Voc: Dossier 1 Flashcards
Heten
S’appeler
De naam, de voornaam, de bijnaam
le nom, le prénom, le surnom
De mevrouw
La dame
Mevrouw, … (aanspreking)
Madame, …
De mevrouw (ongetrouwd), de juffrouw
La demoiselle
Juffrouw, …. (aanspreking)
Mademoiselle
De meneer
Le monsieur
De handtekening
La signature
De leeftijd
L’âge
Geboren zijn in …
être né(e)
Ik ben … jaar
J’ai … ans
Het adres
L’adresse
De geboortedatum
La date de naissance
De geboorteplaats
La place de naissance
Afkomstig zijn uit
être originaire de
Ik woon in België, ik ben Belg
J’habite en Belgique, je suis Belge
Ik woon in … (stad of dorp)
J’habite à ….
Roeselare
Roulers
Kortrijk
Courtrai
Brugge
Bruges
Gent
Gand
Antwerpen
Anvers
Ik woon in … (provincie)
J’habite en / dans le …
In West-Vlaanderen
En flandre-occidentale
In Oost-Vlaanderen
En flandre-orientale
In Vlaams Brabant
Dans le Brabant Flamand
In Waals Brabant
Dans le Brabant Wallon
Pendelen, ik pendel
Faire la navette, je fais la navette
Op kot zitten, ik zit op kot
Koter, je kote
De burgerlijke staat
L’état civil
Ik ben getrouwd
Je suis marié(e)
Ik ben gescheiden
Je suis divorcé(e) / séparé(e)
Ik ben vrijgezel
Je suis célibataire
De religie, de godsdienst
La religion
Godsdienstig, kerkelijk
Religieux, religieuse
Het geloof
La foi, la croyance
Gelovig
Croyant, croyante
Het christendom
Le christianisme
Christelijk
Chrétien, chrétienne
De Bijbel
La Bible
De kerk
L’église
de islam
L’islam
Islamitisch
Islamique
Moslim
Musulman, musulmane
de Koran
le Coran
De moskee
la mosquée
het jodendom
le judaïsme
joods
Juif, juive
de synagoge
la synagogue
bidden
prier
het gebed
la prière
de familiale situatie, de gezinsomstandigheden
la situation de famille
we zijn thuis met vijf
nous sommes cinq à la maison
de ouders
les parents
de mama, de moeder
la maman, la mère
de papa, de vader
le papa, le père
de grootouders
les grands-parents
de grootvader
Le grand-père
de grootmoeder
la grand-mère
de kleinkinderen
les petits-enfants
de kleindochter
la petit-fille
de kleinzoon
la petit-fils
het huwelijk
le mariage
Trouwen
se marier
Trouwen, huwen
épouser
de man, de echtgenoot
le mari
de echtgenoot / de echtgenote
l’époux, l’épouse
de verloofde, de vaste vriend(in)
le fiancé / la fiancée
De schat, de lievelin
le chéri, la chérie
de ring
la bague
de partner, de levensgezel(lin)
Le compagnon, la compagne
het paar, het stel
le couple
omhelsen, kussen, zoen
s’embrasser
Scheiden, uit elkaar gaan
se séparer
(niet meer) samen wonen
(ne plus) vivre ensemble
De baby
le bébé
Het kind
l’enfant
De jongste (v/d kinderen)
Le cadet, la cadette
De oudste (v/d kinderen)
L’ainé, l’ainée
De middelste (v/d kinderen)
Celui / celle du milieu
Het enig kind
le fils unique, la fille unique
De tweelingbroer, -zus
le frère jumeau, la soeur jumelle
de halfbroer, -zus
