voc en plus Flashcards

1
Q

L’accident de la route

A

Het verkeersongeval

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

le passant

A

De omstaander

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

avertir

A

verwittigen ( = waarschuwen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

la législation

A

de wetgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

diffuser

A

verspreiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

comparaitre devant le juge

A

voor de rechter verschijnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

la victime

A

het slachtoffer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

l’image

A

het beeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

décéder

A

om het leven komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

le prévenu

A

de beklaagde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

se constituer partie civile

A

Zich burgerlijke partij stellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

le procès

A

De zaak / het proces , de rechtszaak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

pour , en raison de

A

wegens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

la violation

A

de inbreuk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

condamner

A

veroordelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

l’amende

A

de boete

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

avec sursis

A

met uitstel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

le jugement / la sentence

A

het vonnis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

exclure / renvoyer

A

schorsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

l’autorisation

A

de toestemming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

requérir / exiger

A

Vereisen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

la personne concernée

A

de betrokkene

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

le droit

A

het recht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

l’ayant droit

A

de rechtverkrijjgende

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
le code
het wetboek
26
punissable , passible de
strafbaar
27
la peine de prison
de gevangenisstraf
28
prononcer
uitspreken
29
supprimer
verwijderen
30
porter plainte
een klacht indienen
31
preuve(s)
het bewijsmateriaal
32
apparaitre
voorkomen
33
actuel
huidig
34
actuellement
tegenwoordig
35
aujourd'hui
vandaag
36
suspect
de verdachte
37
partager ( to share )
delen
38
distribuer
verdelen
39
mériter / avoit droit à
verdienen
40
écossais(e) >< l'Ecosse
schots >< Uit schotland
41
en attende de
in afwachting van
42
se blesser grièvement
zwaargewoond raken
43
la défense
de verdediging
44
valoir , être d'application
gelden
45
la destruction
de vernietiging
46
décrire
omschrijven
47
rendre qqch punissable
iets strafbaar stellen
48
à grande échelle
grootschalig
49
la déterioration
de beschadiging
50
le térritoire
het gebied
51
affecter , porter atteinte à
aantasten
52
le pape
de paus
53
créer , fonder
oprichten
54
voter en faveur de
stemmen voor
55
le crime de guerre
de oorlogsmisdaad
56
à la demande de
in opdracht van
57
rédiger , formuler
opstellen
58
décéder
overlijden , overleed , is overleden
59
la mise en place , l'introduction
de invoering
60
proposer
voorstellen
61
le projet de loi
het wetsontwerp
62
la réforme
de hervorming
63
consciemment
doelbewust
64
la santé
de gezondheid
65
mettre en danger
in gevaar brengen
66
punir
straffen
67
mener , guider
leiden
68
la condamnation
de veroordeling
69
le code pénal
het strafwetboek
70
le président (d'une assos )
de voorzitter
71
l'entreprise
het bedrijf
72
être jugé , condamné pour
terechtstaan voor
73
la manifestation
de betoging / manifestatie/ demonstratie
74
le manifestant
de betoger /manifestatant/ demonstrant
75
troubler l'ordre ( public )
de (openbare) ordre verstoren
76
arreter
oppakken ( = arresteren )
77
innoncent , non coupable
onschuldig
78
le fauteur de troubles
de ordeverstooder
79
le devoir
de plicht
80
la privation de liberté
de vrijheidsberoving
81
restaurer
herstellen
82
le trouble
de rel
83
se créer , naitre
ontstaan ( onstond - onststaan )
84
l'enquete judiciaire
het gerechtelijk onderzoek
85
le délit
het misdrijf ( = het delict , het strafbare feit )
86
commettre
plegen
87
la distinction , différence
het onderscheid
88
l'arrestation
de aanhouding ( = de arrestatie )
89
soupçonner , suspecter
verdenken (verdacht - verdacht)
90
la mesure , disposition
de maatregel
91
maintenir , préserver
handhaven
92
appliquer , mettre en oeuvre
toepassen
93
la personne arretée
de arrestant
94
retenir / détenir
Vasthouden ( hield vast - vastgehouden )
95
le temps de détention/ le délai
de aanhoudingstermijn
96
la personne de confiance
de vertrouwenspersoon
96
se conformer à / respecter
naleven / respecteren
97
examiner
onderzoeken
97
les installations
de voorzieningen
98
accuser
beschuldigen
99
l'outrage / l'insulte à agent
de smaad tegen / aan de politie
100
rebelle
weerspanning / rebels
100
s'échapper / fuir
ontsnappen
101
les menottes
de handboeien
101
ivre / en état d'ébriété
dronken
102
arrêter ( = arresteren )
aanhouden ( hield aan - aangehouden )
103
l'état d'ivresse sur la voie publique
de openbare dronkenschap
103
désormais
voortaan
104
l'assistance , l'aide
de bijstand
105
la proposition de loi
een wetsvoorstel
106
appouver , adopter une loi
een wet goedkeuren
107
les nuisances
de overlast
108
enfermer
opsluiten ( sloot op - opgesloten )
109
prévenir , alerter
waarschuwen
110
adapter
aanpassen
111
mettre au courant / informer/ prevenir
verstwittigen ( informeren , inlichten , op de hoogte brengen )
112
la modification de la loi
de wetswijziging
113
impliquer dans , associer à
betrekken ( betrok , betrokken )
114
effectuer , exécuter
verrichten
115
louer
huren
116
notoire
berucht
117
comparaitre devant le juge
voor de rechter verschijnen
118
le défaut
het gebrek
119
une visite importune
ongewenst bezoek
120
le temoignage
de getuigenis
121
la garantie locative
de (huur)waarborg
122
la facture
de rekening / de factuur
123
le droit
het recht
124
le décret sur la location d'habitations
het woninghuurdecreet
125
le but , l'objectif
het doel
126
l'équilibre
het evenwicht
127
le bailleur
de verhuurder
128
le prix abordable
de betaalbaarheid
129
sans frais
kosteloos / gratis / zonder kost
130
résilier le contract
een contract opzeggen / verbreken
131
la rupture
de verbreking
132
le préavis
de opzeggingsvergoeding
133
mettre en location
te huur zetten
134
regretter
betreuren
135
le propiétaire
de eigenaar
135
le printemps
het voorjaar
136
signer un contrat
een contract ondertekenen
137
la demande
de vraag
138
le loyer
de huursprijssuce
139
successif
opeenvolgendconclu
140
conclure un contrat
een contract sluiten
141
verser ( sur un compte en banque )
storten
142
le bail / contrat de location
de huurovereenkomst / het huurcontrac
143
contourner
omzeilen
144
l'abus
het misbruik
145
l'association
de vereniging
146
être vrai / correct
kloppen
147
le propiétaire
de kotbaas / de eigenaar / de huurbaas
148
obliger
verplichten
149
faible >< fort
zwak >< sterk
150
la pénurie
de krapte
151
la marge de négociation
de onderhandelingsmarge
152
suivre
opvolgen
153