Harry Potter 1 Flashcards
1
Q
Maneschijn
A
Sornettes
2
Q
Boormachines
A
Perceuses
3
Q
Hekken, omheining
A
Clôtures
4
Q
Iedereen, iemand
A
Quiconque
5
Q
Toen, wanneer
A
Lorsque
6
Q
Neuriën
A
Frédonner
7
Q
Longen
A
Poumons
8
Q
Geen van beiden
A
Aucun d’eux
9
Q
Ongebruikelijk
A
Insolite