le demi-frère, la demi-soeur
Lijken op
ressembler à
Goed / slecht overeenkomen met
s’entendre bien / mal avec
Ruzie maken met
se disputer avec
De opvoeding
l’éducation
De familiale band
le lien familial
de grote familie
la famille nombreuse
de oom
l’oncle
de tante
la tante
de neef, nicht (kinderen van oom/tante)
Le cousin, la cousine
De neef, nicht (kinderen van broers of zussen)
Le neveu, la nièce
De peter, de meter
le parraine, la marriane
de beste vriend(in)
le meilleur ami, la meilleure amie
De vriendschap
l’amitié
het gezelschap
la compagnie
de liefde
l’amour
aantrekken
attirer
de minnaar / minares
l’amante, l’amante
de (liefdes)relatie, de (liefdes)verhouding
la liaison
De sociale contacten
les contacts sociaux
De sociale banden
les liens sociaux
Een relatie hebben met iemand
avoir une relation avec, sortir ensemble
Een vriend(in) hebben (relatie)
Avoir un (petit) copain/ami, une (petite) copine / amie
Verliefd zijn (op)
être amoureux, -euse de
Verliefd worden (op)
tomber amoureux, -euse de
Bevallen, in de smaak vallen
plaire à
Verleiden
séduire
De tederheid
la tendresse
(niet meer) samen zijn
(ne plus) être ensemble
Met iemand anders samen zijn
Sortir avec quelqu’un d’autre
(een relatie) verbreken
Rompre
Verlaten, in de steek laten
Abandonner
Verlaten
Quitter
Bedriegen
Tromper
Storen, hinderen
Déranger
De hulp
L’aide
De relatie
la relation
Respecteren, in waarde laten - het respect
Respecter - le respect
Behandelen
Traiter
Troosten
consoler
Beïnvloeden
influencer
vergeven
pardonner
persoonlijk
personnellement
Intiem; privé, persoonlijk
intime
De vrouw
la femme
de man, de mens
l’homme
het meisje
la fille
de jongen
le fils
Het uiterlijk, de aanblik
l’aspect
eruit zien, lijken
Avoir l’air
De volwassen
L’adulte
Mooi
beau, bel / belle, joli / jolie
Blond
Blond(e)
Bruin(harig), donkerharig
Brun, brune
Rossig, roodharig
Roux, rousse
Groot, lang
Grand, grande
Klein
petit, petite
Dik
gros, grosse
Jong
Jeune
Oud
vieux, vieille
De jongeren
Les jeunes, la jeunesse
Lelijk
Laid, laide
Breed, wijd
large
Mager
Maigre
Dun, slank
Mince
Lelijk
Moche
Bleek
pâle
Het karakter
Le caractère
De karaktertrek
le trait de caractère
de persoonlijkheid
la personnalité
Persoonlijk
personnel, personnelle
het gedrag
le comportement
Een negatieve eigenschap
Un défaut
Een positieve eigenschap
Une qualité
Hij/zij is nogal/eerder …
Il/elle est assez/plutôt
Hij/zij is heel/echt
Il/elle est très/vraiment
Het is een … persoon
C’est quelqu’un de ….
Actief
Active, active
Prettig, aangenaam
Agréable
Ambitieus
Ambitieux, -euse
Toegewijd
Appliqué(e)
Asociaal
Asocial(e)
Aandachtig
Attentif, -ive
Gierig
Avare, radin
Babbelziek
Bavard(e)
Raar, vreemd
Bizarre
Rustig
calme
Grillig, wispelturig
Capricieux, -euse
Charmant, innemend
Charmant(e)
Moedig
Courageux, -euse
