12
Q
stapelen
A
pile, stack
13
Q
boeien/ boeiend
A
fascinate, captivate, attract, capture
14
Q
aanmaken
A
create
15
Q
knikken
A
to nod