Voc: Dossier 3 Flashcards
De bankkaart
La carte bancaire
De portefeuille
Le portefeuille
De geldbeugel
La portemonnaie
De kredietkaart
La carte crédit
Het bankbiljet
Le billet de banque
De muntstukken
La monnaie
De euro
L’euro
Het muntstuk
La pièce
Contant betalen
payer au comptant
Met bankkaart betalen
payer par carte bancaire
Storten - de storting
Verser - le versement
Overschrijven - de overschrijving
Virer - le virement
De bankautomaat
le distributaur automatique
De geheime code intikken
former / composer la code secret
De aanwijzingen
les instructions
het bedrag
le montant
het beschikbare saldo
le solde disponible
bevestigen
confirmer
controleren
vérifier
uitrekenen - de berekening
calculer - le calcul
het bewijsstuk
le justificatif
De zichtrekening
le compte courant / à vue
de spaarrekening
le compte d’épargne
ontlenen - de lening - de lener
emprunter - l’emprunt - l’emprunteur
lenen - de lening - de lener
prêter - le prêt - le prêteur
het fortuin, vermogen
la fortune
een rekening openen
ouvrir un compte
gelf afhalen - de afhaling
retirer de l’argent - le retrait
de bank
la banque
beheren - het beheer
gérer - la gestion
het bankloket
le guichet de banque
aan het loket kopen
acheter au guichet
hoger dan
supérieur à
lager dan
inférieur à
vermeerderen, verhogen - de vermeerdering, verhoging
augmenter - l’augmentation
stijgen - de stijging
monter - la hausse
verminderen - de vermindering
diminuer - la diminution
dalen - de daling
baisser - la baisse
verminderen, beperken - de vermindering, beperking
réduire - la réduction
de kosten
les frais
terugbetalen - de terugbetaling
rembourser - le remboursement
betalen - de betaling
payer - le payement
te betalen
payable
afdingen, onderhandelen
marchander
investeren - de investering - de investeerder
investir - l’investissement - l’investisseur
aanraden
conseiller
financieel, geld-
financier, financière
winnen - de winnaar - de winst
ganger - le gangant - le gain
verliezen - de verliezer - het verlies
perdre - le perdant - la perte
verspillen - de verspiller - het verspillen
gaspiller - le gaspilleur - le gaspillage
erven - de erfgenaam - de erfenis
hériter - l’héritier - l’héritage
de factuur
la facture
de gegevens
les données
de persoonlijke gegevens
les coordonnées
bezuinigen, sparen - spaarzaam
économiser - économe
Voordelig
économique
het spaargeld
les économies
uitgeven - de uitgave
dépenser - la dépense
koopgraag, die gemakkelijk geld uit geeft
dépensier, dépensière
sparen
épargner
verschuldigd
dû, due
de kosten
le cout
duur
couteux, -se / cher, chère
duur zijn
couter cher
duur zijn
être cher, être chère
gratis
gratuit, gratuite
de winst - de begunstigde
le bénéfice, le bénéficiaire
de winst
le profit
schulden maken - de schuld
s’endetter - la dette
(ver)huren - de huurder - de huur
louer - le locatiare - le loyer
de trouwe klant
le client fidèle
arm
pauvre
rijk
riche
de rijkdom
la richesse
opbrengen
rapporter
de inkomsten
les revenues
ondertekenen - de ondertekenaar - de handtekening
signer - le signatair - la signature
het geld
l’argent
briefjes wisselen
changer des billets
de ruil, de omwisseling
l’échange
in het rood staan
être dans le rouge, être à découvert
geld aan iemand voorschieten
avancer de l’argent à quelqu’un
geld bij hebben, op zak hebben
avoir de l’argent sur soi, en poche
teruggeven op … euro
rendre sur … euros
plaatsvinden
avoir lieu
het zakgeld
l’argent de poche
op krediet kopen
acheter à crédit
de aalmoes
l’aumône
de fooi
le pourboire
de ober, de serveerster
le serveur, la serveuse
de rekening (bv te betalen in een restaurant)
l’addition
het voorschot
l’acompte
de maaltijdchèque
le chèque-restaurant
toebehoren (aan), eigendom zijn van
appartenir à
verstoppen
cacher
toevertrouwen (aan)
confier (à)
beschikken (over)
disposer (de)
bewaken, passen op
garder
vrijgevig, passen op
généreux, -euse
gierig
avare
het gebrek, het tekort
le manque
gebrek hebben (aan), niet hebben
manquer (de)
bezitten, het bezit
posséder, la possession
de eigenaar / eigenares
le / la propriétaire
het eigendom, het bezit
la propriété
bezet
pris, prise
privé, particulier
privé, privée
iemand terugbrengen
ramener quelqu’un
iets terugbrengen
rapporter quelque chose
de handel - de handelaar
le commerce - le commerçant
commercieel, handels- winkel-
commercial, commerciale
de winkelstraat
la rue commerçante
de gerant, de gerante
le gérant, la gérante
de markt - marktkramer, verkoper - de koopwaar
le marché - le marchand - la marchandise
de klant
le client / la cliente
de klantenkring, de klanten
la clientèle
de consument
le consommateur / la consommatrice
de winkel
le magasin
de supermarkt
le supermarché
in/naar de supermarkt
au supermarché
het grootwarenhuis
l’hypermarché
het grootwarenhuis
la grande surface
de self-service
le libre-service
de kleinhandel
le détaillant
de groothandel
le commerce de gros
de boetiek
la boutique
kopen na afdingen
marchander
het zakencijfer, de omzet
le chiffre d’affaires
ondernemen, de ondernemer
entreprendre - l’entrepreneur
overnemen - de overname
reprendre - la reprise
kopen - de aankoop - de koper
acheter - l’achat - l’acheteur
de zaak, de koop, het koopje
l’affaire
verkopen, de verkoop, de verkoper
vendre, la vente, le vendeur
bestellen, de bestelling
commander, la commande
leveren - levering - de leveraar, bezorger
livrer - la livraison - le livreur
thuis leveren
livrer à domicile
open
ouvert, ouverte
de opening
l’ouverture
de boodschappen
les courses
shoppen
faire du shopping
boodschappen / aankopen doen
faire des courses / des achats
winkels en etalages bekijken
faire du lèche-vitrine
inpakken - het inpakken
emballer - l’emballage
uitpakken - het uitpakken
déballer - le déballage
de aankopen opbergen
ranger les achats
het winkelwagentje
le caddie, le charriot
de tas, de zak
le sac
de boodschappentas
le sac de course
in de rij staan, aanschuiven
faire la queue
de kassa - de kassierster
la caisse - la caissière
de toonbank, de bar
le comptoir
scannen
scanner
de self-scan
le selfscanning
de barcode
le code barre
de promotie, de aanbieding
la promotion
in promotie
en promotion
de kortingen, de koopjes
les soldes, les rabais
de uitverkoop
la liquidation
de prijs
le prix
haalbaar, betaalbaar
abordable
de getrouwheidskaart
la carte de fidélité
de waardebon
le bon de valeur
geldig
valable
de waarde
la valeur