(on)afhankelijk
(in)dépendant(e)
Kwistig (met geld)
Dépensier, -ière
Verstrooid
Distrait(e)
Dynamisch
Dynamique
Spaarzaam
économe
egoïstisch
égoïste
Energiek
énergique
Veeleisend
Exigeant(e)
Extrovert
Extraverti(e)
De trouw - trouw
La fidélité - Fidèle
Trots
Fier, fière
Oprecht
Franc, franche
Vrijgevig, gul
Généreux, -euse
Vriendelijk
Gentil, -ille / aimable
Onaangenaam, vervelend, onaardig
Déagréable
Grof, heel onbeleefd
Grossier, -ière
Dom, onnozel
Bête
Handig (met de handen)
Habile (avec les mains)
(on)eerlijk
(mal)honnête
Achterbaks
Hypocrite
Beïnvloedbaar
Influençable
Intelligent
Intelligent, intelligente
Introvert
Introverti(e)
Braaf, zoet, lief
Sage
Jaloers
Jaloux, jalouse
(On)rechtvaardig
(in)juste
Traag
Lent(e)
Grappig, komisch
Marrant(e) / drôle
Gemeen, boosaardig
méchant(e)
Bescheiden
modeste
Naïef
Naïf, naïve
Slordig, niet stipt
Négligent(e)
Zenuwachtig
Nerveux, -euse
Koppig
Têtu(e), obstiné(e)
Optimisch
Optimiste
Lui
Parreseux, -euse
(on)geduldig
(im)patient(e)
Perfectionistisch
Perfectioniste
Pessimistisch
Pessimiste
Punctueel
Ponctuel(le)
Pragmatisch
Pragmatique
Pretentieus
prétentieux, -ieuse
(on)voorzichtig
(im)prudent(e)
Realistisch
Réaliste
Gesloten
Renfermé(e)
Gereserveerd, terughoudend
Réservé(e)
Vreemd, raar
Étrange
(on)gevoelig
(in)sensible
Ernstig
Sérieux, -se
Hulpvaardig
Serviable
Streng
Sévère
Oprecht, eerlijk
Sincère
Sociaal
Sociable
Spontaan
Spontané(e)
ijverig (studies)
Studieux, -ieuse
Sympathiek, aardig
Sympa(thique)
Gespannen
Tendu, tendue
Verlegen
Timide
(on)verdraagzaam
(in)tolérant(e)
Vlijtig (harde werker)
Travailleur, -euse
Goed/slecht opgevoed
bien/mal élevé(e)
De interessevelden
Les centres d’intérêts
De lievelingshobby’s
Les loisirs préférés
De favoriete hobby’s
Les passe-temps favoris
De activiteit, de bezigheid
L’activité
Veel tijd besteden aan
Consacrer beaucoup de temps à
De passie
La passion
Zijn/haar tijd doorbrengen met
Passer son temps à
De liefhebber, liefhebster
L’amateur, l’amatrice
Vermakelijk, grappig, leuk
Amusant, amusante
Zich amuseren, zich vermaken
S’amuser à
Zich interesseren voor
S’intéresser à
De interesse
L’intérêt
De zin, de behoefte
l’envie
Naar TV, films feuilletons kijken
Regarder la télé, des films, des feuilletons
Naar reportages, het nieuws kijken
Regarder des reportages, le journal télévisé
Naar series kijken
Regarder des séries télévisées
Naar de bioscoop gaan
Aller au cinema
de jeugdbeweging
Le mouvement de jeunesse
Leider/leidster/monitor zijn in/bij
être moniteur/monitrice dans…
Een sport beoefenen
Pratiquer un sport
Sporten
Faire du sport
Sportief
Sportif, sportive
De sport(st)er
Le sportif, la sportive
Vroeger + verleden tijd >< nu
‘Avant’ + temps au passé >< maintenant
‘Avant je faisais beaucoup de sport, mais maintenant je n’ai plus de temps.’
