Abominables Flashcards
U zegt
Vous dites
Ze is gaan wandelen
Elle s’est promenée
Blijft u liever hier?
Vous préférez _ restez ici?
Het probleem
Le problème
Ik denk aan de vakantie
Je pense aux vacances
Er zijn veel mogelijkheden
Il y a beaucoup de possibilités
De huizen zijn oud
Les maison sont vieilles
Ik heb deze brieven getypt
J’ai tapé ces lettres
Dit is haar vader
Voilà son père
Dit boek handelt over de oorlog
Dans ce livre, il s’agit de la guerre /
Ce livre parle de la guerre
Wachten jullie op Sabine?
Vous attendez _ Sabine?
Heeft hij dit gezegd?
Est-ce qu’il a dit cela?
Ik vraag me af wat ze zeggen
Je me demande ce qu’ils disent
We vertrekken de tweede januari
Nous partons le deux janvier
Ik ben er ‘s morgens vanaf 8 uur.
Le matin, je suis là à partir de 8 heures.
Je zal slagen door veel te werken.
Tu réussiras en travaillant beaucoup.
Ze heeft de hele tijd geslapen.
Ella a dormi tout le temps.
Ik zie niemand
Je ne vois personne.
Ik ga thee nemen.
Je vais prendre du thé.
Hij werkt alle dagen.
Il travaille tous les jours.
We gaan het uitleggen aan de studenten.
On va l’expliquer aux étudiants.
Ze wil dat ik andere taken doe.
Elle veut que je fasse d’autres tâches.
Ik zou graag een halve kilo kersen hebben.
Je voudrais un demi-kilo de cerises.
Ze heeft veel vrienden.
Elle a beaucoup d’amis.
Het zijn normale resultaten.
Ce sont des résultats normaux.
Wat is de naam van deze boom?
Quel est le nom de cet arbre?
We hebben hulp nodig.
Nous avons besoin d’aide.
‘s Avonds kijken we naar TV.
Le soir, nous regardons la télé.
Wanneer komt Jan?
Quand est-ce que Jean vient? /
Jean vient quand?
Ik zou willen weten wat ze zeggen.
Je voudrais savoir ce qu’ils disent.
Hij verjaart de 29ste mei.
Son anniversaire est le vingt-neuf mai.
Ze komt in de voormiddag langs.
Elle passe dans la matinée.
Door veel te oefenen zal het je lukken.
En pratiquant beaucoup, tu y arriveras.
Hij is 19 jaar.
Il a 19 ans.
De hele klas is gebuisd.
Toute la classe a échoué.
Wil je de dossiers op mijn bureau leggen?
Tu veux bien mettre les dossiers sur mon bureau?
We zullen jullie een kopie opsturen.
Nous vous enverrons une copie.
U moet zich niet ongerust maken.
Vous ne devez pas vous inquiéter.
Ik heb handel gevolgd.
J’ai suivi le commerce.
Dit probleem is te wijten aan het slechte weer.
Ce problème est dû au mauvais temps.
De meeste kandidaten zijn verkozen.
La plupart des candidats sont élus.
De belangrijkste gebouwen van deze stad.
Les principaux bâtiments de cette ville.
We hebben dit hotel genomen voor zijn goede ligging.
Nous avons pris cet hôtel pour sa bonne situation.
Ik heb gekozen voor de richting marketing.
J’ai choisi la section de marketing.
Ik luister ‘s morgens altijd naar de radio.
Le matin, j’écoute toujours la radio.
Hoe ga je er naartoe gaan?
Comment est-ce que tu vas y aller?
Ik vraag me af wat er gebeurt.
Je me demande ce qui se passe.
We zijn gesloten van 15 tot 20 mei.
Nous sommes fermés du 15 au 20 mai.
Twee weken geleden was ik in Parijs
Il y a deux semaines, j’étais à Paris.
Bij het uitstappen uit de trein zag ik hem.
En descendant du train, je l’ai vu.
Waarom ben je zo bang?
Pourquoi est-ce que tu as tellement peur?
We hebben alle studenten uitgenodigd.
Nous avons invité tous les étudiants.
Ik heb een mail gekregen van Emma.
J’ai reçu un mail d’Emma.
Ze heeft niets gedaan.
Elle n’a rien fait.
Het spijt me erg.
Je regrette vraiment. /
Je suis vraiment désolé(e)
Ik studeer vandaag geschiedenis.
Aujourd’hui, j’étudie l’histoire.
Ik studeer financiën
Je fais des études de finances.
Hij is deze morgen niet gaan werken.
Il n’est pas allé travailler ce matin.
Dat is het risico dat je moet nemen.
C’est le risque qu’il faut prendre
Ik ontvang geen brieven.
Je ne reçois pas de lettres.
Er zijn verschillende vrouwen die willen deelnemen.
Il y a plusieurs femmes que veulent participer.
Hij heeft zoveel problemen.
Il a tellement de / tant de problèmes.
Hij heeft zich ingeschreven voor de regionale toernooien.
Il s’est inscrit aux tournous régionaux.
Ik zou willen weten wat er gebeurd is.
Je voudrais savoir ce qui s’est passé.
Ik doe een vakantiejob in juli.
Je fais un job de vacances en juillet.
Op dit ogenblik / momenteel heb ik geen werk.
En ce moment je n’ai pas de travail.
Dat is hetzelfde.
C’est pareil / C’est la même chose.
Heb je alle boeken van deze schrijver?
Est-ce que tu as tous les livres de cet écrivain?
Ik betaal geen enkele taks.
Je ne paie aucune taxe.
Hij heeft me geschreven.
Il m’a écrit.
Ik heb hem laten doen.
Je l’ai laissé faire.
We hebben een reis naar Zuid-Afrika gemaakt.
Nous avons fait un voyage en Afrique du Sud.
Ze hebben verschillende problemen.
Ils ont différents problèmes.
Dit is shampoo voor normaal haar.
C’est du shampooing pour des cheveux normaux.
Komen jullie vrienden niet?
Est-ce que vos amis ne viennent pas?
Onze kinderen gaan dolgraag met het vliegtuig op reis.
Nos enfants adorent_voyager en avion.
Hoe laat is het?
Quelle heure est-il?
Ik wil weten wat er nodig is.
Je veux savoir ce qui est nécessaire.
Ik ben geboren in 1990.
Je suis né en 1990.
Op dat ogenblik had ik geen werk.
A ce moment-là, je n’avais pas de travail.
Er zijn 40 studenten in de klas.
Il y a 40 étudiants dans la classe.
Ik ga alle fouten overlopen.
Je vais parcourir toutes les fautes.
Ze hebben ruzie gemaakt.
Ils se sont disputés
Het is onmogelijk om jullie alles uit te leggen.
Il est impossible de vous expliquer tout.
We nemen altijd een 4sterren hotel.
Nous prenons toujours un hôtel 4 étoiles.
Hij heeft nooit vrienden gehad.
Il n’a jamais eu de copains.
Ze heeft zoveel problemen met haar zoon.
Elle a tant de problèmes avec son fils.
Ze hebben een groot huis.
Ils ont une grande maison
Dit is haar vriendin.
Voilà son amie.
Dit is zijn vriendin.
Voilà son amie.