De individuele sport
Le sport individuel
De ploegsport
Le sport collectif
In groep, in team
En groupe, en équipe
De club, de sportvereniging
Le club, l’association sportive
De sensationele, moeilijke (zware) sport
Le sport sensationnel, dur
De gemakkelijke, gevaarlijke sport
Le sport facile, dangereux
Trainen
s’entrainer
Een goede conditie hebben
Avoir une bonne condition physique
In (top)vorm blijven
Avoir la forme, être en (pleine) forme
De spieren
Les muscles
In vorm blijven
Rester en forme
Gespierd zijn
êtres musclé(e)
De beweging
Le mouvement
Het materiaal, de uitrusting
Le matériel, l’équipement
De ploeggeest
L’esprit d’équipe
De competitiegeest
L’esprit de compétition
De wedstrijd, de match
Le match
Winnen
Gagner
verslaan, overwinnen
Battre, vaincre
De sterkste zijn, overheersen
Dominer
Verliezen
Perdre
De categorie, de klasse
La catégorie
de kick
La sensation forte
Zin voor avontuur, risico
Le gout de l’aventure, du risque
Het doorzettingsvermogen
La persévérance
De discipline
La discipline
De concentratie
La concentration
Goede reflexen
De bons réflexes
Het talent
Le talent
Aanleg hebben voor
être doué pour
Dansen, van dansen houden
danser, aimer la danse
Wandelen
Se promener
Wandelingen maken
Faire du promenades
Zijn hond uitlaten
Promener son chien
De (trek)tocht, van trektochten houden
La rando(nnée), aimer la rando
De speler, speelster
Le joueur, la joueuse
Het (stuk) speelgoed
le jouet
De tegenstand(st)er
L’adversaire
De bal (klein)
La balle
De bal (groot)
Le ballon
Gooien
Jeter, lancer
Het doel, het doelpunt
Le but
(een balsport) beoefenen
Jouer au (foot, basket, tennis)
(een sport) beoefenen
Faire du (vélo, jogging, zumba, …)
Op wintersport gaan
aller aux sports d’hiver
alpineskiën, langlaufen, snowboarden
Faire du ski aplin, du ski de fond, du snowboard
Aanmoedigen
Encourager
Verdelen, delen
Partager
Muziek spelen / beluisteren
Jouer/écouter de la musique
Van muziek houden
Aimer la musique
De muzikant(e)
Le musicien, la musicienne
Zingen
Chanter
Het orkest
L’orchestre
(een instrument) bespelen
Jouer du, de la, de l’ (piano, violin, flute, ….)
pokeren, kaarten
Jouer à + jou (au poker, aux cartes)
Internetten
Surfer sur internet
Chatten
Chatter
De chat
le chat
Verslaafd zijn aan
être accro à
Uren voor het scherm zitten
passer des heures devant l’écran
Muziek downloaden
Télécharger de la musique
Op facebook zitten
être inscrit sur facebook
Online (dingen) kopen
Acheter en ligne
Met vrienden afspreken
Voir des amis
Iets gaan drinken
Prendre un verre
Uitgaan
Sortir
Gaan dansen (discotheek)
Sortir en boite, aller danser
Samenkomen, bij elkaar komen
Se réunir
Feesten
Faire la fête
Lang slapen
Dormir longtemps
Uitslapen
Faire la grasse matinée
Zich ontspannen
Se détendre, se relaxer
Zich vermaken, zich ontspannen
Se distraire
Zich vervelen
S’ennuyer
Koken
Cuisiner
Gaan winkelen/shoppen
Faire du shopping
Tof, leuk <=> vervelend
Chouette, amusant <=> ennuyeux
Uitstapjes doen
Faire des excursions
Reizen
Voyager
Verzamelen
collectioner
Van knutselen, fotografie, tekenen, schilderen houden
Aimer le bricolage, la photographie, le dessin, la peinture
Knustelen, fotograferen, tekenen, schilderen, lezen
Bricoler, prendre des photos, dessiner, peindre, lire
Het genre, de stijl
Le genre
De krant, het dagblad
Le journal, le quotidien
Het tijdschrift
La revue
De pers
La presse
De publicatie, het publiceren, de uitgave
La publication
De tekst
La texte
Publiceren, uitgeven
Publier
De lezer(er)
Le lecteur, la lectrice
De leesstof, de lectuur, het lezen
La lecture
De literatuur, de letterkunde
La littérature
Het boek
Le livre
De roman
Le roman
Klassiek
Classique
Hedendaags, modern
Contemporain, contemporaine
De romanschrijver, -schrijfster
Le romancier, la romancière
Het oeuvre, het (gehele) werk
L’oeuvre
De schrijver, schrijfster
L’écrivain
De poëzie, de dichtkunst
La poésie
Het gedicht
La poème
De dichter(es)
La poète
De strip, het stripboek
La bande dessinée, la BD, la bédé
Van tuinieren houden
Aimer la jardinage
Naar een museum, naar toneel, naar een concert, op restaurant gaan
Aller au musée, au théâtre, au concert, au restaurant
Naar festivals, concerten, tentoonstellingen, voorstellingen gaan
Aller à des festivals, à des concerts, à des expositions, à des spectacles.
Een theaterstuk, een dansvoorstelling, een opera, een congres gaan bijwonen
Assister à une pièce de théâtre, à une spectacle de danse, à un opéra, à un congrès
Toneel spelen
Faire du théâtre
De rol
Le rôle
Monumenten bezoeken
Visiter des monuments
Het begin van het schooljaar
La rentrée
De kleuterschool
L’école maternelle
De lagere school
L’école primaire
De middelbare school
L’école secondaire
ik ben naar de … school gegaan
J’ai allé(e) à l’école …
Middelbare schoolstudies
Les études secondaires
ASO (moderne klassieke)
Les humanités modernes / classiques
TSO
L’enseignement technique
BSO
L’enseignement professionnel
Ik heb … gevolgd
J’ai suivi …
Ik heb …. gedaan
J’ai fait …
wiskunde, moderne talen, wetenschappen
Les maths, les langues modernes, les sciences
Latijn-wiskunde, economie-talen
Latin-maths, économie-langues
Handel, toerisme, hotelschool
Le commerce, le tourisme, l’hôtellerie
Kantoor en verkoop
Bureau et vente
Informatica, boekhouden
L’informatique, la comptabilité
De opleiding
la formation
Studeren
Faire des études, étudier
De docent, lesgever
Le professeur, l’enseignant, enseignante
De professor, de hoogleraar
Le professeur
Het onderwijs, het lesgeven
L’enseignement
Lesgeven
Enseigner
De student(e)
L’étudiant(e)
Ik studeer … (richting)
Je fais des études de …
De les, de cursus
Les cours
Ik volg … les
Je suis des cours de …
Het academiejaar
L’année académique / universitaire
De methode, de leergang
La méthode
De klas, het klaslokaal
La classe
De agenda (de planning)
L’emploi du temps
Aanwezig
Présent, présente
Afwezig
Absent, absente
De les
La leçon
Het vak
La matière
De grondbeginselen, de basiskennis
Les notions
De praktijk
La pratique
Het schoolbord
le tableau
je hand opsteken
Lever la main
Ik wil een diploma …. halen
Je préparé un diplôme de…
Hogere studies
Les études supérieures
Universitaire studies
Les études universitaires
Hoger onderwijs
L’enseignement supérieur
Universitair onderwijs
L’enseignement universitair
De universiteit
L’université
De hogeschool
La haute école
De faculteit (universiteit)
La faculté
Het studiegebied
Le département
Het instituut
L’institut
De bachelor bedrijfsmanagement
Le bachelor en gestion d’entreprise
De bachelor officemanagement
Le bachelor en gestion de secrétariat
De afstudeerrichting
La section
Accountancy-fiscaliteit
Comptabilité et fiscalité
Marketing
Markéting
Eventmanagement
Gestion évènementielle
Logistiek
Management logistique
Financie- en verzekeringswezen
finances et assurances
Immobiliën, vastgoed
Immobilier
De master
Le master
Het diploma
Le diplôme
Een diploma behalen
Obtenir un diplôme
Een beroepsopleiding
La formation professionelle
Zich verder bekwamen, zich specialiseren
Se perfectionner, se spécialiser en
Het examen
L’examen
(een examen) afleggen
Passer (un examen)
De overhoring
L’interrogation
Overhoren, vragen stellen
Interroger
Oplossen
Résoudre
De oplossing
La solution
De (examen)uitslag
Le résultat (de l’examen)
Het niveau
Le niveau
Opschrijven, noteren
Noter
Ergens voor slagen, een voldoende halen voor iets
Réussir quelque chose
Niet slagen voor iets, iets niet halen, mislukken
Échouer à quelque chose
Iets niet halen
Rater quelque chose
Onjuist, fout
Faux, fausse
Juist, correct
Correct(e)
De stagiair
Le stagiaire
De stage
Le stage
Ik zou graag stage doen bij / in
J’aimerais faire un stage chez / dans …
Voltijds, deeltijds werken
travailler à temps plain, à temps partiel
Hard werken
Travailler dur
Als een gek werken
Travailler comme un fou, une folle
Werken
Bosser
(iemand) aanwerven, in dienst nemen
Embaucher, engager
(iemand) ontslaan
Licencier
De baan, de job, het werk
Le poste, le job, l’emploi, le boulot
Een (belangrijke) functie bezetten
occuper un poste (important)
De collega
Le/la collèque
De vennoot
L’associé(e)
De partner
Le partenaire
de klant(e)
Le cliente, la cliente
De bediende
L’employé(e)
De werkgever
L’employeur
In dienst hebben, tewerkstellen
Employer
Het vrij beroep
La profession libérale
Dokter zijn
être médecin
Specialist zijn
être spécialiste
Advocaat zijn
être avocat
Het zelfstandig beroep
La profession indépendante
Werken als
Travailler comme (geen lidwoord als je zegt welk beroep je wilt uitoefenen)
Landbouwer
Agriculteur, agricultrice
Tuinman, tuinierster
Jardinier, jardinière
Bakker
Boulanger, boulangère
Kok
Cuisiner, cuisinière
Het commercieel beroep
La profession commerciale
Ik wil werken als…
Je voudrais travailler comme
(kleine) middenstander winkelier
(petit) commerçante
Producent(e)
Producteur, -trice
Fabrikant(e)
Fabricant(e)
Groothandelaar(ster)
Grossiste
Kleinhandelaar(ster)
Détaillant(e)
Zelfstandige
Indépendant(e)
Vertegenwoordiger, -ster
Représentant(e)
Gerant(e)
Gérant(e)
Verkoper, verkoopster
Vendeur, -euse
Leverancier
Fournisseur
Leider
Leader
Chef(fin), hoofd
Chef
Bedrijfsleider
Chef d’entreprise
Directeur, -trice
Directeur, -trice
CEO
PDG
Manager
Manager
Ondernemer, -neemster
Entrepreneur, -euse
Kaderlid (leidinggevende, manager)
Cadre
Een leidinggevende functie uitoefenen
Occuper une fonction de cadre
Zakenman, -vrouw
Homme-, femme d’affaires
Boekhouder
comptable
Telefonist(e)
Téléphoniste
Receptionist(e)
Réceptionniste
Secretaris, -esse
Secrétaire
Verzekeringsagent(e)
Agent d’assurence
Bankier
Banquier, -ière
Bankbediende
Employé(e) de banque
Ambtenaar, -nares
Fonctionnaire
Ik zou graag verantwoordelijk zijn voor …
Je voudrais être responsable de
de verkoop
la vente
de aankoop
l’achat
de administratie
l’administration
de boekhouding
la comptabilité
de productie
la production
de promotie
la promotion
de marketing
le markéting, la mercatique
de communicatie
la communication
de website
le site web
de distributie
la distribution
de levering
la livraison
de organisatie van …
l’organisation de…
de PR
les relations publiques
de stock (voorraad), het assortiment, het gamma
le stock, l’assortiment, la gamme
De producten, de artikelen, koopwaar
Les produits, les articles, la marchandise
Ik zou willen werken in / voor
Je voudrais travailler pour / dans
Een bedrijf waar een leuke sfeer is
Une entreprise où il y a une bonne ambiance
een bedrijf dat extralegale voordelen biedt zoals een bedrijfswagen, GSM, maaltijdcheques
Une entreprise qui offre des avantages extra-légaux comme une voiture de société, un portable, des chèques-repas, ….
Bouw-, transportbedrijf
une entreprise de construction, de transport, …
Een familiebedrijf
une entreprise familiale
Eenmanszaak
Une entreprise individuelle
Een vennootschap
une société
een BVBA
Une SPRL (société privé à responsabilité limitée)
een NV
Une SA (société anomyne)
een KMO
Une PME (petit et moyenne entreprise)
een (verzekerings-) maatschappij
une compagnie (d’assurances)
een fabriek
une usine
een kantoor
un bureau
een bank
une banque
een winkel
un magasin
een grootwarenhuis
un grand magasin
een zelfbedieningszaak
un magasin à libre service
een boetiek
une boutique
een supermarkt, een hypermarkt
un supermarché, un hypermarché
een vzw
une asbl (association sans but lucratif)
een salon
un salon
een beurs (de boekenbeurs)
une foire (la foire du livre)
een expo
une exposition
een stand
un stand
een forum
un forum
een congres
un congrès
een workshop
un atelier
een event
un évènement
Ik zou graag een job hebben …
J’aimerais avoir un job …
goed betaald
bien payé
met een goed loon
avec un bon salaire
dicht bij huis
près de chez moi
niet zo ver van huis
pas trop loin de chez moi
Nog enkele andere beroepen
encore quelques autres professions
Een handwerkman
un artisan
een loodgieter
un plombier
een postbode
un factuer
een ingenieur
un ingénieur
een arbeider, een arbeidster
un ouvrier, une ouvrière
een piloot, een pilote
un/une pilote
een wetenschapper
un scientifique
een steward
un steward
een airhostess
une hôtesse de l’air
Handig zijn
être adroit, adroite
de capaciteit
la capacité
de carrière
la carrière
op zich nemen
se charger de
bijdragen aan
contribuer à
ontwikkelen
développer
een bedrijf leiden, besturen
diriger une entreprise
uitoefenen, vervullen
exercer
ondernemen, beginnen
entreprendre
de voorschriften, de instructies
les instructions
een rapport, verslag opstellen
rédiger un rapport
het onderzoek
la recherche
de verantwoordelijkheid
la responsabilité
de vergadering
la réunion
de wetenschap
la science
zich in iets specialiseren
se spécialiser dans quelque chose
de taak
la tâche
het vertrouwen
la confiance
afhankelijk zijn (van)
dépendre de
verhinderen, niet toestaan
empêcher
de werkloosheid
le chômage
de werkloze
le chômeur, la chômeuse
de collega
le/la collègue
de arbeidsomstandigheden
les conditions de travail
het contract
le contrat
de sector
le domaine
het personeel
le personnel
het loon, het salaris
le salaire
de werknemer, de werkneemster
le salarié, la salariée
de staking
la grève
het pensioen
la retraite
met pensioen gaan
partir à la retraite
de vakbond
le syndicat
op kantoor
au bureau
naar het kantoor gaan
aller au bureau
het werk
le boulot
de planning
le planning
overstelpt zijn (met werk)
être débordé(e) de travail
een afspraak vastleggen
fixer un rendez-vous
een agenda
un agenda
een zakenlunch
un déjeuner d’affaires
als loontrekkende in een kantoor werken
travailler comme salarié(e) dans un bureau
de vergadering
la réunion
de zakenreis
le voyage d’affaires
de zakenman
l’homme d’affaires
de zakenvrouw
la femme d’affaires
de telefoon
le téléphone
de smartphone
le smartphone
de app, de toepassing
l’application
bellen, telefoneren
téléphoner
bellen
appeler
gaan, rinkelen
sonner
de computer, (de laptop)
l’ordinateur, (portable)
het (beeld)scherm
l’écran
het toetsenbord
le clavier
de toets
la touche
de muis
la souris
installeren
installer
het installeren
l’installation
werken, het doen
fonctionner
de werking
le fonctionnement
de hardware
le matériel informatique
de software
le logiciel
de IT, de informatica
l’informatique
de (harde) schijf
le disque (dur)
elektronisch
électronique
elektrisch
électrique
de gegevens, de data
les données
typen, intikken
taper
het menu
le menu
het internet, op het internet zoeken
l’internet, chercher sur internet
het draadloos internet
l’internet sans fil
het netwerk
le réseau
de website
le site web
een programma uploaden / downloaden
télécharger un programme
het mailadres
l’adresse électronique
de mail
le message électronique, le courriel, l’e-mail
een mail sturen
envoyer un e-mail
een mail ontvangen
recevoir un e-mail
mails beantwoorden
répondre à des courriels
@, het apestaartje
arrobas, arobas, arobase
de gsm / de laptop
le portable
de printer
l’imprimante
afdrukken, printen
imprimer